HET BEROEP HOEFSMID LEEFT WEER OP Beroep zonder glas is voor mij onvoorstelbaar Wijnproever Willem Noordman ZATERDAG 22 MAART 1969 Hoefsmid Schalkers Het is bij paarden net als bij mensen. Je hebt er nukkigen met grillen onder. Maar als je voor het paard voelt, dan voel je aan en weet je hoe je het moet behandelen Wat schoenen zijn voor de mens, dat zijn hoeven voor het paard. Dit is een waarheid als een koe. Toch is deze vergelijking niet zo simpel als ze wel lijkt. Willen wij, tweebenige wezens, ons een paar schoenen aan laten meten, dan gaan we in de regel eerst „stadten", zoals dat heet. Zijn we getrouwd, dan gaan we met echtgenote. Bekijken eerst op last van vrouwlief de etalages van vele schoenwinkels, stappen ten lange leste een schoe nenzaak binnen en laten de verkoopster opdraven met dozen vol schoenen in allerlei kleuren en modellen. Zijn we niet getrouwd, dan stappen we korzelig de eerste de beste zaak binnen, zeggen de maat en past het eerste paar schoenen goed, dan nemen we ze en laten ons niet lastig vallen door verkoopsters met vragen als: „Zitten ze lekker", „Knellen de hielen niet" of „U heeft nogal hoge wreven, moet u niet een maatje groter". Nee, niets van dat al. We nemen de schoenen zonder meer en stappen opgelucht met de doos onder de arm de winkel uit. Blij, dat we daar weer een tijdje af zijn. Bjj een paard is daar geen sprake van. Die mag niet eens kijken of de hoef wel of niet bevalt. Als de eigenaar het nodig vindt, dat het paard een stel nieu we hoeven moet hebben, dan laat hij de hoefsmid komen of gaat met het paard naar de hoefsmederij toe. In de tijd, dat er nog veel paarden waren en zij hoofdzakelijk voor het ver voer te land zorg droegen, waren over al hoefsmeden te vinden. In elk ge hucht, hoe klein ook. Dat is voorbij. We hadden nauwelijks enige decennia het motorvoertuig uitgevonden, of het paard werd al afgedankt. Het paard dreigde zijn plaats in onze maatschappij te verliezen. En daarmee de man, die het ambacht van hoefsmid uitoefende. In een reportage in onze krant van enige weken geleden, klaagde een stal houder, dat het tegenwoordig zo moei lijk is paarden te laten beslaan. In Lei den is geen hoefsmid meer te vinden. De laatste dreef zijn smederij aan de Beestenmarkt, maar die zag er enige jaren geleden geen brood meer in. Hij bleef wel smid, maar liet het woordje ,,hoef" vallen. Sindsdien is heel Leiden en omstreken aangewezen op een hoef smid in Katwijk. Die hoefsmid zóchten blauw schoot voor Hij heet Schalkers en zit met zijn smederij in het centrum van het oude vissersdorp. Aan de Voorstraat, schuin achter de Nederlands Hervorm de kerk en het oude postkantoor. Daar waar ook aan een naamloos pleintje de ingang is van het oude kerkhof. Op dat kerkhof worden de doden van het dorp niet meer begraven. Een manshoge muur onttrekt de zerken aan het aan gezicht. Enige jaren geleden nog dacht de heer Schalkers, dat hij, gelijktijdig met het sluiten van het kerkhof, zijn smederij op kon doeken. Ieder, die altijd met een paard zijn werk had gedaan, kocht een auto. Aan het hoefsmeden was geen boterham meer te verdienen. Vele hoefsmeden zegden dan ook hun beroep vaarwel. Maar zie, de tijd voor de man met het immer blauwe schort voor en de spierballen van Hercules, keerde. Het paard werd herontdekt. Niet het werk paard, maar wel de rij-, spring- en d f s- suurpaarden. Ieder, die het kon bekostigen, schafte zich een paard aan. Het werd een status symbool. Voor kinderen werden pony's gekocht. De welvaart was daar niet vreemd aan. Maneges werden en worden nog uit de grond gestampt. De hoefsmid vaart daar wel bij, al zal het beroep waarschijnlijk nooit een vetpot worden. goede naam Ten wij bij hoefsmid Schalkers op be zoek waren, kwamen vier paarden aan uit het Westland, die warm beslagen moesten worden. Hoefsmid Schalkers heeft