ALS DE CENTJES ER ZIJN GAAT K O HET KLOOSTER IN... 60 jaar jong „Kunst en Ontspanning" kwam als een steen in stille vijver Hopen op een betere toekomst NOG GEEN ECHTE SAMENWERKING IN DE LEIDSE MUZIEKWERELD In 1944, toen de Duitse laars nog stug op het Nederlandse volk drukte, ontstond uit een af deling van Nederlands Volksherstel - toen reeds heimelijk in voorbereiding - in Leiden een werk comité, dat daags voor de bevrijding zijn eerste vergadering hield en derhalve werd opgericht. Dit comité toog al aanstonds aan het werk. Enkele dagen na de bevrijding verscheen er een proclamatie, welke Leiden bekend maakte met de geboorte van Kunst en Ontspanning" en haar plannen. Men was aan herstel toe, niet alleen in materieel, maar zeker ook in mentaal opzicht. Het comité, dat geen cent bezat, stond voor de taak om het vijf jaren lang gedupeerde volk weer op te vrolijken. Het bezat echter wèl een Ideaal en daardoor bezield werden de oprichters alras grootmeesters in het bedelen. Regelmatig trok men bij Nederlands Volksherstel aan de bel. Ping, zei de kassa dan en men had weer een paar duizend gulden bij elkaar. Het gevolg was, dat in het volgende jaar aan de financiële onzekerheden een eind kwam. Men kreeg vaste grond onder de voeten, zodat al spoedig tot een stichting kon worden overgegaan. Deze sociaal- cuturele stichting „Kunst en Ontspanning" kwam op 23 augustus 1946 officieel tot stand. De latere voor zitter H. de Wilde sprak eens van „het ei, zo lang en door zovelen ernstig gebroed, was in stukken gevallen en bleek een krachtig en levenslustig brutaal kuiken te bevatten..." Want brutaal was-ie! Zonder ook maar over één inschrijver te beschikken had het intussen een overvloed aan volkszangavonden, concerten, toneel-, cabaret- en filmvoorstellingen georganiseerd. Het kwam allemaal als een steen in een doodstille vijver. De ideële doelstelling van K O, n.l. voor allen, on geacht de maatschappelijke positie of enig ander onder scheid de mogelijkheid openen om van haar culturele ontwikkelingswerk te profiteren, vond op 1 juli 1947 ln feite haai- voltooiing: er kwam een fusie tot stand met de Leidse Volksuniversiteit, zodat ook het ont wikkelingswerk in nauwere zin ter hand kon worden genomen. De O van K O duidde vanaf die dag zowel op „ontspanning" als op „ontwikkeling". Culturele peil opstuwen Tegenwoordig heeft het simpelweg: Stichting Leidse Volksuniversiteit K O, gehuisvest aan het Plantsoen. Op de benedenverdieping van het pand zit dagelijks een handjevol mensen naarstig het culturele peil van iets gebeuren. Ik zit elke dag te wachten tot de raad een bedrag beschikbaar stelt voor die verbouwings- koslen. Daar wachten we nu op. Ik heb het vertrouwen, dat de raad na al die 22 jaren wachten nü zal zeggen: als er één volksuniversiteit in Nederland is, die een eigen gebouw behoeft, dan is het deze. Bier staat te verschalen Daar komt nog een heel belangrijk punt bij. Als het n.l. waar is, dat wij in de toekomst meer gaan auto matiseren, korter gaan werken en dus meer vrije tijd krijgen, dan wordt ae goede besteding van die vrije tijd een groot probleem. Een ander facet is wat de Fransen de ..education permanente" noemen, de voortgezette vorming. Je kunt niet meer met een afgerond pakket van kennis de school verlaten. Je móet voortdurend bijblijven. Dat zal een taak worden van universiteiten en van scholen, maar ook voor ons. Want wat wij doen is buitenschoolse vorming. Jong en oud moet de ge legenheid krijgen om talen te leren, om kreatief werk te doen. om te musiceren, om toneel te spelen enz. enz. Dat moet er komen. Wij willen hiervan maken een kreatief centrum, dat open is voor iedereen. En als de gemeenteraad