INTERCOMMUNIE EEN NOODZAKELIJK EXPERIMENT C. M. Drabbe NA 24 JAARGANGEN SCHEIDEN DE WEGEN Proberen of de kloof overbrugd kan worden ZIJN KRANT IS NOOIT ZONDER HEM GEWEEST Hij' vouwt de krant nog niet dicht ZATERDAG 26 APRIL 1909 WAT THEOLOGISCH NOG NIET KAN IS PASTORAAL SOMS GEBODEN Het experiment in de Utrechtse studentenparochie, waar reformatorische ambtsdragers werden uitgenodigd om voor te gaan in de viering van de eucharistie, staat niet alleen. Het is een van de vele pogingen om de impasse, waarin de eenwording der Kerken is beland, te doorbreken. Met regel matige tussenpozen komen ze op de voorpagina's van de kranten. In de kapel van de protestantse kloostergemeenschap te Taizé wordt regelmatig het avondmaal gevierd. In de regel staat: „Ga je spijzigen aan de maaltijd der dankzegging, het Heilig Avondmaal, en vergeet niet, dat het wordt bereid vooa de zieken van Gods Volk. Het sl#at ook voor jou gereed, wantje bent altijd zwak en hulp behoevend. Parijs, juni 1968. Christenen van diverse gezindten komen op het pinksterfeest in een huis bijeen om de eenheid, die ze bij de juni-opstand hebben ervaren, met een gezamenlijke eucharistieviering te bezegelen. Pries ters, dominees, katholieke en protes tante leken bidden gezamenlijk het eucharistisch hooggebed en ontvangen de communie. De aartsbisschop van Parijs, mgr. Marty, protesteert. Uppsala, juli 1968. De Lutherse Kerk van Zweden nodigt de deelnemers aan de Assemblee van de Wereldraad van Kerken uit, om aan te zitten bij het avondmaal in de kathedraal van Uppsala. Diverse katholieken, priesters zowel als leken, nemen die uitnodiging aan. De bisschop van Stockholm, mgr. Taylor, laat prompt van alle kansels een brief voorlezen, waarin hij het oude verbod van intercommunie urgeert en de daad van zijn geloofsgenoten ver oordeelt. Medellin, najaar 1968. Vijf protestanten, die als waarnemers de conferentie van Latijns-Amerikaanse bisschoppen bij wonen, vragen aan de leiding, te l wden toegelaten tot de eucharistie, I omdat de liefde hen ertoe dwingt. Ze I krijgen de gevraagde permissie. Nader hand wordt de leiding door Vaticaanse instanties op de vingers getikt: zij had de permissie niet mogen geven. En dat zijn dan nog alleen maar de feiten, die wereldnieuws hebben ge maakt. Talloze andere kwamen slechts in de nationale publiciteit of bleven zo goed als verborgen. Nederland kende de experimenten van Hem-Venhuizen en van Sjaloom. Amerika heeft zijn vele ondergrondse Kerken. Overal ter wereld is de beweging aan de gang. Utrecht Niet al deze feiten zijn op één lijn te stellen. Soms gaat het om een „open communie", wanneer leden van buiten de eigen geloofsgemeenschap tot het avondmaal of de eucharistie worden toegelaten als welkome gasten. Soms gaat het om een „intercelebratie", wan neer voorgangers van verschillende Kerken tesamen de eucharistie be dienen voor een gemengd gezelschap van gelovigen. Soms gaat het om vie ringen waarbij het ambtelijk priester schap nagenoeg geheel in het algemeen priesterschap van de gelovigen ver zinkt. En daartussen komen meng vormen voor, die moeilijk zijn te catalogiseren. Het eigene van het Utrechtse experi ment was wel, dat de katholieke ge meente voorgangers van andere Kerken uitnodigde, om in de eucharistieviering voor te gaan. Zoals bekend hebben de Nederlandse bisschoppen dit experi ment verboden. En toen de pastores aankondigden, dit verbod naast zich te zullen neerleggen, werden ze in de uit oefening van hun bediening geschorst. Omdat zij formeel weigerden te ge hoorzamen en daarmee een voortzetting van het gesprek onmogelijk maakten. Omdat zij het advies van de Willibrord- vereniging, dat ongunstig luidde, in de wind sloegen. En wat bij de kar dinaal erg zwaar heeft gewogen omdat zij met een te groot gemak over ingewikkelde theologische vragen heen- wandelden. Het is bij dit laatste aspect van de kwestie, dat we even stil blijven staan. Tot aan het Vaticaans concilie luidde het oordeel van de theologen vrijwel eensluidend: intercommunie men