een goede naam bij paardebezit- ters, vandaar dat ze van ver naar hem toekomen. Kinderen uit de buurt keken nieuws gierig toe hoe de paarden uit de wagen geladen werden. Aan de hemel cirkelden meeuwen in een lucht vol sneeuw. De paarden stapten half glibberend over het plankier de smederij binnen en werden vastgebond aan de ringen. Het vuur in de smidse werd aangewakkerd. Niet door een ouderwetse blaasbalg, maar ge heel automatisch door een luchtpomp. De romantiek is enigszins verdwenen uit de hoefsmederij, voelden wij. De bruine balken van de zoldering hingen wel vol met duizenden gebruikte hoefijzers en naast de smidse door de smid „het vuur" genoemd stonden wel aam beelden, maar toch. we misten iets in de smederij. Iets ondefinieerbaars. Of was dat de tijd? De tqd, die alles mooier maakt, dan oorspronkelijk is. geen benauwde stank Als kind gingen we weieens bij een smid kijken en keken dan vol ont zag naar wat gebeuren ging. Bij hoef smid Schalkers gebeurde alles, wat we in gedachten hadden. De oude ijzers werden van de hoeven getrokken, de hoef werd bijgeschaafd en schoonge maakt. Het ijzer, witheet, werd tegen de hoef gedrukt en stank vulde onze neus. Het was geen stank, waarvan je het benauwd kreeg. Dat wisten we nog wel uit onze jeugd. We bemerkten ook, dat het paard niets van het beslaan voelde. Het keek alleen nieuwsgierig achterom om te zien wat die man die zijn been tussen zijn knieën klemde, wel uitvoerde. We rilden en dachten hoe wq ons wel zouden voelen als zo'n gloeiend ijzer tegen onze voeten gedrukt zou wor den. Brrr. Het paard voelde er echter niets van. Maar goed ook, anders zou de smederij te klein zijn. Op een gegeven moment sleep hoefsmid Schalkers een ijzer even bij aan een slijpsteen en prompt stijgerde de „bloedkikker", die net onder handen werd genomen, op. Met een klopje was zij echter gauw weer gekalmeerd. En toen ze eenmaal klaar was, tilde ze rustig haar staart op en na even kletteren had zich op de grond een dampende hoop gevormd. „Tja, dat is nou onze dank", zei hoef smid Schalkers „Stank" en hij veegde de rulle hoop in de hoek. van vader geleerd lïoefsmid Schalkers, een rustige man van tegen de gepensioneerde leef tijd. heeft nooit iets anders gedaan dan hoeven bestaan. Hij leerde het van zqn vader, die op zijn beurt van zijn jeugd af aan een smederij aan de Katwijkse Voorstraat had bedreven. Vroeger deed smid Schalkers ook andere smidwerk zaamheden als het bevestigen van Ijze ren banden om houten karrewielen. Die tijd is echter voorbij. Niet, dat hoefsmid Schalkers dat betreurt. Wel had hij het jammer gevonden, heel erg jammer, als ook het ambt hoefsmid op gegeven had moeten worden. lïoefsmid Schalkers, terwijl hij de vin- gers van zijn knoestige knuisten door de spaarzame haren strijkt: „Ja, we hebben er wel een hard hoofd in gehad. Toen die jongen van me, Cor, van plan was me op te volgen in de zaak, hebben we tegen hem gezegd: Cor jongen, weet wat je begint. Het is eer daags afgelopen met de hoefsmederij. Maar nee hoor, hij zette door. En zo zie je maar. Volop werk hebben we nu. We kunnen het werk nog niet eens aan". 3 zonen zijn smid 1/ier zonen heeft hoefsmid Schalkers. Drie ervan zijn smid geworden. De vierde had een te zwakke gezondheid en zocht in een ander beroep zijn goed heil. Met de drie smeden gaat het goed. Een is bij de oude heer Schalkers in het be drijf gegaan. Daar drijft de zaak ook voornamelijk op, want de heer Schal kers vindt het onderhand wel welletjes worden en trekt er niet meer op uit. Een andere zoon heeft een smederij aan de, Leidse Beestenmarkt. Hij beslaat niet meer, maar houdt zich hoofdzakelijk be zig met de vervaardiging van karretjes. De derde zoon heeft een florissant be drijf in Hilversum, waar het om het eens populair te zeggen barst van de maneges. Net als in het Zuidhollandse villadorp