ALS DE CENTJES ER
ZIJN GAAT K O
HET KLOOSTER IN...
60 jaar jong
„Kunst en
Ontspanning"
kwam als
een steen in
stille vijver
Hopen
op een
betere
toekomst
NOG GEEN ECHTE
SAMENWERKING
IN DE LEIDSE
MUZIEKWERELD
In 1944, toen de Duitse laars nog stug op het
Nederlandse volk drukte, ontstond uit een af
deling van Nederlands Volksherstel - toen reeds
heimelijk in voorbereiding - in Leiden een werk
comité, dat daags voor de bevrijding zijn eerste
vergadering hield en derhalve werd opgericht.
Dit comité toog al aanstonds aan het werk.
Enkele dagen na de bevrijding verscheen er
een proclamatie, welke Leiden bekend maakte
met de geboorte van Kunst en Ontspanning"
en haar plannen.
Men was aan herstel toe, niet alleen in materieel, maar
zeker ook in mentaal opzicht. Het comité, dat geen
cent bezat, stond voor de taak om het vijf jaren lang
gedupeerde volk weer op te vrolijken. Het bezat echter
wèl een Ideaal en daardoor bezield werden de oprichters
alras grootmeesters in het bedelen. Regelmatig trok
men bij Nederlands Volksherstel aan de bel. Ping, zei
de kassa dan en men had weer een paar duizend gulden
bij elkaar. Het gevolg was, dat in het volgende jaar
aan de financiële onzekerheden een eind kwam. Men
kreeg vaste grond onder de voeten, zodat al spoedig
tot een stichting kon worden overgegaan. Deze sociaal-
cuturele stichting „Kunst en Ontspanning" kwam op
23 augustus 1946 officieel tot stand. De latere voor
zitter H. de Wilde sprak eens van „het ei, zo lang en
door zovelen ernstig gebroed, was in stukken gevallen
en bleek een krachtig en levenslustig brutaal kuiken
te bevatten..." Want brutaal was-ie! Zonder ook maar
over één inschrijver te beschikken had het intussen
een overvloed aan volkszangavonden, concerten, toneel-,
cabaret- en filmvoorstellingen georganiseerd. Het kwam
allemaal als een steen in een doodstille vijver.
De ideële doelstelling van K O, n.l. voor allen, on
geacht de maatschappelijke positie of enig ander onder
scheid de mogelijkheid openen om van haar culturele
ontwikkelingswerk te profiteren, vond op 1 juli 1947
ln feite haai- voltooiing: er kwam een fusie tot stand
met de Leidse Volksuniversiteit, zodat ook het ont
wikkelingswerk in nauwere zin ter hand kon worden
genomen. De O van K O duidde vanaf die dag zowel
op „ontspanning" als op „ontwikkeling".
Culturele peil opstuwen
Tegenwoordig heeft het simpelweg: Stichting Leidse
Volksuniversiteit K O, gehuisvest aan het Plantsoen.
Op de benedenverdieping van het pand zit dagelijks
een handjevol mensen naarstig het culturele peil van
iets gebeuren. Ik zit elke dag te wachten tot de raad
een bedrag beschikbaar stelt voor die verbouwings-
koslen. Daar wachten we nu op. Ik heb het vertrouwen,
dat de raad na al die 22 jaren wachten nü zal zeggen:
als er één volksuniversiteit in Nederland is, die een
eigen gebouw behoeft, dan is het deze.
Bier staat te verschalen
Daar komt nog een heel belangrijk punt bij. Als het
n.l. waar is, dat wij in de toekomst meer gaan auto
matiseren, korter gaan werken en dus meer vrije tijd
krijgen, dan wordt ae goede besteding van die vrije tijd
een groot probleem. Een ander facet is wat de Fransen
de ..education permanente" noemen, de voortgezette
vorming. Je kunt niet meer met een afgerond pakket
van kennis de school verlaten. Je móet voortdurend
bijblijven. Dat zal een taak worden van universiteiten
en van scholen, maar ook voor ons. Want wat wij doen
is buitenschoolse vorming. Jong en oud moet de ge
legenheid krijgen om talen te leren, om kreatief werk
te doen. om te musiceren, om toneel te spelen enz. enz.