sprak toen van „communicato in sacris" kon niet worden toegestaan, omdat viering van de eucharistie de eenheid van de Kerk veronderstelde. Katho lieken konden de eucharistie alleen binnen de éne Kerk dus binnen de Kerk van Rome vieren. Samen met niet-katholieken aan tafel zitten werd gezien als een leugen, die de gebroken heid van het christendom trachtte toe te dekken. Op deze regel werd maar één uitzondering toegelaten: in doods gevaar mochten aan een niet-katholiek de sacramenten gegeven worden als hij erom vroeg. Maar nooit andersom. Nooit zou een katholiek in welke om standigheden dan ook de eucharistie uit handen van een niet-katholieke bedienaar mogen ontvangen. Doorbraak Het Vaticaans concilie heeft in deze harde stelling enkele openingen ge maakt, die van verstrekkende betekenis zijn. Het ziet aan de communicatio in sacris, bijzonder aan de gemeenschap in de eucharistie, twee kanten. Ten eerste verwijst zij naar de eenheid in Christus: en aangezien die eenheid er nog niet is, mag men er in beginsel niet toe overgaan. Maar zij geeft ook genade aan de deelnemers: en aan gezien mensen, die aan deze genade behoefte hebben, geholpen moeten worden, zeker wanneer zij in nood zijn, is zij in bepaalde omstandigheden toe gelaten, ja zelfs aanbevelenswaardig. Kort samengevat zou men kunnen zeggen: wat theologisch eigenlijk niet kan, moet op pastorale gronden soms worden toegestaan. Bij het uitwerken van deze beginselen zet het concilie de deur wijd open naar de orthodoxie, terwijl zij voor de reformatie slechts een kleine kier durft te maken. Maar de oude stelling is doorbroken en daar mee een nieuwe ruimte geschapen voor bezinning en experiment. Het is de taak van theologen en pas tores, van voorgangers en gelovigen, deze ruimte te verkennen en er begaan bare wegen te zoeken. Daarbij moeten heel wat oude kloven worden over brugd. Onder andere de kloof, die er gaapte tussen het priesterschap van de katholieke voorganger en het ambt van de dominee. Tot aan het concilie lag het allemaal nogal duidelijk: de katho lieke theologie benadrukte sterk het op wijding berustende priesterschap, dat wezenlijk van het algemeen priester schap van de gelovigen verschilde; de reformatorische theologie wekte soms de indruk, dat zij alleen maar het laatste erkende. En die standpunten waren niet met elkaar te verenigen. Geleidelijk aan zijn de posities in be weging gekomen. Vaticanum II heeft het nagenoeg vergeten algemeen priesterschap van de gelovigen in ere hersteld en daarmee het ambtelijk priesterschap, zonder iets af te doen aan zijn eigenheid, in een nieuwe con- tekst geplaatst. En de protestantse theologie begint van de weeromstuit meer en meer oog te krijgen voor het specifieke van de ambtelijke bediening. Zo worden er van beide kanten over de kloof heen loopplanken uitgelegd, waar over katholieken en protestanten elkaar probei-en te benaderen. Ononderbroken lijn Iets dergelijks gebeurt er rond de vraag van de apostolische successie. De katholieke priester kan zijn wijding via een reeks van bisschoppen terug voeren op een van de apostelen en daarop volgens de traditionele op vatting zijn bediening baseren. De reformatorische ambtsdrager kan dat kennelijk niet en heeft dus in deze conceptie geen geldige papieren. Maar getuigt die conceptie niet van een eenzijdige kijk op het begrip „apostolische successie"? Eist apostoli- citeit ook niet, dat de verkondiging van de ambtsdrager met de leer van de apostelen overeenstemt en dat zijn gedrag waarlijk apostolische trekken draagt? Was dat het geval bij alle bisschoppen en priesters in de tijd, die aan de reformatie voorafging? Een pijnlijke vraag, die tot de ontdekking kan leiden, dat de apostolische suc cessie meerdere facetten heeft, waar van het katholieke denken er één heeft overbelicht. En dat een protes tantse bedienaar wel eens evenzeer of meer „in de lijn van de apostelen" zou kunnen staan dan zijn katholieke col lega, hoe sterk diens wijdingspapieren ook zijn. De overtuiging begint veld te