,ZE GAVEN ONS POPPEN IN PLAATS AUTOOTJES' van reeks VERDIEPT INZICHT IN VERSCHIJNSEL VAN HOMOSEKSUALITEIT Zeeën vrije tijd, maar dan... (8) Door José Toirkens „IV geloof dat vrije tijd voor een vrouw een heel andere begripsinhoud heeft dan voor de man. Heel veel huisvrou wen vinden, bijvoorbeeld, uitgebreid boodschappen doen, etalages bekijken, met de kinderen uitgaan, gewoon ontspanning. Ze voelen zich dan even los van de tred molen van het huishoude lijke werk. Vrouwen, ook de gehuwde én onge huwde werkende vrouwen, ervaren de scheiding tussen de status- en be roepsarbeid en de vrije tijd veel min der scherp dan mannen. De vrije tijd is voor vrouwen meer gebonden aan haar taak dan bij mannen het Mevrouw dr. H. Verweij-Jonker, doc tor in de sociologie, oud-lid van de Eerste Kamer voor de Partij van de Arbeid en al tien jaar kroonlid van de Sociaal Economische Raad, zegt het met overtuiging. Vrije tijd „Nog geen probleem om het hoofd over te breken. Het is echter wel uitstekend dat men zich nu ver diept in de vele aspecten die het toenemen van devrije tijd, van de tijd dat men geèn beroepsarbeid hoeft te verrichten, heeft". Heel objectief wetenschappelijk, op basis van de nu bekende feiten heeft de directeur van het Centraal Plan bureau, professor dr. A. A. van den Beid, berekend dat in ons land zo om en nabij het Jaar 2000 de arbeids week 38 uren telt. „Maar de SER is nu ook bezig over die mogelijke toeneming van de vrije tijd in ons land een studie te maken", zegt ze. Hoe men 't echter ook wendt of keert, voor alle vrouwen is die vrije tijd „in strikt mannelijke betekenis" steeds sterk beperkt. De opvatting van mevrouw Verweij over het vraagstuk van de werkende vrouwen, de werkende gehuwde vrouw en moeder, en de vrije tijd is over wogen redelijk, beredeneerd, niet ge ëmotioneerd en vooral praktisch. Het staat voor haar als een paal bo ven water dat onze maatschappij in toenemende mate de arbeidskracht van de vrouw nodig zal hebben. Voor al in een aantal sectoren van wat men noemt de dienstverlenende beroepen, de ziekenhuizen, het onderwijs en de nog steeds uitbreidende trits van het „maatschappelijk werk". Reeds nu is 't daarbij ook in ons land duidelijk, dat daar getrouwde vrou wen voor beschikbaar moeten zijn. Er zijn voor vele van die beroepen gewoon geen ongetrouwde vrouwen meer beschikbaar. „Dat is 'n feit. Ik vind het 'n bedenkelijke zaak om een voorbeeld te noemen, dat er geen vrouwen meer te vinden zijn om de functie van directrice van meisjes scholen op zich te nemen. Daarvoor worden nu mannen be noemd. Het topkader bij de verpleeg sters kan niet meer worden aange vuld. Er zullen de komende genera ties meer mannen dan vrouwen onge huwd zijn. Dat moet men bij dit alles goed in het oog houden". Dezé oudere vrouw, moeder van twee volwassen kinderen, die volop aan het maatschappelijk leven meedoet zegt dan iets dat niet door iedereen aan vaard zal worden. Ze is zich daarvan bewust, maar meent dat het gezegd moet worden. „Ik meen dat moeders met jonge kinderen tot zo'n veer tien jaar beter niet kunnen wer- „Ze moeten er echter wel op zijn in gesteld weer te kunnen gaan werken, Zo maar eventjes een half uurtje bij dochterlief achter in de tuin op de stretcher duiken. Dat is voor een moeder als ontspanning (zegt ze). als de kinderen haar niet meer zo no dig hebben en ze de behoefte voelen ergens een baan aan te nemen". Er zijn bovendien allerlei tussenvor men mogelijk, ook voor zulke wou wen. Men kan ze enkele uren per dag laten werken. Maar dat vereist orga nisatie en de bereidheid van de werk gevers te aanvaarden, dat er voor die vrouwen speciale regels worden ge maakt. Het voordeel van zulke part time banen is, dat die vrouwen enig contact blijven hebben met het werk. „Wist u overigens dat op het ogenblik maar twintig procent van de Neder landse vrouwen een voltooide beroeps opleiding heeft gehad? Dat maakt het hele vraagstuk dus nog wat ingewik- „Alles pleit ervoor", zo vindt me vrouw Verweij. „dat gehuwde vrou wen beroepsarbeid verrichten. Ze zijn tegenwoordig nog jong als ze „uit de kinderen" zijn. Op de flatjes verve len ze zich vaak dood, vooral als ze de veertig zijn gepasseerd en de kinde ren zelfstandiger zijn