dit ziet. dan zullen ze het benodigde bedrag uitermate goed besteed vinden. Dat is mijn optimistische visie. Het zal een geweldig gebouw wor den. met een foyer, waar koffie, bier en wijn is, een ruimte waar mensen elkaar kunnen ontmoeten, een afdeling waar alle kreatieve cursussen worden bedre ven. Het leuke is ook, dat de Schouwburg, die er aan grenst, niet afgebroken, maar gerestaureerd wordt. Dat wordt een uniek theatertje in West-Europa, wy maken een inwendige verbinding hiermee. Dus: eerst zien we een voorstelling en dan zeggen we: jongens, nou gaan we naar hiernaast lekker een biertje drinken in een gezellige foyer en dan gaan we er eens over praten. Vind je dat niet ideaal? Kijk, die kant moeten we op. We zijn al een eind op weg. K O is immers In Neder land toonaangevend geworden op het gebied van volks universiteiten, omdat het in zyn programmering en methodiek verreweg het modernste is. Als je deze plan nen dan ln een goede accommodatie kan verwezenlijken, dan stimuleert dat de belangstelling. Heel Leiden kan er immers van nrofiteren. Als de gemeente nog dit jaar het geld beschikbaar stelt, dan kan het gebouw ln 1971 worden geopend. Alles is ervoor gereed." Zijn biertje staat al pen uur ingeschonken. Hij heeft het n>ct in de gaten, zó bezield is hij door zyn ideaal, dat niet de dag sterker wordt, ha 20 jaren wachten. In liet K O-juhileuninummer van 1950 stond reeds een denkbeeldige schets afgebeeld met de ondertitel: „Onze vurige wens... een eigen gebouw'" WILLEM SCHRAM A „Kijk, ctls ice hier nou eens de toiletten laten aan leggen", lijkt de heer Van der Pompe tegen adjunct- directeur Tj. We-ber te zeggen. Dagelijks buigen ze zich enkele ogenblikken over de tekeningen van het cultureel centrum, die al lang klaar zijn. De benodigde duiten f „Ik zit elke dag te wachten Leiden omhoog te duwen. Een druppel op een gloeiende plaat is het in die 24 jaren niet geweest. Met een jaar lijkse „omzet" van ruim 4 ton en 13.000 „cliënten" is het „K O-bedrijf" de grootste volksuniversiteit van Nederland geworden. Daar zitten ze dan, met zyn negenen. Slechts het plafond scheidt hen van directeur A. J. van der Pompe, die sinds hij het onderwijs vaar wel zei vóór hij bij K O kwam was hij leraar Frans/ Engels op de huidige MAVO-school aan het Noordjinde een van de grootste voorvechters van een eigen gebouw is geworden. Van de stortvloed van woorden, die hy op ons afliet, zouden we een complete K O- krant kunnen maken. We beperken ons echter tot zyn vurige wens: een cultureel centrum van K O. Het woord is aan de heer Van der Pompe: „Hoe het komt dat wij de grootste volksuniversiteit van Nederland zijn geworden? Och, om maar een paar punten te noemen: onze activiteiten besloegen van meet af aan al een zeer breed terrein. We brachten lezingen, cursussen, tentoonstellingen, excursies, film voorstellingen, toneel, muziek en hoe! De inschryvers van K O kunnen alle kanten uit, ze hebben een enorm gevarieerd programma. Dat is, geloof ik, het grote geheim. Bovendien boorden we op een gegeven moment de bedrijven aan, zodat we een nieuw publiek kregen. Nog een ander punt is, dat we alle fabrikanten hebben overgehaald om ons geld te geven. En dat is toch elk jaar maar weer zo'n dertigduizend gulden. Wordt niet over gepraat. Dat geld gebruiken we weer om de toegangsprijzen voor de personeelsleden le ver- Geld op de K 0-tafel Maar, we hebben ook met moeilijkheden te kampen gehad. Moeilijk was om de overheid voldoende begrip bij te brengen, dat K O niet zo maar een particuliere aangelegenheid was, maar dat ons doel een zaak van algemeen belang was en dat er dus geld op tafel moest komen. Ik moet eerlijk bekennen, dat Leiden zich daar