Olieverfschetsen schilderij ORCHIS MILITARIS „GEESTELIJK TESTAMENT" VAN MAX BROD soms belangrijker dan het uiteindelijke BELANGRIJKE PUBLIKATIE OVER PETER PAUL RUBENS Nieuwe roman van Ivo Michiels ^en ma9'straa'wer^ tore van 1^43, te juist. Het boek, samenvatting van n verwijzing naar DE WIL VRIJHEID Bij de uitgeverij W. Kohlhammer te Stuttgart is enige tijd geleden een boek verschenen van Max Brod, dat door de uitgeverij een „geestelijk testament" van de auteur wordt genoemd. Brod was toen nog niet leden, maar de karakterisering getiteld Das Unzerstörbare, is Brods denken en tegelijkertijd mogelijkheden voor de toekomst. Het geestelijk fundament van Brods boek (en werken) is een uitspraak van hem in zijn drama Eine Königin Esther, door hem overgenomen in Das Unzerstörbare: „Het is een onmogelijkheid om mens te zijn. Maar er blijft ons niets anders over". Dat onvernietigbare heeft vooral en misschien zelfs uitsluitend te maken met ons menselijke gevoel voor het Oneindige: „De mens, zo schrijft Brod, heeft een orgaan voor het Oneindige". Het is voor de mens van het grootste belang om te speuren naar zijn mysterieuze en mystieke betrekkingen met het ware Oneindige. We kunnen het niet verstandelijk ontleden. Als dat wel zou kunnen, dan zou het geen Oneindigheid zijn, maar een door ons te vatten detail. Het zou zichzelf als Oneindig heid vernietigen en daarom een valse Oneindigheid blijken te zijn. En de vraag zou opnieuw aan de orde komern Want bij elke vernietiging van een pseudo- Oneindigheid, wordt de vraag naar de ware Oneindig heid klemmender. Van Kierkegaard zegt Brod, dat h\j „het gehele eindige zijn (heeft) uitgewist, om hiets anders meer voor ogen te hebben dan het absolute en de botsing (Zusammen- prall) van dit absolute met de kleine zwakke mens, die bij deze botsing vernietigd wordt en toch, op een para doxale manier, tegelijkertijd een oneindige betekenis krijgt want de plaats waar die botsing, die vernieti ging plaats ginjpt is die eindige povere mens. Maar houdt de mens, in weerwil van alles wat hij beleeft en aan lijden doormaakt, vast aan het geloof dat „God slechts de God van de liefde is", dan heeft de mens weliswaar het eindige verloren, maar daarvoor het Oneindige teruggekregen". Kierkegaard heeft, zo zegt Brod, om er het bewijs van te leveren zijn leven en levensgeluk gewaagd. „Hij leefde (zijn) these, hij veranderde haar in een persoonlijk concreet „existeren" en stelde daardoor iets ter be schikking, dat boven alle bewijsvoering uitgaat". Met andere woorden: Kierkegaard waagde een sprong in het duister, als het levende bewijs dat zijn sprong een sprong in het Licht was. Het is van Kierkegaard een daad geweest van werkelijk superieure menselijkheid, omdat hij bereid is geweest niet alleen in verstandelijke redeneringen maar ook in de praktijk van zijn leven de keten van het normale(de beknellende keten van waarneembare en intellectualistisch verklaarbare oor zaken en gevolgen) te doorbreken. Hetzelfde wat Kierkegaard met zijn leven heeft gedaan, heeft, volgens Brod, Kafka gedaan met zijn verhalen. Ook zij hebben de bedoeling om duide- Awrn lijk te maken dat ware menselijkheid be ll V Elf staat uit de moed om zich niet te onder- ||/\r|V werpen aan wat „de natuur" met haar DE MUtD deprimerende causaliteitenreeksen voor- schrijft maar, terwille van het contact PM met het Oneindige (het in zich liefdevolle Oneindige) de reeksen te doorbreken. Bij de toepassing van dit vermogen om de vetdoemlijke "reeks van oorzaak en ge- TAT volg te doorbreken is de mens unzer- Iwl störbar, onvernietigbaar. Het doorbreken wordt door Brod: aan geduid met de letters DSC, die men in zijn boek herhaaldelijk aantreft. Zij be tekenen diruptio structurae causarum, het doorbreken van het causaliteitenstelsel. Zijn pleidooi voor het bewuste doorbreken van de reeks (in onze dagen van natuur- en wetenschapsadoratie be staat er voor die reeksen een enorm ontzag) kunnen we tn de geschiedenis van het denken en vooral in de geschiedenis van de mystiek in diverse varianten terug vinden. Maar