geworden". Maar de mentaliteit van veel mannen is bij dat alles een niet gering pro bleem. „In Brabant bestaat nog steeds grote tegenstand bij veel werkgevers om gehuwde vrouwen in dienst te nemen. Dat is dom. Experimenten bij Philips hebben bewezen, dat men juist die wat oudere gehuwde vrouwen ver- aantwoordelijk precisiewerk kan laten Over dat part-time werk van gehuw de onderwijzeressen zijn ze in Rotter dam best te spreken. Ze laten die vrouwen daar enkele uren per dag buitengewoon onderwijs geven, bij voorbeeld spraaklessen aan kinderen met spraakmoeilijkheden. In Groot- Brittanië wordt voor de vrouwen door middel van speciale cursussen veel ge daan om ze op een toekomstige taak voor te bereiden, als ze niet meer de hele dag in het gezin nodig zijn. „Dat is wel erg duur en daarom voelen we er hier nog niet veel voor". Er is ook in dit opzicht een veran dering van mentaliteit nodig. „Weet u, onze hele maatschappij is nog te zeer ingesteld op het jonge ongehuw de meisje dat werkt. Maar dat gaat anders worden, niet omdat de vrou wen dat willen, maar omdat er steeds meer vrouwen voor allerlei beroepen, .vooral ih de dienstverlenende -secto ren, nodig zijn". Zonder het woord te gebruiken, geeft mevrouw Verweij te kennen dat er in ons land ten aan zien van de werkende gehuwde vrouw gediscrimineerd wordt. Ons belastingstelsel schrikt vele vrou wen af als ze willen gaan werken. Vooral de hoog-gekwalificeerden. „Men zou niets aan 't systeem hoeven te veranderen, maar alleen de belas tingvrije minima en maxima kunnen verhogen. Nog beter zou zijn 't inko men van de werkende gehuwde vrouw geheel apart te behandelen". „Wist u dat een helebooel pensioenfondsen in ons land geen werkende gehuwde vrouwen opnemen of dat ze voor haar zeer slechte voorzieningen hebben?" „Er zijn natuurlijk sterk mannelijk en sterk vrouwelijke beroepen. Soms is de grens niet eens duidelijk te zien. Maar er zijn steeds meer beroe pen die eigenlijk alleen (rouwen kun nen uitoefenen. Denkt u eens aan de bejaardenzorg, aan de kleuterscho len, aan het zich steeds uitbreidende maatschappelijk werk, aan de ver pleging. Al die arbeidsplaatsen kun nen we gewoon niet meer vullen met ongehuwde vrouwen". Alleen reeds daarom zal men er zich in ons land op moeten voorbereiden dat er steeds meer gehuwde vrouwen gaan werken. „Misschien niet in de industrie, maar wel in andere beroepen". Mevr. dr. H. Verwey-Jonker: „Vrije tijd nog geen probleem om hoofd over te breken". Ook zal de (gehuwde) vrouw steeds veelvuldiger haar intrede in allerlei technische beroepen gaan doen. Daarvan is mevrouw Verweij over tuigd. Men kan de vrouwen daarop steeds voorbereiden. „Ze gaven ons poppen in plaats van autootjes", zegt ze. „Dat bepaalde dus van jongs af het klimaat van onze opvoeding en vorming. Nog steeds schrijft elke krant erover als er een meisje het diploma om maar iets te noemen automonteur krijgt of ingenieur wordt. Maar dat gaat veranderen. En waarom niet? Een vrouw kan echt wel een grotere technische knobbel hebben steeds meer onontbeerlijke taken op gehuwde vrouwen zal zijn aangewe- „En over die vrije tijd moet men zich niet te veel zorgen maken. In het verenigingsleven van ons land zijn de vrouwen zeer actief, de ge huwde werkende vrouwen. Ik weet dat uit ervaring. Als er zoveel vrije tijd gaat komen, zullen er middelen moeten worden gevonden om de men sen iets bij te leren, zodat ze als ze dat willen die vrije tijd aange naam kunnen besteden. Radio en te levisie kunnen daarbij prachtig werk doen. En laten we dan op de scholen de kinderen ook maar voorbereiden op die vrije tijd en niet alleen op het beroepsleven. Doch laten we niet vergeten dat ook nu reeds heel wat mensen hun vrije tijd best besteden zonder er ooit voor opgeleid te zijn". Waarmee ze eigenlijk wil zeggen dat we moeten oppassen geen probleem te maken, bij voorbaat, van iets dat straks mis schien heel anders gaat uitpakken. „Er zijn natulirlijk wel vrouwen die gaan werken omdat ze met haar vrije tijd geen raad weten. Maar va ker wegen de financiële motieven veel en veel zwaarder dan de werke lijke beroepsbelangstelling. Het ge voel zélf wat te verdienen, misschien ook de gedachte zélf over wat eigen geld te beschikken, kan een