in op den duur fantastisch heeft gedragen. Een nog niet opgeloste grote moeilijkheid is. dat wy na 25 jaar nog steeds niet beschikken over een eigen gebouw. Dat is iets buitengewoon kwalyks. Na de oorlog zyn er in talloze steden en plaatsen culturele centra verrezen. In Leiden zit de grootste en de bloci- endste volksuniversiteit nog steeds over 25 gebouwen verdeeld. In 1948 zijn wy in het bestuur al tot de overtuiging gekomen, dat dit werk in Leiden alleen maar tot een goede ontplooiing kan komen in een eigen gebouw. In 1952 heeft een architect de eerste tekeningen ge maakt voor een cultureel centrum op een terrein ergens in de stad. Dat zou toen 500.000 gulden hebben gekost Het Burgeryfonds besloot na vele jaren van onder handelen om een deel van het kapitaal te besteden aan dat cultureel centrum. Als er toen begonnen was, had het gebouw er nu gestaan. Maar er werd niet begon nen. De gemeente zei later: als we het nu eens com bineren met de bibliotheek Reuvens. Het Mathesis- gebouw op de Pieterskerkgracht komt vrij. Daarnaast ligt een oud herenhuis, dat komt ook vrij. In de Lok- .horststraat heb je de Latijnse school een heel mooi monument dat komt ook vry. Dat hele complex zou het nieuwe gebouw worden van Reuvens en van K O Dat zou tevens m een prachtige samenwerking hebben geresulteerd. Toen de tekeningen al klaar waren en het plan voor de raad zou komen, bleek deze zaak on- mogeiyk, omdat er drie oude pakhuizen in de Lokhorst straat staan, die terwille van het nieuwe pand moesten worden afgebroken. Men vond ook. dat zo'n modern pand het karakter van die buurt rond de Pieterskerk zou aantasten. Daarmee is dat plan ook weer verloren gegaan'. Klooster met bidcellen onbruikbaar De laatste ontwikkeling betreft nu het voormalige Car- melitessenklooster naast en achter de Schouwburg. Dat pand werd aan de gemeente te koop aangeboden. Het werd gekocht met de bedoeling daar een cultureel centrum van K O voor te maken. Het zou een ge weldige verbetering zyn, als we dat ,gebouw konden betrekken. Maar zoals het er nu ligt is het ongeschikt. Het bestaat uit allerlei kamertjes en bidcelletjes en weet» ik al njgt meer. Dat /noet totaal gerestaureerd worden. Éen architekt heeft de tékeningen al lang klaar en ingediend, maar de verbouwing kost ook een heleboel geld. Nu is de vra^g: hoe..Jcomt de'gemeente Leiden aan dat geld? Ze hebben nou wel een pand gekocht, maar als ze er niets aan doen is het voor ons ook onbruikbaar. Dan vervalt het weer. Er móet gewoon „Om passend U te loven en al üw glorie te bezingen, Joelden verheven ben je. een parel, wonderbaarlijk, In wetenschap befaamd, in stryd vervaarlijk gaat mensenmacht te boven. Daarom dus Muzen-zusters, godgewyden, zingt Leiden toe in goddelijke toon" luidt de tekst van een madrigaal waarop de zestiende eeuwse componist Comelis Schuyt de muziek schreef. Er be staat in onze twintigste eeuw geen equivalent oni by het zestigjarig jubileum van De Leidse Courant als pen temporaine tegenhanger te fungeren, maar tóch mag een muzikale bijdrage niet ontbreken ln deze jubileumeditie, te meer omdat het twintigste eeuwse stedelijke muziekleven een specifiek karakter draagt, dat in het begin van de vorige eeuw gelyke tred hield met de landelijke ontwikkeling van orkestconcerten en koorzang. In de orkesten van die dagen zaten vakfnensen broeder lijk naast amateurs, terwijl de koren zelden vakmusici telden; maar unaniem schaarde men zich achter de voor die dagen gebruikelijke uiterst merkwaardige programmakeuze, waar operafragmenten konden klin ken naast de meest bizarre orkestklanken, alles ove rigens getrouw overgoten door helle klanken van de in de romantiek zo geliefde