Wassenaar zqn daar maneges met tachtig, paarden geen uitzondering. warm of koud bestaan •■poen wij in Katwijk waren, besloeg hoefsmid Schalkèrs, zoon Cor en 'n knecht de paarden warm, maar ook dat is uit de tijd. Tegenwoordig worden de paarden bijna alleen nog maar koud be slagen. De paarden komen ook niet meer naar de smederij, maar de smid gaat naar de paarden. Waarom warm beslag meer Warm bes is toch beter, dachten wij, leken. De heer Schalkers: „Flauwekul maakt niets uit. Warm of koud, blijft voor het paard hetzelfde. Et maakt het een hoop werk uit'. „Waarom werd er vroeger dan koud beslagen?" was onze log „Ja, waarom niet", antwoordd i heer Schalkers. „Waarom niet", haalde hij. „Ik weet het «ok Waarom deden we vroeger dit, w deden we vroeger dat? Hq haalde schouders op. „Ik weet het öiet. Èr geen enkele aanleiding toe. Echt was niet nodig. Toch werd het alt ij daan. Louter gewoonte misschien ders weet ik het ook niet". In ieder geval Is het nu 3 Cor met de wagen de stalhouderijs maneges afgaat om de paarden I slaan. Lopende band-werk is het geworden. Oude ijzers eraf, hoeve: schaven, schoonmaken en de nieu\ zers er weer op. Waarom werde paarden warm beslagen, net toen bezoek kwamen. „Ach", zei de heer Schalkers. genaar van deze paarden heeft in een boekje gelezen, dat warm b beter is en dan is dat niet meer i hoofd te praten. Ik vind het best". „Als die mensen van dit" en hij met de duim en wijsvinger „van d genoeg hebben, waarom zou ik de wil van die mensen ingaan. Kla koning zal ik maar zeggen". bellen rijden Het was koud in de smederij. Het kon de kilte niet verdrijven, deren stonden in het gat van de deur hun hopfd diep in de kraag a gedoken toe te zien. Eén kindje lie niet bij kijken. Het was klein relde tussen de benen van de paa door. Het was het dochtertje van Cor. Toen haar vader klaar was, be ze: „Papa, papa, bellen rijden. bellen rijden". Jonge Schalkers gauw overgehaald door zijn docht en even later haalde hij uit de aanj zende schuur een pony en liet zjjn ter een eindje rijden. Grootvader S kers keek glunderend toe. Prachtig hjj dat. Dat was aan zijn gezicht te Na een poosje zei hij: „Dat doel denken aan de tijd dat er paarden waren in Katwqk. Toer paarden de bommen nog op het trokken. Een mooie tijd was dat" kwam een weemoedige trek op zijl In gedachten ziet hij vurige paard: 't strand. Paarden die de bommei strand op trekken, maar ook weet laten kiezen. Dan opeens keert de heer Schi weer tot de werkelijkheid terug: voorbij. Het paard hoeft niet met werken. Niet op het land, niet op en niet meer aan het strand". Hij zuchtte. Maar dan heel opgevl „Maar het paard is wel geblevet daarmee het beroep van hoefsmid! binding tussen paard en hoefsmid is ven bestaan. Dat moet ook. Het is bij paarden net als mensen. Je hebt er nukkigen grillen onder. Maar als je voor paard voelt, dan voel je dat en weet je hoe je het moet handelen." \a u/iinkn,,,., handel. Vroeger zat ik ook in de tussen een goede fles wijn daar en Hoe ik in de wijnbouw terecht ben gekomen? Dat is een voudig. Als 16-jarige jongen trok ik naar Frankrijk en werkte daar in de champagne. Dat was al in 1929. Ik ben begonnen in de wijnbergen en later kwam ik zo zoetjes aan in de kelders. De wijnbergen heeft men uitsluitend voor de druiventeelt. De mensen vergissen zich daar nogal eens in, maar druiventeelt en wijn pro duceren zijn twee verschillende dingen. Bij de wijnbergen krijg je les in enten, snoeien, kunstmest en plantensoorten. Dat heeft alle maal te maken met de smaak. Het is ook niet zo, dat je eerst in de wijnteelt moet zijn ge weest, voordat je naar de kelder 'gaat. Vroeger deden boeren (de kleintjes) het allebei, maar te genwoordig wordt het steeds meer gescheiden. Ik heb niet al m'n kennis in de prak tijk opgedaan. Ik ben in Frankrijk ook op de wijnbouwschool geweest. Verder