Dat moet er komen. Wij willen hiervan maken een
kreatief centrum, dat open is voor iedereen. En als de
gemeenteraad dit ziet. dan zullen ze het benodigde
bedrag uitermate goed besteed vinden. Dat is mijn
optimistische visie. Het zal een geweldig gebouw wor
den. met een foyer, waar koffie, bier en wijn is, een
ruimte waar mensen elkaar kunnen ontmoeten, een
afdeling waar alle kreatieve cursussen worden bedre
ven. Het leuke is ook, dat de Schouwburg, die er aan
grenst, niet afgebroken, maar gerestaureerd wordt. Dat
wordt een uniek theatertje in West-Europa, wy maken
een inwendige verbinding hiermee. Dus: eerst zien we
een voorstelling en dan zeggen we: jongens, nou gaan
we naar hiernaast lekker een biertje drinken in een
gezellige foyer en dan gaan we er eens over praten.
Vind je dat niet ideaal? Kijk, die kant moeten we op.
We zijn al een eind op weg. K O is immers In Neder
land toonaangevend geworden op het gebied van volks
universiteiten, omdat het in zyn programmering en
methodiek verreweg het modernste is. Als je deze plan
nen dan ln een goede accommodatie kan verwezenlijken,
dan stimuleert dat de belangstelling. Heel Leiden kan
er immers van nrofiteren. Als de gemeente nog dit jaar
het geld beschikbaar stelt, dan kan het gebouw ln 1971
worden geopend. Alles is ervoor gereed."
Zijn biertje staat al pen uur ingeschonken. Hij heeft
het n>ct in de gaten, zó bezield is hij door zyn ideaal,
dat niet de dag sterker wordt, ha 20 jaren wachten. In
liet K O-juhileuninummer van 1950 stond reeds een
denkbeeldige schets afgebeeld met de ondertitel: „Onze
vurige wens... een eigen gebouw'"
WILLEM SCHRAM A
„Kijk, ctls ice hier nou eens de toiletten laten aan
leggen", lijkt de heer Van der Pompe tegen adjunct-
directeur Tj. We-ber te zeggen. Dagelijks buigen ze
zich enkele ogenblikken over de tekeningen van het
cultureel centrum, die al lang klaar zijn. De benodigde
duiten f „Ik zit elke dag te wachten
Leiden omhoog te duwen. Een druppel op een gloeiende
plaat is het in die 24 jaren niet geweest. Met een jaar
lijkse „omzet" van ruim 4 ton en 13.000 „cliënten" is
het „K O-bedrijf" de grootste volksuniversiteit van
Nederland geworden. Daar zitten ze dan, met zyn
negenen. Slechts het plafond scheidt hen van directeur
A. J. van der Pompe, die sinds hij het onderwijs vaar
wel zei vóór hij bij K O kwam was hij leraar Frans/
Engels op de huidige MAVO-school aan het Noordjinde
een van de grootste voorvechters van een eigen
gebouw is geworden. Van de stortvloed van woorden,
die hy op ons afliet, zouden we een complete K O-
krant kunnen maken. We beperken ons echter tot zyn
vurige wens: een cultureel centrum van K O. Het
woord is aan de heer Van der Pompe:
„Hoe het komt dat wij de grootste volksuniversiteit
van Nederland zijn geworden? Och, om maar een paar
punten te noemen: onze activiteiten besloegen van
meet af aan al een zeer breed terrein. We brachten
lezingen, cursussen, tentoonstellingen, excursies, film
voorstellingen, toneel, muziek en hoe! De inschryvers
van K O kunnen alle kanten uit, ze hebben een
enorm gevarieerd programma. Dat is, geloof ik, het
grote geheim. Bovendien boorden we op een gegeven
moment de bedrijven aan, zodat we een nieuw publiek
kregen. Nog een ander punt is, dat we alle fabrikanten
hebben overgehaald om ons geld te geven. En dat is
toch elk jaar maar weer zo'n dertigduizend gulden.
Wordt niet over gepraat. Dat geld gebruiken we weer
om de toegangsprijzen voor de personeelsleden le ver-
Geld op de K 0-tafel
Maar, we hebben ook met moeilijkheden te kampen
gehad. Moeilijk was om de overheid voldoende begrip
bij te brengen, dat K O niet zo maar een particuliere
aangelegenheid was, maar dat ons doel een zaak van
algemeen belang was en dat er dus geld op tafel moest
komen. Ik moet eerlijk bekennen, dat Leiden zich daar
in op den duur fantastisch heeft gedragen.