blaasinstrumenten. De stad was ruimschoots voorzien van plaatsen waar de muziek kon weerklinken. Naast de zomerconcerten in de tuin van Amicita of in het Plantsoen, waren de kerken zeer veel benutte concertzalen, hoewel 'de in 1826 geopende Stadsgehoorzaal en de oude schouwburg geduchte concurrentie boden, die na de brand van eerstgenoemde ln 1889 in het voordeel van de kerken scheen te verlopen, ook omdat men geen overeenstem ming kon bewerken tussen de plannen tot restauratie van het oude voormalige Catharinagasthuis op de Breestraat en de pogingen om op de plaats van het Gravensteen een moderne, nieuwe concertzaal te bou wen. Een schouwburgkwestie avant la lettre dus! Het eindelijke resultaat doet, hoewel gerestaureerd, nog steeds dienst als cultuurtempel, waar veel musici én veel amateurs zijn dat er heden ten dage niet veel meer? proeven van hun muzikale vermogen hebben afgelegd; om er een paar te noemen: Musis Sacrum (1829), Sempre Crescendo (sinds 1831), de Leidse Maatschappij voor Toonkunst (sedert 1824), de Zangvereniging der Maatschappij (vanaf 1852), het Leidsche Orkest (1860), het Leidsch Strijkorkest (om streeks 1875), de Leidsche Zangvereeniging en de Vereenigde Leidse Musici naast de zangvereniging „Caecilia" en de concurrerende Leidse afdeling van de Maatschappij ter Bevordering van de Toonkunst. Maar laten we de vorige eeuw verder laten rusten en meer aandacht schenken aan het jongere verleden. Vaste Leidse burcht Eén jaar na de oprichting van het Residentieorkest in 1904 verschijnt dit orkest onder leiding van Henri VI- otta op het Stadsgehoorzaalpodium, waar het een vaste burcht gevonden blijkt te hebben, aangezien geen cul tureel jaar hier denkbaar schijnt zonder zijn aanwezig heid; ook al zyn er bezwaren aan te voeren tegen het feit. dat men meende te moeten afstappen van de ge- bruikeiyke donderdagavondconcerten in plaats waar van helaas te dikwijls het Leidse publiek genoegen moet nemen met de dinsdagse generale repetitie voor het woensdagavondconcert in Den Haag. Naast het Residentieorkest traden incidenteel ook de vroegere Haarlemse Orkestvereniging, het huidige Utrechts Symfonieorkest of het Concertgebouworkest op, waarvan het Jubileumconcert op 30 maart 1938 onder directie van Mengelberg een belangrijke ge beurtenis was, niet omdat er wereldpremières plaats vonden, maar omdat de zelfstandige aanwezigheid van de Amsterdammers in de Sleutelstad opmerkeiyk blijft. Als begeleidingsorkest zou men nog wel terug keren. maar dan moet de tweede wereldoorlog verle den t{jd zijn; vóórdat op 25 april 1940 de „Polovetser- dansen" uit „Prins Igor" van Borodin de Leidse muzi kale inleiding op die donkere jaren zal blijken, moet er nog veel strijd gestreden en daarmee verbonden leed geleden zijn. De „vita nuova" van Wolf-Ferrarl, dat op het 110e concert vermeld staat voor de Leidse afdeling van Toonkunst, was van een korte duur voor de Zangkring van mejuffrouw De Weys; deze zangkring werd in 1907 voortgezet door het koor „Sursum Corda" van Henry Berkeljon met latere dirigenten als Hubert Cuypers of dr. Anthon van der Horst. Dit laat ste koor kon niet op tegen de crisisjaren en de steeds groter wordende concurrentie, zodat „de harten om hoog" in 1939 moest worden opgeheven. Het had toen het nu nog functionerende „Ex Animo" al twintig jaar lang als collega; elf jaar langer dan het in 1930 opge richte Leidse A capellakoor van Willem Mizee of het Alma Materkoor van dezelfde dirigent een koor dal in 1936 als gelegenheidskoor was samengesteld. In 1938 nog valt de heroprichting te vermelden van het Toon kunstkoor, zodat de „concurrentie" erg groot moet worden genoemd wanneer we ook nog „Con Amore" en „Arti et