heb ik cursussen gevolgd. De praktijk gaat natuurlijk gepaard met de theorie. Frankrijk is wel zo'n beetje m'n tweede moederland geworden. Ik spreek het Frans even vloeiend als m'n Nederlands en soms als ik weer hier ben, moet ik wel eens denken: hoe zeg je dat ook al weer in het Nederlands. In Nederland heb je geen opleiding voor wijnproever. Dat is hier ge woon niet rendabel. Je moet in de eerste plaats een druiven-produce rend land te zijn. Het is echt een vak apart. Wat mij in het bijzonder boeit is na tuurlijk om een zuivere, goede wijn te importeren. Ik heb zelf een wijn handel. Vroeger zat ik ook produktie, maar ik kan nu moeilijk zeggen, dat ik nog produceer. En dan verder, dat je met dat gistings proces en die hele nazorg die wijn zo kan verkopen, dat je ervan kan bestaan. Mijn familie heeft altijd in het wijn- beroep gezeten. Van de zijde van m'n vader was het altijd de hout handel en van mijn grootvader ook en van de kant van mijn moeder de wijnhandel. Ja, dat gaat wel goed samen. De meeste wijn, die zit in het vat. Natuurprodukt Ik vind andere dranken niet minder waardig. Kijk, alle andere dranken zijn meer of min synthetisch, terwijl wijn een zuiver natuurprodukt is. Het is een heel ander iets. Als je bessen zou laten gisten, heb je ook een natuurprodukt. Over het algemeen heeft de Neder lander niet zoveel met wijn op. Dat is maar een klein percentage. Er zit gewoon een zekere mate van fa milietraditie in. Bij het beoordelen van drank aan tafel en zo. Dan kan je zeggen, hier wordt een goed glas wijn gedronken en in andere kringen weten ze er absoluut geen bal van af. Ze proeven het trouwens ook niet. Het hangt samen met de op voeding. Ik kan me nog wel herinneren, dat toen ik een jaar of twaalf was, ik wist, wat een Medoc was. Ik proefde weieens zo'n fles en ik wist ook, wat Bourgogne was. En champagne. Al was ik nog nooit in Frankrijk ge weest. Je hoorde er over praten, maar je kan wel zeggen, dat ik 99 procent van m'n kennis in Frankrijk heb opgedaan. Ik heb daar twintig jaar gezeten. Het is zo, dat men ln Nederland geen wijnbouw heeft. Was dat wel het geval, dan was het volk ook heel anders ingesteld. Niet dat de wijn dan goedkoper zou zijn. Het verschil tussen een goede fles wijn daar i hier is tegenwoordig niet meer zo De grootste wijnhandel in Nederland tapt maar een klein gedeelte af van hetgeen Frankrijk produceert. Ik ken firma's in de Elzas en in de Cham pagne, die in één dag aftappen, waar sommige firma's hier een maand over doen. De capaciteit is ook veel groter. Het verschil is enorm. Je hebt een enorm kwetsbaar be roep. De welvaart hoeft ook maar iets te zakken of je merkt het on middellijk. Het is nog altijd een luxe- produkt. Niemand vindt het noodza kelijk om iedere dag twee flessen wijn te drinken, terwijl er toch in de zwaarste crisistijd in Frankrijk be hoorlijk werd gedronken. Concentratie Als ik wijn proef, wil ik eerst we ten, waar die vandaan komt. Op dat gebied moet je je altijd concentre ren. Ik vind het onzin om Bordeaux, Champagne of een Elzasser door elkaar te proeven. Ik proef bijvoorbeeld een Medoc. Dan concentreer ik me eerst op de Me doc. Dan moet ik weten, wat de prijs is en tenslotte ga ik na of de wijn wel voldoet aan de eisen, die ik aan die en die prijs stel. Je kan wel zeggen, dat is een schitterende wijn, maar als die der tig gulden per fles kost, kan je hem in Nederland niet verkopen. Dat is niet te betalen gewoon. De mensen hebben het er niet voor over, terwijl het toch heus een goed wijntje is. Er gaat veel wijn naar ontwikke lingslanden. Niemand weet, waar die terecht komt. Ik heb alleen de partij en gezien, die werden geëxporteerd. Daar viel ik steil van achterover. Wat er allemaal naar Afrika gaat. Je begrijpt het niet. Nee, Nederland is echt niet het grootste importland. Ga je wijn proeven, dan