Een nog niet opgeloste grote moeilijkheid is. dat wy
na 25 jaar nog steeds niet beschikken over een eigen
gebouw. Dat is iets buitengewoon kwalyks. Na de
oorlog zyn er in talloze steden en plaatsen culturele
centra verrezen. In Leiden zit de grootste en de bloci-
endste volksuniversiteit nog steeds over 25 gebouwen
verdeeld. In 1948 zijn wy in het bestuur al tot de
overtuiging gekomen, dat dit werk in Leiden alleen
maar tot een goede ontplooiing kan komen in een
eigen gebouw.
In 1952 heeft een architect de eerste tekeningen ge
maakt voor een cultureel centrum op een terrein ergens
in de stad. Dat zou toen 500.000 gulden hebben gekost
Het Burgeryfonds besloot na vele jaren van onder
handelen om een deel van het kapitaal te besteden aan
dat cultureel centrum. Als er toen begonnen was, had
het gebouw er nu gestaan. Maar er werd niet begon
nen. De gemeente zei later: als we het nu eens com
bineren met de bibliotheek Reuvens. Het Mathesis-
gebouw op de Pieterskerkgracht komt vrij. Daarnaast
ligt een oud herenhuis, dat komt ook vrij. In de Lok-
.horststraat heb je de Latijnse school een heel mooi
monument dat komt ook vry. Dat hele complex zou
het nieuwe gebouw worden van Reuvens en van K O
Dat zou tevens m een prachtige samenwerking hebben
geresulteerd. Toen de tekeningen al klaar waren en
het plan voor de raad zou komen, bleek deze zaak on-
mogeiyk, omdat er drie oude pakhuizen in de Lokhorst
straat staan, die terwille van het nieuwe pand moesten
worden afgebroken. Men vond ook. dat zo'n modern
pand het karakter van die buurt rond de Pieterskerk
zou aantasten. Daarmee is dat plan ook weer verloren
gegaan'.
Klooster met bidcellen onbruikbaar
De laatste ontwikkeling betreft nu het voormalige Car-
melitessenklooster naast en achter de Schouwburg. Dat
pand werd aan de gemeente te koop aangeboden. Het
werd gekocht met de bedoeling daar een cultureel
centrum van K O voor te maken. Het zou een ge
weldige verbetering zyn, als we dat ,gebouw konden
betrekken. Maar zoals het er nu ligt is het ongeschikt.
Het bestaat uit allerlei kamertjes en bidcelletjes en
weet» ik al njgt meer. Dat /noet totaal gerestaureerd
worden. Éen architekt heeft de tékeningen al lang
klaar en ingediend, maar de verbouwing kost ook een
heleboel geld. Nu is de vra^g: hoe..Jcomt de'gemeente
Leiden aan dat geld? Ze hebben nou wel een pand
gekocht, maar als ze er niets aan doen is het voor ons
ook onbruikbaar. Dan vervalt het weer. Er móet gewoon
„Om passend U te loven en al üw glorie te bezingen,
Joelden verheven ben je. een parel, wonderbaarlijk,
In wetenschap befaamd, in stryd vervaarlijk gaat
mensenmacht te boven. Daarom dus Muzen-zusters,
godgewyden, zingt Leiden toe in goddelijke toon" luidt
de tekst van een madrigaal waarop de zestiende eeuwse
componist Comelis Schuyt de muziek schreef. Er be
staat in onze twintigste eeuw geen equivalent oni by
het zestigjarig jubileum van De Leidse Courant als
pen temporaine tegenhanger te fungeren, maar tóch
mag een muzikale bijdrage niet ontbreken ln deze
jubileumeditie, te meer omdat het twintigste eeuwse
stedelijke muziekleven een specifiek karakter draagt,
dat in het begin van de vorige eeuw gelyke tred hield
met de landelijke ontwikkeling van orkestconcerten
en koorzang.
In de orkesten van die dagen zaten vakfnensen broeder
lijk naast amateurs, terwijl de koren zelden vakmusici
telden; maar unaniem schaarde men zich achter de
voor die dagen gebruikelijke uiterst merkwaardige
programmakeuze, waar operafragmenten konden klin
ken naast de meest bizarre orkestklanken, alles ove
rigens getrouw overgoten door helle klanken van de
in de romantiek zo geliefde blaasinstrumenten.