door de omstandigheden van deze tijd Is het pleidooi in sterke mate actueel. Niet alleen omdat het lijkt alsof we door een onstuitbare noodlottige oor zaak-gevolg-reeks in de richting van een catastrofe worden gedreven, maar vooral ook omdat door een steeds fijner wordende onderscheiding van causale natuur lijke processen steeds indrukwekkender technische pres taties worden geleverd. Hetzelfde zien we op de gebieden van de economie, de politiek, de sociologie: zelfs op het gebied van het theologische denken. Een DSC moei haast de indruk wekken, alsof zijtot het rijk van de illusies hoort. Zij schijnt een onmogelijkheid; een mense lijke onmogelijkheid. Maar dan komen we weer te staan voor de uitspraak van Max Brod, dat we in het gezicht van die onmogelijkheid niets anders kunnen dan dteru-g grijpen op ons mens zijn. In dat mens zijn schuilt de vrijheid om te kiezen, de vrijheid tot de DSC. Brod stelt zich zeker niet tevreden met het poneren van die vrijheid als „het onvernietigbare" (das Unzerstör bare) in de mens. Het zou tegenover de bewijskracht van de causaliteitenstructuren op de verschillende hierboven genoemde gebieden te goedkoop zijn. Van.de andere kant fundeert. Brod de mogelijkheden van de mens tot vrijheid en het onvernietigbare van die vrijheid op ons onvervreemdbare bezit van het „orgaan voor het On eindige". Zijn bewijzen zijn daarom vooral speculatief en zelfs dichterlijk van karakter. Maar het bestaan van dat speculatieve en dichterlijke wijst alleen al op-de aanwezigheid van een wereld, die. ons puur materiële mens-zijn overkoepelt. We zijn ge woon om die wereld aan te duiden met termen als „Himmel", „das Göttliche", „das Absolute", „das Unendliche". Volgens Brod toont in het bijzonder het menselijke vermogen tot „schaamte" aan, dat de relatie tussen de materiële wereldvan ons menselijke en de overkoepelende wereld reëel is. „Het dier kent geen schaamte. Adam en Chawa hebben er pas weet van als zij van de boom van kennis hebben gegeten". Kennen wil voor Brod zeggen dat de keten van eindige detailbegrippen wordt losgelaten, waarna de geest kan doordringen in het bovenwerkelyke. Dat kennen en dc schaamte zijn onverbrekelijk met elkaar verbonden. Het spreekt vanzelf dat Brod geen benauwde moralisti sche of burgerlijke schaamte bedoelt. Al is, zo zegt hij, „al hel causuale materialisme schaamteloos", de schaam te verdwijnt ook „in de opperste ogenblikken van vrij heid". Maar deze sublieme ogenblikken van menselijk vrij zijn zijn pas voor ons weggelegd, wanneer her menselijke zichzelf niet laat „regelen door de natuur het individu moet het aandurven zichzelf te zijn. Het dier kent geen schaamte, en ook geen medelijden een tweede kenmerk van menselijkheid. „De mier :i volledig in het web van causale verbanden. De mie kent ook geen medelijden". Mede-mierlijkheid is iet totaal anders dan mede-menselijkheid. De term mede menselijkheid is een vaak gebruikte (cn daarom bijna opgesleten) term. Bij elke discussiebijeenkomst laat ettelijke keren de uitdrukking „samen mens zijn vallen Brod zegt: „de jongste decennia hebben uit onrijpe be oordelingen van de natuur een volkomen onjuiste opvat ting omtrent het wezen van de mens afgeleid". In d,< onjuiste opvatting zien we de medemenselijkheid al: leuzeschakel gebruikt in de keten van oorzaak en ge volg. Er is weinig meer in te herkennen van een vrije keuze, weinig van een relatie met „het OneindigeBrod besluit, zoals te begrijpen is, zijn beschouwingen onze mogelijkheid tot vrijheid met een poging tot nieuwe verklaring van de ideeënleer irnn Plato. Als centraal daarin ziet hij het bewustzijn, „dat deugd weten is" wat helemaal conform zijn gedachten over het doorbreken van de causaliteitenstructuren. is. Deugd is een waagstuk, de sprong in het duister, als het levende bewijs (zoals bij Kierkegaard), dat. de duisternis (het onvatbare) Licht is. Het Licht van het Oneindige van het Absolute, van het Goddelijke dat Liefde is. Men met bereid zijn om mee te gaan met Brods dichter lijk scheppende manier van beschouwen en nadenken