heel ge zonde stimulans zijn", zo besluit ze nuchter haar boeiend betoog. In de afgelopen jaren Is het verschijnsel „homo seksualiteit" een van de meest veelvuldig besproken problemen geworden en dit vrijwel over de gehele westerse wereld. Niet alleen worden er vanuit uiteen lopende disciplines ontelbare vakstudies aan gewijd, maar ook onze massacommunicatiemiddelen, film, toneel, literatuur en beeldende kunst behandelen het eens zo penibele onderwerp met een verheugende openheid en vanzelfsprekendheid. Ook in het christe lijke denken ontstaat meer ruimte om bijbelse en historisch-bcpaalde uitleggingen op hun juiste intentie en inhoud te beoordelen. In confessioneel academische centra worden er congressen aan het thema gewijd en de pastorale problematiek, onder meer in de stu dentenwereld. heeft ertoe geleid, dat de zondagse ver kondiging zich ook op dit terrein gaat bewegen. Toch is het vraagstuk van de homoseksualiteit aller minst opgelost. Ook de positie van de homoseksuele mens in onze heteroseksuele maatschappij is nog verre van gesaneerd. De recente parlementaire discussie over het C.O.C. is daar slechts een symptoom van. En zuiver wetenschappelijk zijn vele vragen onbeantwoord ge bleven. We weten onvoldoende over de omvang, de oorzaken, de verschijningsvormen en het wezen van de gelijkslachtige aantrekking op seksueel terrein, de gelijkgeslachtelijke liefde en vooral van de gelijk slachtige partnerverhoudingen. Dit geldt in nog sterkere mate voor de vrouw dan voor de man. Het is daarom verheugend, dat de vooral pastoraal-theologisch be langstellende lezer een nieuw wetenschappelijk verant woord boek kan worden aanbevolen, dat de aandacht verdient (1). Beter inzicht Allereerst omdat elke lezer, welk standpunt hij ook inneemt, op wetenschappelijke wijze moet worden in gelicht over een problematiek, die zo actueel en tegelijk zo emotioneel geladen is. Vervolgens kan voor de. blijkens laatstelijk gepubliceerde enquêtes, nogal talrijk subjectief betrokkenen een wetenschappelijk verant woorde verhandeling van groot persoonlijk nut zijn. Dit geldt zowel voor hen die als homoseksueel dienen te worden beschouwd, als voor die jeugdigen van beide geslachten, die volkomen ten onrechte in ver warring zijn gebracht door homoseksuele gevoelens of ervaringen tijdens de puberteit of in de adolescentie. Want deze hoeven een uitgroeiing in heteroseksuele richting allerminst in de weg te staan. Een beter in zicht in de homoseksuele verschijnselen kan een bij drage vormen tot het aankweken van meer gezonde reacties bij leden van de heteroseksuele meerderheid. We zijn hierbij getuige van een ontwikkeling, waarvan zowel op het individuele als op het sociale vlak slechts gunstige resultaten mogen worden verwacht. Hij die een wetenschappelijke verhandeling over het onder werp gaat schrijven, moet terdege kunnen afrekenen met onkunde, misvattingen, vooroordelen, morele af- wijziging en emotionele afkeer bij het grote publiek. Vooral zal hij zich verzetten tegen die zogenaamde feiten- en milieubeschrijvingen, die zich bij voorkeur bezighouden met de randverschijnselen van de homo seksualiteit. Vervolgens zal hij ook een bijdrage moeten leveren door corrigerend de onjuiste visie van bepaalde artsen, juristen en criminologen te benaderen, die al leen gestoorde homoseksuelen en delinquenten hebben gezien en van daaruit het hele fenomeen beoordelen. En tenslotte zal de door zogenaamde godsdienstige motieven bewogen afkeer van de homoseksualiteit kritisch besproken en onderzocht moeten worden. Het boek van Van de Spijker is een belangrijke stap op weg naar een zo noodzakelijke begripszuivering op dit terrein. Daarom is het jammei", dat hij toegeeft aan de elders ook opkomende verleiding om de „be laste" term homoseksualiteit te vervangen door de „onbelaste" uitdrukking homofilie (bladzijde 34 e.v.). Zo lang de meerderheid der wereldbevolking nog als heteroseksueel zal worden betiteld, is het weten schappelijk juister voor de op het eigen geslacht ge richte neigingen, gevoelens, gedachten, resp. hande lingen, contacten en relaties de tegenstelling homo seksueel te gebruiken. We dienen niet te streven naar een onbelaste nieuwe term voor een belaste seksuele