De stad was ruimschoots voorzien van plaatsen waar de
muziek kon weerklinken. Naast de zomerconcerten
in de tuin van Amicita of in het Plantsoen, waren de
kerken zeer veel benutte concertzalen, hoewel 'de in
1826 geopende Stadsgehoorzaal en de oude schouwburg
geduchte concurrentie boden, die na de brand van
eerstgenoemde ln 1889 in het voordeel van de kerken
scheen te verlopen, ook omdat men geen overeenstem
ming kon bewerken tussen de plannen tot restauratie
van het oude voormalige Catharinagasthuis op de
Breestraat en de pogingen om op de plaats van het
Gravensteen een moderne, nieuwe concertzaal te bou
wen. Een schouwburgkwestie avant la lettre dus! Het
eindelijke resultaat doet, hoewel gerestaureerd, nog
steeds dienst als cultuurtempel, waar veel musici én
veel amateurs zijn dat er heden ten dage niet veel
meer? proeven van hun muzikale vermogen
hebben afgelegd; om er een paar te noemen: Musis
Sacrum (1829), Sempre Crescendo (sinds 1831), de
Leidse Maatschappij voor Toonkunst (sedert 1824),
de Zangvereniging der Maatschappij (vanaf 1852), het
Leidsche Orkest (1860), het Leidsch Strijkorkest (om
streeks 1875), de Leidsche Zangvereeniging en de
Vereenigde Leidse Musici naast de zangvereniging
„Caecilia" en de concurrerende Leidse afdeling van de
Maatschappij ter Bevordering van de Toonkunst.
Maar laten we de vorige eeuw verder laten rusten en
meer aandacht schenken aan het jongere verleden.
Vaste Leidse burcht
Eén jaar na de oprichting van het Residentieorkest in
1904 verschijnt dit orkest onder leiding van Henri VI-
otta op het Stadsgehoorzaalpodium, waar het een vaste
burcht gevonden blijkt te hebben, aangezien geen cul
tureel jaar hier denkbaar schijnt zonder zijn aanwezig
heid; ook al zyn er bezwaren aan te voeren tegen het
feit. dat men meende te moeten afstappen van de ge-
bruikeiyke donderdagavondconcerten in plaats waar
van helaas te dikwijls het Leidse publiek genoegen
moet nemen met de dinsdagse generale repetitie voor
het woensdagavondconcert in Den Haag.
Naast het Residentieorkest traden incidenteel ook de
vroegere Haarlemse Orkestvereniging, het huidige
Utrechts Symfonieorkest of het Concertgebouworkest
op, waarvan het Jubileumconcert op 30 maart 1938
onder directie van Mengelberg een belangrijke ge
beurtenis was, niet omdat er wereldpremières plaats
vonden, maar omdat de zelfstandige aanwezigheid van
de Amsterdammers in de Sleutelstad opmerkeiyk
blijft. Als begeleidingsorkest zou men nog wel terug
keren. maar dan moet de tweede wereldoorlog verle
den t{jd zijn; vóórdat op 25 april 1940 de „Polovetser-
dansen" uit „Prins Igor" van Borodin de Leidse muzi
kale inleiding op die donkere jaren zal blijken, moet
er nog veel strijd gestreden en daarmee verbonden
leed geleden zijn.
De „vita nuova" van Wolf-Ferrarl, dat op het 110e
concert vermeld staat voor de Leidse afdeling van
Toonkunst, was van een korte duur voor de Zangkring
van mejuffrouw De Weys; deze zangkring werd in
1907 voortgezet door het koor „Sursum Corda"
van Henry Berkeljon met latere dirigenten als
Hubert Cuypers of dr. Anthon van der Horst. Dit laat
ste koor kon niet op tegen de crisisjaren en de steeds
groter wordende concurrentie, zodat „de harten om
hoog" in 1939 moest worden opgeheven. Het had toen
het nu nog functionerende „Ex Animo" al twintig jaar
lang als collega; elf jaar langer dan het in 1930 opge
richte Leidse A capellakoor van Willem Mizee of het
Alma Materkoor van dezelfde dirigent een koor dal
in 1936 als gelegenheidskoor was samengesteld. In 1938
nog valt de heroprichting te vermelden van het Toon
kunstkoor, zodat de „concurrentie" erg groot moet
worden genoemd wanneer we ook nog „Con Amore"
en „Arti et Religionl" bij de in de stad werkzame zang
gezelschappen tellen.