winnen, dat op den duur de dominee als geldig ambtsdrager zal moeten worden aan vaard. De eerste stap op deze weg heeft het concilie gezet, door het Kerk- zijn van de reformatorische geloofs gemeenschappen te erkennen. Nog verder ging de Katholieke Kerk van Nederland, door de ambtelijk bediende doop in reformatorische Kerken authentiek te verklaren. Op welke grond zou men kunnen verdedigen, dat de lijn die bij de doop is aangezet, niet tot de eucharistie mag worden door getrokken? Het wachten is dan ook op de erkenning van het ambtelijk be diende avondmaal in de protestantse Kerken. Brood en wijn Andere problemen liggen op het terrein van de eucharistische theologie. De tijd waarin men kon zeggen: katholieken geloven in de werkelijke tegenwoordig heid van Christus onder de gedaanten van brood en wijn en de protestanten doen dat niet, ligt heel ver achter ons. Katholieken laten een al te materialis tische uitleg van het geloofsgeheim varen en protestanten krijgen meer en meer oog voor een „werkelijke" tegen woordigheid van Christus, voortkomend uit dc Geest en niet uit het geloof van de gelovigen. Ook de leer over het offerkarakter van de eucharistie hoeft niet langer een onoverkomelijke hinderpaal te zijn. Katholieken en protestanten beginnen elkaar te vinden in de overtuiging, dat in het avondmaal het lijden en de dood des Heren worden herdacht en op geheimzinnige wijze in de gemeente present worden gesteld. Katholieken spreken niet meer van een „onbloedige herhaling" van het kruisoffer en pro testanten wekken niet langer de in druk, dat zij het plaatsen in de voltooid verleden tijd. Zo liggen er over de kloof al enkele loopplanken, die samen nog geen brug vormen, maar wel een voorlopige ver binding, die voorzichtig op haar bruik baarheid kan worden beproefd. Dat beproeven noemen'^wTj „experimen- teren". Het is een taak voor theologen en geWóne gelovigen, voor pastores en leken. De theologen moeten zoeken naar een bredere fundering van de voorlopig nog wankele basis. De ge meente moet stapje voor stapje pro beren of de verbinding het houdt. En dit alles onder het wakend oog van de opzieners, de episkopen aan beide kanten, die de uiteindelijke verant woordelijkheid voor het succes van d» onderneming dragen. DR. ALFRED VAN DE WEIJER DEN HAAG Het is de vraag wie het meest aan de nieuwe situatie zal moeten wennen: dagblad Het Binnenhof of de heer C. M. Drabbe. Per 1 med immers neemt deze in verband met het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd afscheid als directeur van Westerpers N.V., waarvan Het Binnenhof en De Leidsche Courant deel uitmaken. En dan ontstaat er een geheel nieuwe toestand, want Het Binnenhof is nooit zonder de heer Drabbe geweest en wat de heer Drabbe be treft: hij was Het Binnenhof „avant la lettre" in de meest letterlijke betekenis van deze uitdrukking. Hij bereidde de oprichting in de oorlogsjaren voor en leidde het bedrijf door de jaren heen op de weg van de eerste geleende schrijfmachine in 1945 tot het samenstel van ondernemingen, dat nu in 1969 onder de naam Westerpers meedraait in de levendige Nederlandse drukkers- en uitgeverswereld. Na vierentwintig jaargangen en om en nabij 7300 „nrs". scheiden de wegen. In zijn kamer op de eerste etage aan de Haagse Prinse gracht moet hij het zich blijkbaar nog reali seren, dat het echt hemzelf betreft. Er moe ten nog zaken worden gedaan en zijn agenda is nog redelijk gevuld. Maar de zaken vragen om te worden ófgedaan en de bijeenkomsten, die hij nog bij moet wonen van nogal veel colleges op het stuk van dagbladorganisatie vermelden steevast het agendapunt „afscheid van de heer C. M. Drabbe". Maar hij blijft er uiterlijk nuchter onder. Bijna een halve eeuw is hij meegegaan met het krantevak en dat is een goede cursus in het leervak van de betrekkelijkheid, zeker in de turbulente periode, die zijn generatie met twee wereld oorlogen, een economische crisis en een re volutionaire naoorlogse ontwikkeling op ve lerlei gebied, heeft moeten verwerken. Twee kanten „Het is in het algemeen zo, dat mijn gene ratie een bijzonder interessante, maar moei lijke periode heeft doorgemaakt", stelt hij vast. Hij denkt daarbij terug aan 1920 toen hij als zestienjarige jongeman uit zijn ge boortestad Delft naar Den Haag kwam om met succes te solliciteren naar een plaats ter redactie van De Residentiebode. Want de heer Drabbe kent om zo te zeggen beide ka- ternen van het dagblad: de journalistieke en de zakelijke, beide ongeveer van gelijke tijdsduur, al zijn de herinneringen aan de eerste romantischer en markanter dan aan de tweede. „Drie man vormden toen de hele redactie. Mijn leermeester was de heer Smit, die de eigenaardige gewoonte had er geen prullen mand op na te houden. Je liep tot je enkels door de oude kranten en knipsels." Hij heeft klaarblijkelijk zijn leermeester op dit punt niet nagevolgd, wel, naar de trant van die tijd, op een ander punt: „Die man werkte dag en nacht. Je moest aan een krant toen ook hard vooruit. Overdag het gewone werk en 's avonds de vergaderingen, soms twee op een avond. Zaterdags nooit vrij, maar zon dags zo mogelijk nog minder: 's ochtends waren er dan de feestelijke ontbijten van de katholieke organisaties, des middags de voetbalwedstrijden en 's avonds het R.-K. Amateurtoneel. En dat allemaal voor het zelfde geld. Bij de stype werd het lood nog met de pollepel overgegoten en als de beurs gezet moest worden kwamen alle hens aan dek om lettertje .voor lettertje en cijfertje voor cijfertje binnen de kortste keren te zetten". Schoolbordvoetbal Deze week waren er drie voetbalwedstrijden niet van echt te onderscheiden, te volgen via de tv. De heer Drabbe kan dan slechts glimlachen als hij denkt aan de wijze waarop in die dagen van olim een voetbalwedstrijd als HollandBelgië door de krant in beeld werd gebracht ten gerieve van de honderden belangstellenden die daartoe uitgenodigd via een bericht, zich in de autoloze Torenstraat voor het gebouw opstelden. „We hadden schoolborden gekocht en aan de ramen ge hangen. Op de borden waren de opstellingen aangebracht. Binnen zat een echte marconist, die van Scheveningen-Radio een verslag van Vaz Dias opving. Dat was een hele toestand, want dat ging om te voorkomen, dat del len ervan zouden profiteren in code. Niet Hollanders en Belgen speelden dan, maar de Kikvorsen en de Leeuwen. En als het over Jan de Natris ging dan sprak het verslag van bijvoorbeeld „de hond". Met een stok wezen we op het bord de loop van de bal aan en zowaar kwam het nog tot gejuich als er een doelpunt werd gemaakt." Niet zozeer omwille van de herinnering zelf, maar meer om de veranderingen te illustre ren, put hij uit de historie. Buiten rijen de volbezette parkeermeters zich aaneen, maar: „Als er in mijn prille jeugd in Delft een auto aankwam ging iedereen aan de kant staan tot het rokende en knetterende ding voorbij was en als er een vliegtuig overvloog ver scheen er een bericht ln de krant: Heden- middag om half twee passeerde een vliegtuig onze goede stad. Nu is er een rechtstreeks beeldverslag van een reis rondom de maan." Overstap „Het krantewezen", zo constateert hij, „is met razende vaart meegegaan." Hij heeft het van nabij kunnen meemaken, te beginnen eigenlijk al met de komst van de telex in 1936, wat een vrij revolutionaire vooruitgang was. De berichtgeving werd belangrijk ver sneld. Drie jaar eerder „als snotaap van negenentwintig jaar", zegt hijzelf was hij chefredacteur geworden. Acht jaar later sloot hij in die functie zijn journalistieke bemoeie nis met de krant af. Zijn overstap van de redactionele naar de commerciële sector kan historisch gemarkeerd worden door zijn ar restatie in 1942 door de Duitsers. Toen hij ontslagen werd uit het kamp kon hij in alle stilte aan de slag om in een werkgroep van het comité Katholiek 's-Gravenhage het ver schijnen van een nieuw katholiek dagblad voor Den Haag en omgeving voor te berei den. Op 11 mei 1945, toen de straatfeesten vanwege de bevrijding op gang kwamen, was het zover. Terugblikkend op die