Religionl" bij de in de stad werkzame zang gezelschappen tellen. Premières Wét men ten gehore bracht, is een andere vraag. Veel al meer geijkte stukken met als hoge uitzondering een première, waarbij 'Ruth' van Frederic Cowen eigenlijk als enige vermeldenswaard is in eerste uitvoering ln Nederland door Con Amore op 20 februari 1929. Tydens en na de oorlog kwam daar wel degelijk ver andering in. Ik noem in dit verband het passiespel van Hendrik Andrlessen, dat voor het Alma Materkoor werd gecomponeerd en helaas vergeten dreigt te wor den, jammer genoeg overigens: „a child of our time" van Tippett. door datzelfde koor gezongen in stadsop- dracht geschreven „Rembrandtcantate" ln 1956. het „Requiem" van Herman Strategies dat onder leiding van de componist gezongen werd van Sem Dresden door het Toonkunstkoor ln 1957; of nog meer hedendaags het „Te Deum" van Strategier. opgedragen aan het Madrigaalkoor in 1968 of de „Eskimosongs" door Sas Bunge nog in het begin van dit jaar gecomponeerd voor het Studentenkoor en orkest „Collegium Musi- „Armentonterten" Met de vermelding van dit laatste gezelschap wordt de door het al genoemde Sempre Crescendo voorzich tig geopende poort naar de Universiteit verder open gezet; waarmee overigens niet gesuggereerd wil wor den, dat de Universitaire gemeenschap in het alge- meen gesproken een belangrijke muzikale rol in de Leidse stedelijke wereld heeft gespeeld. De door Sempre vanaf 1832 georganiseerde zogeheten de kleine groep „Vrienden van het Lied" vervult een aparte functie. De hele stedelijke muziekwereld zou functioneler kun nen werken wanneer er programmatisch overleg ge voerd zou worden en wanneer de behuizing aanzien lijker zou worden verbeteid. Een muziekhuis is voor een middelgrote stad geen overdreven luxe. maar de plannen tot stichting daarvan zyn ln een nog te pril stadium om zelfs maar bij benadering de futurel® openingsdatum te kunnen opgeven. Toen zie Ik persoonlijk in de bundeling van krachtec levensmogelijkheden voor de plaatselijke muziekcultuur, die by het uitblijven daarvan gegarandeerd gedoemd zal blijken tot een grote aderlating, omdat de finan ciële druk mede zó groot gaat worden, dat de luxe van uitvoeringen geven niet haalbaar zal blijken en aangezien amateurs nu eenmaal beter repeteren voor hel uitvoeren en niet in eerste instantie om de vreugde van de muziek zelf, ligt de doodlopende weg voor de hand Maar Leiden „in strijd vervaarlijk" heeft wel voor hetere vuren gestaan. Werd in 1944 niet hel Re quiem van-Mozart uitgevoerd op titel van een doden herdenking, hetgeen de Duitse bezetter een verkla ring liet voorlezen door dirigent Mizee, dal dit in strijd was met de „Kulturkammer" Maar er wérd geconcerteerd, bezettersprotesten ten spijt, en ook daarna werd er gerepeteerd, zodat kort na de bevry- dng op 27 juni 1945 een daadwerkelijke dodenherden king muzikaal omzongen kon worden in de Pieters kerk, gevolgd door een concert in de Hooglandse Kerk op 10 juli en een bevrydingsconcert op de twintigste van de maand onder auspiciën van de Kunstkring. „Glippers" zijn immers niet voor één gat te vangen. Heilige koe bij de horens vatten ls met dit artikel nu een waterdichte contemporaine stedelijke muziekgeschiedenis geschreven? Allerminst; het zijn een paar facetten daaruit, die in het licht van de schijnwerpers werden geplaatst. Een veel gro tere bundel zou nodig zijn en alleen al op de orgel concerten gericht moeten worden, maar dan zou het ook wenselyk zyn, dat veel meer mensen de kerken binnenliepen er, ook dat we tegelijkertijd de flauwekul- regel van het niet mogen applaudiseren. omdat we nu eenmaal in een kerk zijn. overboord moeten zetten; wanneer we dan