Premières
Wét men ten gehore bracht, is een andere vraag. Veel
al meer geijkte stukken met als hoge uitzondering een
première, waarbij 'Ruth' van Frederic Cowen eigenlijk
als enige vermeldenswaard is in eerste uitvoering ln
Nederland door Con Amore op 20 februari 1929.
Tydens en na de oorlog kwam daar wel degelijk ver
andering in. Ik noem in dit verband het passiespel van
Hendrik Andrlessen, dat voor het Alma Materkoor
werd gecomponeerd en helaas vergeten dreigt te wor
den, jammer genoeg overigens: „a child of our time"
van Tippett. door datzelfde koor gezongen in stadsop-
dracht geschreven „Rembrandtcantate" ln 1956. het
„Requiem" van Herman Strategies dat onder leiding
van de componist gezongen werd van Sem Dresden door
het Toonkunstkoor ln 1957; of nog meer hedendaags
het „Te Deum" van Strategier. opgedragen aan het
Madrigaalkoor in 1968 of de „Eskimosongs" door Sas
Bunge nog in het begin van dit jaar gecomponeerd
voor het Studentenkoor en orkest „Collegium Musi-
„Armentonterten"
Met de vermelding van dit laatste gezelschap wordt
de door het al genoemde Sempre Crescendo voorzich
tig geopende poort naar de Universiteit verder open
gezet; waarmee overigens niet gesuggereerd wil wor
den, dat de Universitaire gemeenschap in het alge-
meen gesproken een belangrijke muzikale rol in de
Leidse stedelijke wereld heeft gespeeld.
De door Sempre vanaf 1832 georganiseerde zogeheten
de kleine groep „Vrienden van het Lied" vervult een
aparte functie.
De hele stedelijke muziekwereld zou functioneler kun
nen werken wanneer er programmatisch overleg ge
voerd zou worden en wanneer de behuizing aanzien
lijker zou worden verbeteid. Een muziekhuis is voor
een middelgrote stad geen overdreven luxe. maar de
plannen tot stichting daarvan zyn ln een nog te pril
stadium om zelfs maar bij benadering de futurel®
openingsdatum te kunnen opgeven.
Toen zie Ik persoonlijk in de bundeling van krachtec
levensmogelijkheden voor de plaatselijke muziekcultuur,
die by het uitblijven daarvan gegarandeerd gedoemd
zal blijken tot een grote aderlating, omdat de finan
ciële druk mede zó groot gaat worden, dat de luxe
van uitvoeringen geven niet haalbaar zal blijken en
aangezien amateurs nu eenmaal beter repeteren voor
hel uitvoeren en niet in eerste instantie om de vreugde
van de muziek zelf, ligt de doodlopende weg voor de
hand Maar Leiden „in strijd vervaarlijk" heeft wel
voor hetere vuren gestaan. Werd in 1944 niet hel Re
quiem van-Mozart uitgevoerd op titel van een doden
herdenking, hetgeen de Duitse bezetter een verkla
ring liet voorlezen door dirigent Mizee, dal dit in
strijd was met de „Kulturkammer" Maar er wérd
geconcerteerd, bezettersprotesten ten spijt, en ook
daarna werd er gerepeteerd, zodat kort na de bevry-
dng op 27 juni 1945 een daadwerkelijke dodenherden
king muzikaal omzongen kon worden in de Pieters
kerk, gevolgd door een concert in de Hooglandse Kerk
op 10 juli en een bevrydingsconcert op de twintigste
van de maand onder auspiciën van de Kunstkring.
„Glippers" zijn immers niet voor één gat te vangen.
Heilige koe bij de horens vatten
ls met dit artikel nu een waterdichte contemporaine
stedelijke muziekgeschiedenis geschreven? Allerminst;
het zijn een paar facetten daaruit, die in het licht
van de schijnwerpers werden geplaatst. Een veel gro
tere bundel zou nodig zijn en alleen al op de orgel
concerten gericht moeten worden, maar dan zou het
ook wenselyk zyn, dat veel meer mensen de kerken
binnenliepen er, ook dat we tegelijkertijd de flauwekul-
regel van het niet mogen applaudiseren. omdat we nu
eenmaal in een kerk zijn. overboord moeten zetten;
wanneer we dan toch bezig zyn om dingen overboord
te gooien, laten we dan nog even verder gaan en d«
onderlinge meerwaardigheid verwerpen; en de pluri
formiteit van saaie affiches en programmaboekjes; de
traditie als een heilige koe' bij de horens vatten om
Welhnacht8oratorium en twee Passionen per jaar van
één componist uit te voeren (alsof we niet veel meer
componisten hebben) en de grote angst uitroeien om
in muziek plezier te vinden.