dag heeft hij het zicht op een ingewikkeld patroon dat in die twee dozijn jaren is geweven met de schering en inslag van de opbouw van het bedrijf en de zeer sterke technische ontwikkeling binnen de dagbladsector. Bewogen dagen „We begonnen met praktisch niets. We had den één etage boven bij Verhulst aan de Grote Markt tot onze beschikking voor di rectie. redactie en andere afdelingen. Ge schoold personeel was er bijna niet en de mensen, die er waren moesten met bijvoe ding op krachten worden gebracht. Tafels, kasten en een schrijfmachine hadden we ge leend en dan te denken, dat op de eerste dag van verschijnen zich al 20.000 abonnees kwamen aanmelden....". „Sinds die eerste bewogen dagen hebben we ons langzaam maar zeker kunnen ontwikke len. Negen jaar na het prille begin kwamen we in het eigen gebouw aan de Prinsegracht met een eigen zetterij ook. En in 1959 werd de periode van opbouw voorlopig afgesloten met het ingebruiknemen van de nieuwe rotatiepers. De modernste van Nederland toen. Hij is later door verscheidene grote bladen nagebouwd." In 1959 is overigens de ontwikkeling niet stopgezet. De technische revolutie, die ook het grafische bedrijf niet stilzwijgend voor bijgaat, vraagt attent reageren. De fusie van Het Binnenhof en de Leidsche Courant in de Westerpers N.V. is een logische consequentie daarvan. De aanschaf van een computer sa men met de Twentse Courant een andere. De investering in nieuwe technieken vraagt van de dagbladen aanzienlijke financiële in spanningen en met het oog hierop moet het de heer Drabbe van het hart dat de Neder landse dagbladpers met zijn abonnements prijs door de overheid altijd in een moeilijke hoek is gezet en daarin wordt gehouden, blijkens het feit, dat de vorig jaar al toege zegde broodnodige prijsverhoging per 1 juli geen kans krijgt. Regionale t.v.? Een andere ontwikkeling waarin hij voor de dagbladen een gevaar ziet is die op het gé- bied van'de regionale televisieomroep. „Daar heb ik een hard hoofd in. Is de komst daar van nu wel zo verstandig en nodig? Neem de Haagse agglomeratie. Daar is een goede re- gionaje pers, die de mensen snel en uitvoerig over het gebeurde in de agglomeratie op de hoogte houdt. Wat heeft regionale t.v. dan voor zin? Overdag is de kijkdichtheid gering en zal men 's avonds kijken naar een of an dere uitzending over een regionaal onder werp, dat men al breeduit uit de kranten kent? Voor Canada met zijn uitgestrektheid kan het misschien wel wat wezen, maar voor Nederland zie ik er het nut niet van in. Integendeel, ik vrees, dat als de pers buiten die regionale t.v. komt te staan de laatste slag gegeven zal worden na de grote klap, die de landelijke t.v.-reclame al menig be drijf heeft toegebracht." Overigens ziet de heer Drabbe de toekomst van de regionale dagbladpers, in het bij zonder van de Westerpers geenszins donker in, ondanks ook de politieke en kerkelijke verschuivingen. „Wel geloof ik, dat wij, om een gezond bedrijf te houden, de basis van het bedrijf aanzienlijk moeten verbreden. Daarmee zijn we trouwens al ettelijke ja ren bezig. Als we andere activiteiten ontwik kelen en de gang van zaken op kerkelijk en politiek terrein attent weten te begeleiden, dan ben ik commercieel gesproken zeker niet somber." De groei sinds het eerste begin is daarvoor ook een argument: de enkele tientallen werk nemers zijn er verscheidene honderden ge worden. In zeker opzicht betreurt hij deze groei, in zover zij het hem van lieverlede on mogelijk heeft gemaakt persoonlijke belang stelling voor ieder te tonen. Wat hem even wel zeer deugd doet is het feit, dat de onder nemingsraad van de grond is gekomen en niet minder de herziening van de pensioen regeling. Overigens blijkt „pensioen" voor hem per soonlijk toch weer een betrekkelijk begrip te zijn. De raad van commissarissen immers heeft hem tot adviseur van de N.V. Wester pers benoemd. Hij vouwt de krant nog niet dicht En de krant hem niet. KOOS BOVBN8

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1969 | | pagina 11