toch bezig zyn om dingen overboord te gooien, laten we dan nog even verder gaan en d« onderlinge meerwaardigheid verwerpen; en de pluri formiteit van saaie affiches en programmaboekjes; de traditie als een heilige koe' bij de horens vatten om Welhnacht8oratorium en twee Passionen per jaar van één componist uit te voeren (alsof we niet veel meer componisten hebben) en de grote angst uitroeien om in muziek plezier te vinden. Wanneer we dat allemaal gaan doen, is er werk genoeg aan de winkel en ook stof genoeg om bij het 75-jarig jubileum van De Leidse Courant regels te wijden aan de zang van de gezamenlijke ..Muzenzusters, godgewijden". die Leiden toe zingen ,,in goddelijke tonen". Als het maar geen toekomstmuziek wordt. JAN DOOVE. „armenconcerten", later burgeryconcerten genoemd, waren stellig een gebeurtenis waar de stedelijke bevol king by betrokken kon zijn, maar daarmee waren het nog geen specifiek stedelijke manifestaties, zoals dat bijvoorbeeld ook niet het geval was bij de lustrum feesten in 1930, voor welke gelegenheid Matthys Ver meulen muziek componeerde bij de „Vliegende Hol lander" van Nyhoff. Dat werd stellig anders toen kort voor de laatste wereldoorlog binnen de stichting Pro Civitate een commissie werd opgericht, die als Lelds Akademlsch Kunstcentrum ook die manfestaties ging organiseren, die onder andere omstandigheden nooit ln Leiden hoorbaar zouden zijn geweest. K. en O. en het L.A.K. organiseerden in 1949 een uitvoering van Bachs Hohe Messe. die later binnen het kader van het Holland Festival na 1955 meermalen herhaald zou worden onder leiding van Iskar Arlbo en zijn Toon kunstkoor. dat in 1953 het Leids A capellakoor annex- De vermelding van deze uitvoeringen is In de sledelyke koorwereld een heet hangijzer, omdat de andere stede lijke koren behalve Ex Animo, Con Amore, Alma Materkoor en het Nederlands Madrigaalkoor, die al werden genoemd, moeten ook „De Stem des Volks" en het Leids Kamerkoor daartoe gerekend worden al dan niet terecht de organiserende Stichting Kunstma nifestaties verwijten, dat een verstarring in deze niet helemaal gerechtvaardigd is; dit verwyt resulteerde In een nieuwe aanpak van de Holland Festivalmanifes- tatles binnen Lelden, waarbij werd bepaald, dat de Hohe Messe op het programma nooit meer dan twee keer achtereen zal mogen ontbreken. De zeven Leidse grote koren hebben zich slnda een paar jaar aangesloten binnen de Contactgroep Leidse Koren met het gevolg, dat minstens enig overleg mo gelijk geworden ls, hoewel de toestand nog lang niet ideaal genoemd kan worden. Programmatisch overleg „In het verleden ligt het heden" is 'n bekend gezegde. Gaat u even mee terug naar 1880? Op 24 november van dat jaar concerteerde de Leidse Maatschappy voor Toonkunst onder Wetrens, gevolgd door een concert op 26 november van de Leidse afdeling van de Maat schappij ter bevordering der Toonkunst. Samenwerking was er dus nog lang niet. Echte samenwerking is er ook nu nog niet. want gelegenheidsbundeling als in 1938 of in de zestiger jaren binnen het Leids Accoord is te Incidenteel geschied om echte samenwerking ge noemd te mogen worden. Onlangs ondernomen pogin gen tot fuserende samenwerking tussen de Maatschap pij voor Toonkunst en de in 1925 geformeerde Leidse Kunstkring voor Allen sprongen af, hoewel beide in stellingen met helmwee terug zullen blijven denken aan de twintiger jaren toen 1200 toehoorders geen zeldzaamheid waren. Tóch heeft muziek maken en be luisteren in kleinere kring een grote kans van slagen. Lakenhalconcerten waar het Leids Jeugdorkest dik- wyis optreedt trekken relatief veel toehoorders en

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1969 | | pagina 17