Wanneer we dat allemaal gaan doen, is er werk
genoeg aan de winkel en ook stof genoeg om
bij het 75-jarig jubileum van De Leidse Courant
regels te wijden aan de zang van de gezamenlijke
..Muzenzusters, godgewijden". die Leiden toe
zingen ,,in goddelijke tonen". Als het maar geen
toekomstmuziek wordt.
JAN DOOVE.
„armenconcerten", later burgeryconcerten genoemd,
waren stellig een gebeurtenis waar de stedelijke bevol
king by betrokken kon zijn, maar daarmee waren het
nog geen specifiek stedelijke manifestaties, zoals dat
bijvoorbeeld ook niet het geval was bij de lustrum
feesten in 1930, voor welke gelegenheid Matthys Ver
meulen muziek componeerde bij de „Vliegende Hol
lander" van Nyhoff. Dat werd stellig anders toen kort
voor de laatste wereldoorlog binnen de stichting Pro
Civitate een commissie werd opgericht, die als Lelds
Akademlsch Kunstcentrum ook die manfestaties ging
organiseren, die onder andere omstandigheden nooit
ln Leiden hoorbaar zouden zijn geweest. K. en O. en
het L.A.K. organiseerden in 1949 een uitvoering van
Bachs Hohe Messe. die later binnen het kader van het
Holland Festival na 1955 meermalen herhaald zou
worden onder leiding van Iskar Arlbo en zijn Toon
kunstkoor. dat in 1953 het Leids A capellakoor annex-
De vermelding van deze uitvoeringen is In de sledelyke
koorwereld een heet hangijzer, omdat de andere stede
lijke koren behalve Ex Animo, Con Amore, Alma
Materkoor en het Nederlands Madrigaalkoor, die al
werden genoemd, moeten ook „De Stem des Volks" en
het Leids Kamerkoor daartoe gerekend worden al
dan niet terecht de organiserende Stichting Kunstma
nifestaties verwijten, dat een verstarring in deze niet
helemaal gerechtvaardigd is; dit verwyt resulteerde In
een nieuwe aanpak van de Holland Festivalmanifes-
tatles binnen Lelden, waarbij werd bepaald, dat de
Hohe Messe op het programma nooit meer dan twee
keer achtereen zal mogen ontbreken.
De zeven Leidse grote koren hebben zich slnda een
paar jaar aangesloten binnen de Contactgroep Leidse
Koren met het gevolg, dat minstens enig overleg mo
gelijk geworden ls, hoewel de toestand nog lang niet
ideaal genoemd kan worden.
Programmatisch overleg
„In het verleden ligt het heden" is 'n bekend gezegde.
Gaat u even mee terug naar 1880? Op 24 november
van dat jaar concerteerde de Leidse Maatschappy voor
Toonkunst onder Wetrens, gevolgd door een concert
op 26 november van de Leidse afdeling van de Maat
schappij ter bevordering der Toonkunst. Samenwerking
was er dus nog lang niet. Echte samenwerking is er
ook nu nog niet. want gelegenheidsbundeling als in
1938 of in de zestiger jaren binnen het Leids Accoord
is te Incidenteel geschied om echte samenwerking ge
noemd te mogen worden. Onlangs ondernomen pogin
gen tot fuserende samenwerking tussen de Maatschap
pij voor Toonkunst en de in 1925 geformeerde Leidse
Kunstkring voor Allen sprongen af, hoewel beide in
stellingen met helmwee terug zullen blijven denken
aan de twintiger jaren toen 1200 toehoorders geen
zeldzaamheid waren. Tóch heeft muziek maken en be
luisteren in kleinere kring een grote kans van slagen.
Lakenhalconcerten waar het Leids Jeugdorkest dik-
wyis optreedt trekken relatief veel toehoorders en