zonder dat creatieve steeds weer te doorkruisen met op causaliteitenstructuren gefundeerde intellcctua- lismen dan is zijn boek werkelijk een verrijkend geestelijk testament". D- OUWEIJDIJK. De triomf van de eucharistie over wijsbegeerte, wetenschap, dichtkunst or een wandtapijt, Kon. Museum voor Schone Kunsten te Brussel. natuur; olieverfschets Van Rubens is wel eens gezegd, dat wanneer we hem alleen kenden van zijn twintig beste schil derijen, hij zonder twijfel de grootste schilder aller tijden geacht zou worden. Een opmerking als deze heeft iets vrijblijvends. Artistieke grootheid is een betrekkelijk begrip, dat wisselt met tijd, smaak en mode. Maar er zit toch een sterk element van waarheid in. Rubens was een grandioos schilder. Ook zijn tijdgenoten wisten dat. Hij werd overstelpt met kolossale opdrachten door vorsten, prinsen en prelaten. En hij kon elke op dracht aan, want langzamerhand veranderde zijn atelier in een kolossale schilderijenfabriek, waarin vele schilders bezig waren met het uitwerken van virtuoos en snel neergepenseelde schetsen van de meester. Bij zo'n werkwijze ligt het voor de hand, dat er vele „Rubensen" zijn, waar het uiteindelijk aandeel van de meester verwaarloosbaar is. Het is geen wonder, dal tnen dan liever teruggrijpt op de schetsen die voor een belangrijk deel bewaard zijn gebleven. Die zijn wél eigenhandig geschilderd en ze hebben bovendien het voordeel, dat men er het „handschrift" van de meester uit kan herkennen, het uiterst virtuose hand- Abonnees van Openbaar Kunstbezit kunnen thans in het bezit komen van een kostelijk platenboek, dat 56 olieverfschetsen van Rubens afbeeldt, die voorkomen in Belgische en Nederlandse openbare verzamelingen, benevens enkele getekende voorstudies. Een gibot aan tal van die afbeeldingen is in kleur gedrukt, met de nauwgezette zorgvuldigheid die ook de kleurendrukken van de cursusbladen van Openbaar Kunstbezit ken merkt. De prijs ervan is voor een uitgave van dit ka liber ongehoord laag. De tekst van het boek is van Roger A. d'Hulst. Hij gaat na hoe de waardering van olieverfschetsen ten opzichte van het definitieve kunstwerk evolueerde. Aanvankelijk werden ze uitsluitend gezien als een voorbereidend werkstuk, al bleek men de schetsen van Rubens speciaal wel hoog aan te slaan. Hiervan getuigt het feit, dat toen de schilder gecontracteerd werd om de plafondstukken voor de jezuïetenkerk te Antwerpen te schilderen, hem de keus werd gelaten de schetsen mede af te staan, dan wel ze te behouden in ruil voor een extra-altaarstuk. Rubens koos voor het laatste. Die plafondschilderingen, uitgevoerd door zijn atelier, zijn er inmiddels niet meer; ze gingen in 1718 bij een brand verloren. Maar een aantal van de schet sen bleef bewaard en staan ten dele in dit boek af gebeeld. Louvre iets „ingevulds" hebben, iets te duidelijk het streven naar perfectie aantonen, terwijl de schetsei altijd spontaneïteit verraden en echte schildersdrift. Van „crabbeling" tot schilderij Roger A. d'Hulst gaat ook de werkwijze na die op Rubens atelier gebezigd werd. Eeist maakte de meester een vluchtige opzettekening. een „crabbeling", vervol gens werd een overzichtelijke tekening of olieverf- schets vervaardigd, benevens tal van studies voor details. Soms volgde dan nog een uitgewerkte schets, een „modello", bestemd om aan de opdrachtgever ter goedkeuring te worden voorgelegd. Waren al die stadia doorlopen dan schetste Rubens meestal zelf de omtrek ken op het definitieve paneel of doek, gaf ten naaste bij aan hoe de kleuren moesten worden ingeschilderd en liet het werk dan meestal verder over aan zijn mede werkers. Voor Rubens, behalve groot kunstenaar en diplomaat ook een goed zakenman, was als gezegd geen opdracht te veel. Zijn olieverfschetsen betreffen niet alleen voorstudies voor schilderijen; hij ontwierp ook tapijten, beeldhouwwerken, erepoorten en titelbladen van boe ken. Bovendien wist hij dat zijn prenten zeer geliefd waren en ook bij prentontwerpen werkte hij graag met de methode die hem het liefst was en ook het best afging: de olieverfschets. In het boek van Roger A. d'Hulst kan men nagaan hoe hij voor elk onderwerp werkte met een geweldig gevoel voor het uiteindelijke resultaat. Een schilderij is essentieel anders dan een- Schilderstuk kopie? Op het einde van de 17de eeuw kwam er volgens de auteur een wijziging in de belangstelling voor de schetsen. De heerschappij voor het grote schilderij werd verdrongen door het kleine en middelbare for maat. Belangrijker nog: er ontstond een beter begrip voor de oorspronkelijke artistieke creatie waardoor de rol van de eigenhandigheid bij de appreciatie gaat toe nemen. Geleidelijk ging men in het definitieve atelier stuk een vergfote kopie van de schets zien. Men kan dat overdreven achten: elk atelierstuk had toch iets van Rubens, al was het maar omdat hij de eerste opzet vaststelde, het werk onder zijn toezicht werd geschil derd en er vaak ook eigenhandige correcties aanbracht, zeker als het 'n belangrijke opdracht betrof van een van Twee Romeinse veldheren, olieverfschets in de Europese vorstenhuizen. Maai' het is een feit dat de Jongedame, schets in Museum Boymans-Van Ariadne wordt door Bacchus gevonden, olie verfschets voor een schilderij; Museum Boymans- Van Beuningen. tapijt, prent of beschilderde erepoort. Dat vei'schil is duidelijk in de schetsen te merken. Artistieke gang Museum Boymans-Van Beuningen. grote series als b.v. die Maria de Medici In het Beuningen. Wat men ook kan volgen is de artistieke gang van de meester. Aanvankelijk, toen hij pas terug was uit Italië waar hij dc kunst van de grootmeesters daar, vooral van Titiaan. bewonderend had ingedronken, werkte hij in een rijk dekkende verfpasta. Later wordt in zijn schetsen gebruik gemaakt van een vloeiender en door zichtiger materie, een versneld tempo in de uitvoering en een toenemende vrijheid in de factuur. Het is in die richting dat Rubens' werkwijze zich verder ontwik kelen zal. Het is een fraaie uitgave dil Openbaar-Kunstbezitboek. Om de voortreffelijke platen, de kundige inleiding en de uitstekend bewerkte catalogus aan het slot, waarin herkomst en beschrijving van elk afgebeeld stuk wordt gegeven. Het zal misschien een aanleiding zijn om de originelen te gaan zien (Boymans-Van Beuningen heeft een prachtige collectie!). Dan is het uiteindelijke doel van deze publikatie bereikt. Vg. Er is een in het wild groeiende orchidee, die betrekkelijk zeldzaam is in ons land en in België, die men het meest aantreft in Limburg op grazige grond en bij loofbomen en ook wel in de duinen. De bloempjes zgn grijs en rood met een puntige karmijnrode lob en nogal uit dagende stampers en meeldraden. Er is met wat goede wil in het uiterlijk van die bloem wel wat wreeds te ontdekken. De wreed heid en de schoonheid van deze bloem heeft Ivo Michiels de titel verstrekt voor. zijn nieuwste publi katie, die Orebis Militaris heet. want zo heet deze plant die in het Nederlands meestal het soldaatje genoemd wordt. Ivo Michiels be oogde naar eigen getuigenis „de dubbelwerking van estheticisme en oorlog in zün roman tot uitdruk king te brengen". Hij is daar zon der twijfel in geslaagd. Hij ziet de oorlog in zjjn boek vanuit de mens, maar ook in het gebeuren met die mens en vooral het laatste. Men maakt dus kennis met de dwaasheid en de onredelijkheid van de oorlog. maar ook met andere kenmerken er van, es thetische kenmerken van het ge weld als verschijnsel op zich, haast als buiten de mens om. „Sinds zevenentwintig jaar verheffen wij. futuristen, onze stem tegen het denkbeeld dat de oorlog niet esthetisch zou zijn", schreef des tijds Marinetti en hg vervolgde: „de oorlog is mooi. omdat hij, dank zg de gasmaskers, de angst- aanjagende megafoons, de vlam menwerpers en kleine tanks dc heerschappij van de mens over de onderworpen machine grondvest De oorlog is mooi, omdat hg nieu we bouwstijlen schept, zoals die van de grote tanks, de vliegtuigen in geometrische vormen, van de rookspiralen die uit de platgebran de dorpen opstijgen en nog vee) Creatieve verbeelding Marinetti heeft het ook over de geur en de stank van