instelling, maar onze „attitude" tegenover deze instel ling zelf te wijzigen. Heel terecht stelt de auteur, waar hij de verschillende verschijningsvormen de revue laat passeren, dat men niet al te gauw moet spreken van een „aangeboren homoseksuele drift". Toch neemt hij aan, dat bij hel ontstaan van de homoseksualiteit een zekere aange boren predispositie een grotere of kleinere rol moet spelen, hoewel we weinig met zekerheid weten over de aard daarvan. Er is nog veel discussie over de oor zaken van de homoseksualiteit. Dieptepsychologische onderzoekingen toonden aan, dat bepaalde onbewuste emotionele processen de heteroseksuele uitlaat bij mannelijke of vrouwelijke homoseksuelen versperden, waardoor de persoon van de andere sekse als seksueel object innerlijk wegviel. De auteur volstaat slechts met een vermelding van de oorzaken, zoals die door ver schillende seksuologen naar voren zijn gebracht. Bijbels mensbeeld De auteur is het best geslaagd in zijn derde en vierde hoofdstuk, waarin hij een overzicht geeft van het moraaltheologische waardeoordeel tot en met de twin tigste eeuw. Het klassieke werk over de homoseksua liteit in de christelijke traditie van het westen is ruim tien jaar geleden door Bailey geleverd. Van de Spijker stelt uitdrukkelijk, veel aan Bailey te danken te hebben (blz. 55), maar is herhaaldelijk ook in staat tot een eigen gefundeerd andere beoordeling van enkele feiten en uitgangspunten. De auteur analyseert zeer terecht in brede lijnen het bijbelse mensbeeld. Voordat hij af zonderlijke teksten laat spreken, wil hij zich eerst realiseren wat de bijbelse mensopvatting is. De con clusie is, dat in de H. Schrift de interpersoonlijke liefde wordt gezien in het perspectief van de man- vrquwverhouding. Net als Bailey maakt ook hij onder scheid tussen de homoseksualiteit als eigenschap, die onbekend was bij de bijbelse schrijvers en de afzon derlijke homoseksuele daden, die scherp veroordeeld worden, maar niet scherper dan andere ongeordende, heteroseksuele daden. Dc geschiedenis van Sodoma en Gomorra heeft vol gens hem en hierin verschilt hij weer wel van D. S. Bailey wel degelijk iets te maken met aldaar gepraktizeerde homoseksuele handelingen (blz. 72). De exegese van de discussie tussen Petrus Damianus en Paus Leo IX wordt door de auteur terecht als nogal willekeurig aan de kaak gesteld (104-105). Hoewel Thomas' onderscheid tussen de metafysieke en feite lijke natuur veel meer aandacht verdient dan het kreeg (110), poneert schrijver eveneens zeer juist, dat de func tionele en fysicistische benadering van de seksualiteit door de thomisten zeer veel te kort heeft gedaan aan het personalistische element. Dit tekort resoneerde eeuwenlang in de handboeken,die tot voor enkele decennia ver achter lagen bij de wetenschappelijke inzichten van hun lijd. Conclusie aanvechtbaar Schrijver etaleert dan de benaderingswijze van een reeks min of meer hedendaagse auteurs in het Duitse, Engelse en Nederlandse taalgebied en toetst hen aan de bijbelse en menswetenschappelijke inzichten van deze tijd. Behalve dat hij hiermee belangrijke infor maties aandraagt, geeft hij tegelijk blijk van enig kritisch vermogen om de jongste studies op hun weten schappelijke mérites te beoordelen. Het is evenwel zeer de vraag of zijn conclusies betreffende de homoseksua liteit als ontologisch „Existenzmanko" door de heden daagse wetenschap zal worden onderschreven. Op het laatste moment komt toch weer een wijsbegeerte om de hoek kijken, die enerzijds spreekt van scheppings orde cn menselijke natuur, terwijl anderzijds tege lijkertijd gepleit wordt voor een milde pastorale prak tijk in de concrete gevallen (226). Daarom is het boek op de laatste bladzijde toch niet af. Het is wel aan te bevelen als een zeer goede registratie van een reeks bijbelse en moraaltheologische standpunten en vooral voor hen die in het pastoraat staan, de moeite van het lezen waard. De literatuurlijst verdient werkelijk alle lof. I) Horman van de Spijker: „Die gleiehgeschlechtllehe Zune'jung". Walter Verlag A. G. Ollen, 1968 (322 S.). WILLEM VAN WESTERLANDT H. v. d. Spijker geeft goede registratie standpunten

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1969 | | pagina 19