DE ONBEKENDE JAN SLUIJTERS HET KLOOSTER let opgeblazene van de kunst Artistiek dubbelleven" van befaamd kunstenaar IAR£M5CHE*KUN 5THANDEL toond HEEREriGR^CKm5AM5TERCAT1 9eioona in KON EERSTE „KUNSTWERK" IIET )NDERTEKENEN tentoonstelling en boek Onder de dwang van de neurose JANUARI 1989 Jan Sluijters is bijna een generatie lang een der meest geëerde schilders van ons land geweest. Tijdens zijn laatste levensjaren begonnen andere stromingen meer de aandacht op te eisen, maar ook thans, ruim elf jaar na zijn dood, kan elke verzamelaar en museumdirecteur met een of meer goede werken van hem zich gelukkig prijzen. En het ziet er niet naar uit, dat zijn portretten, naakten, bloemstillevens en vooral ook zijn schilderingen van kinderen spoedig in de vergetelheid zullen raken. De titel „De onbekende Jan Sluijters" voor een tentoon stelling en een monografie heeft dan ook iets intrige- rends. Toch blijkt het een verrassend juiste titel te zijn. Tentoonstelling en boek geven inderdaad een Jan Sluijters te zien die wij niet kenden en wiens bestaan wij zelfs niet vermoedden. e tentoonstelling wordt gehouden in Rijksacademie van Beeldende kunsten te Amsterdam. Ze toont fluiiters als illustrator van boeken, fwkenaav van politieke prenten, van sfiehes, boeköpnslagest,en postzegels. xW°0r een deel zijn die werken al op ^jSeel jeugdige leeftijd ontstaan, de I3j|txlitieke prenten- wat later, toen de kunstenaar dit werk niet meer „om den brode" moest doen, maar er gewoonweg artistieke mogelijkheden in zag. Het boek is van Kurt Lob (uitg. Bruna) en heeft behalve een groot aantal afbeeldingen ook een zeer verhelderende tekst waarin de auteur Jan Sluijters' „dubbelléven" toelicht. ZESJARIGE TEKENAAR Jan Sluijters werd in 1881 in Den Bosch geboren. Zijn vader was er houtgravèur en als hij aan het werk was zat Jantje dikwijls bij hem om te tekenen. Hij kon dat op heel jeugdige leeftijd al uiterst vaardig. Löb haalt eén later neergeschreven herinnering Van de schilder aan uit de tijd, dat zijn vader allerlei voorwerpen thuisge^cgnggp^, kreeg ootmte tekenen: esvcSMXC --j: re..--re Boekillustratie, voorwerpen ook na te tekenen, net als vader deed, en zo had ik eens mijn uiterste best gedaan en een nikkelen schenkkan mooi met de pen naar de natuur, getekend. Mijn vader vónd, dat het goed gelukt was en toen kort daarop de opdrachtgever bij ons kwam om te zien of het werk gereed was, toonde mijn vader hem vol trots de tekening, die ik gemaakt had. De mijnheer was: daar zo-verrukt van, dat hij per se wilde dat die tekening als zinkcliché in de catalogus zoy. komen. Mijn vader vond dat best en ik kreeg [een kleur van geluk. Zomaar afgedrukt }te.™wonifh! '-Maar "töè'hkwam die 1 inlinheev^iieebtdiahtl .bij, Wiy staan ■-'#? 1 zei: „Zie je ventje, ik vind die tekening wet mooi, maar hij is nog niet af. Je naam staat ér nog niet onder". Toen kreeg ik een nog roder kleur, want ik moest stamelend erkennen, dat ik nog geen schrijven geleerd had. „Hoe oud ben je dan?", wérd me gevraagd. „Bijna zeven jaar", was het antwoord. Mijn vader redde de situatie door mijn naam op een stukje papier te schrijven. Die letters na te tekenen was een klein kunstje en zo was dan mijn eerste werk tof stand gekomen, dat praktisch nut had ENTftEC SOCCMT ZONDAG-25-CeMT Affiche uit 1916, dat een merkwaardige