het bederf, maar hU laat de wreedheid niet zo uitkomen. Dat doet Ivo Michiels wel. Zijn boek laat de wreedheid zien, de onmenselijke menselijkheid van de oorlog vanaf het begin tot het smekende einde. Hij doet dit echter niet in de vorm van een aanklacht, in de vorm van een manifest voor de vrede. In die zin is Ivo Michiels niet geëngageerd om een veel gebruikt cn ook wel misbruikt woord te bezigen. Hij doet het in een crea tieve verbeelding. De sterke be wogenheid en de beweging in sijn werk is evident, maar het is een bewogenheid die in het beeld zit. het beeld als zodanig is niet kinetisch als de aanklacht of het manifest, maar statisch. Dat wil zeggen de sterke bewogenheid is in het beeldizelf besloten, zU richt zich niet tot de lezer als middel tot een doel. zij is als beeld het bereikte doel zelf. Er is een zekere koelte in Orchis Militaris. dat bU de Bezige Bjj te Amsterdam verscheen, de koelte van de schoonheid, van de crea tieve objectivering. Het vuur, de verschrikking zjjn verbeeldingen van vuur en ver schrikking, een schildering in woorden van het gebeuren in kleur en geluid, in diad, gedachte en gemoedsbeweging. Orchis Mili taris doet aan sommige schilde rijen van Brueghel denken die met geweld te maken hebben, de Dullc Griet, de hebzuchtige, en de Triomf van de Dood. Het Is een visioen, werk dat in een bepaalde traditie van de zuidelijke Neder landen past, de zuidelijke Neder- landen, die in de loop der ge schiedenis zo herhaaldelijk de oor log over zich moesten laten gaan, waar de rookspiralen van de plat- gebrandé dorpen zo dikwijls tc zien zijn geweest tegen dc serene of bewogen luchten. De hoofdpersoon in Orchis Milita ris, een militair in vijandelijk land, is een mens, maar nauwelijks een bepaalde mens, hij is vooral ver tegenwoordiger van de mens in oorlog. Hij heeft geen naam. Hij is hij. Hij roept soms een ander op, hij verdubbelt zich als het ware nm een gesprek te kunnen voeren, hij wordt dan niet zelden dc andere, de vijandelijke soldaat, dc generaal. Maar dan ontdubbelt hjj zich weer tot hg. Hg is een van velen. In het begin zit hg in een spoorwagen tussen zwijgende an- „Nog altijd was er geen woord gezegd sedert hij in het brokkelige restant van een station door een soldaat met een blauwe hand- lantaarn cn een barse stem de trein in was gestoten en iemand hierbinnen hem bij de elleboog had gegrepen, zgn vallende lichaam met een ruk naar zich toe had gehaald en hem één ogenblik lang tegen zich aandrukte, tot onmiddel lijk daarop de trein zich in be weging zette en hij in het donker als een blinde op de bank werd geholpen, geklemd werd tussen een schouder links en een schouder rechts, en rechts van hem het duwen begon, neen, nog niet. later pas, eerst de plots op hem neer zijgende warmte nog, de wasem van lichamen, het zwijgen, het denderen in de ondoordringbare duisternis, dan aarzelend hel duwen van de dij rechts van Eenmaal in de voortsnellende trein is er geen ontkomen meer aan, wordt hij onherroepelijk deel van de oorlog, waar de slagen vallen, waar hij een vrouw geslagen ziet worden, waar hij de daden en dc dromen, de hallucinaties van de anderen medebeleeft, althans zich nu en dan met hen vereenzelvigt, waar hg zelf, zoveel hjj zichzelf is, zich telkens van de werkelijk heid in de hallucinatie van de be geerte ziet overgaan, om telkens na vraag- en antwoordgesprek weer in de werkelijkheid terug te keren, de werkelijkheid of het visioen van de oorlog. Worsteling Eerst geheel aan hel slot schijnt hij daarnit te ontsnappen als hij zich door de modder naar een per soonlijker leven worstelt. Het gaat snel, zei de soldaat in de greppel. Wanneer je eenmaal bezig bent en je weet precies hoe het moet, met je ellebogen en je knieën, dan gaat het snel". Maar de wereld, zijn wereld, waar hg dan in terecht komt, is ook een wereld waar dc mensen hetzelfde Orchis Militaris is klein in om vang, maar het is in zgn voort durende geconcentreerde stijl weer ccn magistraal werk. JOS PANHUIJSEN

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1969 | | pagina 7