ondek je. dat een wijn fouten heeft. Hij is te stroef, te hard, heeft een grond smaak of een houtsmaak. Hij kan ook te zuur zijn. Met al die dingen moet je rekening houden. Bij mij moet een wijn in de eerste plaats voldoen aan de smaak van de streek. Als ik een Chabros proef, moet hij een behoorlijk zuurgehalte hebben en de smaak van de streek. Heeft hij dat niet, koop ik hem niet, want dan is het een mislukking. Of de klanten kopen een waardeloze wijn voor een dure prijs. Niet alleen heeft elke streek zijn eigen smaak, maar ook ieder dorp en ieder jaar. Daarom kan je uit die onnoemelijke hoevelheid flessen niet zeggen, het is dit of dat. Met al dat blindelingse proeven kan je iedereen te pakken nemen. Ik ben er niet capabel voor. Dan kan ik mezelf net zo hard voor de gek houden als ik wil. De factoren bij een oogst spelen zo'n enorme rol, dat de beste boer in een goed jaar een slechte wijn kan ma ken, omdat hij niet voldoende perso neel heeft. De ene kuip kan goed gaan en de volgende mislukt Blind proeven Met blind proeven kan je iedereen voor de gek houden, maar er zijn mensen, die het een eind kunnen schoppen. Ik had bijvoorbeeld een kelner-meester in Bordeaux, die als hij een wijn een keer had geproefd, het tien jaar later nog wist. Ze kon den hem een wijn voorzetten en kon, zei hij, dat is die wijn, maar hij had hem al een keer geproefd. Zulke mensen heb je. Ik ben niet de belangrijkste man bij een wijnhandel. Wel bij de import, maar een zaak drijft niet alleen op het proeven van een fles. Daar komt veel meer bij kijken. Ik ga niet op de bonnefooi naar Frankrijk. Je gaat eerst eens lezen, wat goed is. En natuurlijk je oren de kost geven. Je moet goed gedokumenteerd zijn. voordat je zegt, ik ga mijn slag Als je bij een boer in Bordeaux komt, zal hq beginnen met je een mislukte wijn te laten proeven. Daar na komt hij met iets beers en nog iets beters en eindelijk zeg je: ja, dat is hem. Dat is de juiste wijn. Ten minste bjj hem, maar bij een cha teau aan de overkant kan het wel veel beter zfln. Een leek trapt er altijd in. Iedere boer vindt zijn eigen wijn het beste en zal steeds de wijn van een ander afkammen. Ik kan zelf goed tegen wijn. Als je in de wijn zit, hoort dronkenschap er nooit bij. Dat wordt je in Frank rijk ook hoogst kwalijk genomen. Mijn tong is erg belangrijk voor me en natuurlijk ook mijn neus Je moet altijd weten, waar je staat. Je drinkt je niet dronken. Dat is onopgevoed. Je proeft niet raak. Je gaat niet zo maar even een wijnkelder binnen met het idee nu zal ik eens zo'n 15 tot 20 glazen wijn naar binnen du wen. Dan proef je niet meer. Als wij gaan proeven, beginnen we met naar de kleur te kijken. Dan draaien we de wijn rond in het glas en ruiken aan de geur. Na de geur proeven we met de punt van de tong of de wijn suiker heeft en uitgegist is en zo. Met de zijkanten van de tong proeven we de verschillende zuren en bij het doorslikken in de keel of de wijn krachtig en rond is. Als je erg veel moet proeven, spuug je de wijn uit. In Frankrijk proef je soms wel 25 vaten. Dan is het alle maal onbegonnen werk om dat alle maal door te slikken, want bij het derde vat proef je niets meer. Mijn tong is erg belangrijk voor me en natuurlijk ook mijn neus. Je moet zorgen, dat je niet verkouden bent. Als dat zo is, moet je er maar niet aan beginnen. Ik mag er vlak voor ook niet roken of dingen eten, die van invloed kunnen zijn op het proe ven. We kregen een keer klach ten over een voortreffelijke rode wijn, die ondrinkbaar werd ge noemd. Geen wonder. Die wijn werd geproefd met een roo taart. Ik doe dit werk nu al 40 jaar i ik zou niets anders meer willff Ik kan het me niet voorstellf dat ik een beroep zou hebbi waarbij ik geen eens een gl 1 wijn zou kunnen drinken!

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1969 | | pagina 14