stijlovereenkomst vertoont met Sluijters' schilderijen uit deze (de Staphorster-) tijd. kunstenaar, een schilden Sluijters Omslag „Wendingen", 1918. BIJVERDIENEN De familie Sluijters verhuisde naar Amsterdam. Jan vólgde er de rijksnormaalschool en studeerde later op de akademie. Al vroeg wist hij er een centje bij te verdienen met tekenwerk. Onder meer voor het „Geïllustreerd Politienieuws". later ook maakte hij illustraties voor kinderboeken. Dat vroege werk toont nog niets uitzonderlijks. Sluijters leunt nog stevig op voorbeelden, onder meer van zijn oudere kunstbroeder Charles Braakensiek. Maar geleidelijk begint er in dit genre iets eigens te komen, speciaal in de wijze waarop hij kinderen verbeeldt zit dan al iets van de latere knappe kinderportrettist. PRIX DE ROME In 1904 was Sluijters een van de kandidaten voor de Prix de Rome, onder meer als rivaal van zijn latere biograaf Huib Luns. Hij won de prijs met een werk „Elias wekt het zoontje van de Sunamitische vrouw", dat helemaal geschilderd lijkt om de classicistische voorkeur van de jury te behagen. Het doek is thans op de Academie te zien. Het is verbluffend knap werk voor een zo jonge prijsgeld kon de jonge kunstenaar naar Italië, dat hem niet erg boeide en tegen de zin van de Prix de Romecommissie in naar Parijs waai- hij veel opstak. Men kan het zien aan de schilderijen, die naast „Elias" hangen: Spaanse danseres (1906) en Bal Tabarin, dat even later ontstond en waarin de schilder geheel in de ban van het fauvisme geraakt scheen. De commissie was over die nieuwe schilderwijze helemaal niet te spreken en in 1906 werd zijn stipendium niet verlengd. Voorlopig was Jan Sluijters voor zijn levensonderhoud voor een belangrijk deel aangewezen op zijn Illustratiewerk. Het ging hem gemakkelijk af, soms wel eens al te gemakkelijk zoals uit de, overigens onware, anekdote blijkt, dat hij met zijn rechterhand kon kaartspelen en gelijktijdig met zijn linkerhand kon tekenen. Het is met alle vaardigheid waarmee hij zijn gave om snelwerkend uit het geheugen te tekenen ten toon spreidde toch meestal niet meer dan „gebruiksgrafiek". DE MOSGROENE Dat kan bepaald niet gezegd worden van zijn politieke prenten. Hij maakte die tussen 1914 en 1920 voor het tijdschrift van mr. H. P. L. Wiessing, De Nieuwe Amsterdammer, ook wel Mosgroene genoemd. Hij genoot toen al faam als schilder en hoefde om het karige honorarium dit werk niet te doen. Maar de techniek van het lithograferen en ook de onderwerpen, die hij kon aansnijden, trokken hem aan. Die litho's werden elke week als een apart bijvoegsel bij de Mosgroene uitgegeven. Ze tonen nog invloed van anderen, van Braakensiek en ook van het Duitse blad Sdmplioissdmus. welks befaamde „luitenantje" model lijkt te hebben gestaan voor de spotprenten waarin Sluijters de Duitse kroonprins uitbeeldde. Maar ondanks die invloeden toont Sluijters zich hier een lithograaf met een vaak heel eigen zeggingskracht en bewogenheid. Hij is er ook een meester in de vlakverdeling en een soms dramatisch gebruiker van de kleur. Neem de prent „Oorlogken is jarig" uit 1915. Hij is overheersend in zwart, met slechts enkele tonen van rood. Maar dat rood geeft de prent een geladenheid die met een uitgebreid kleurengamma nooit bereikt had kunnen worden. Die prenten uit de Mosgroene vormen wellicht het meest opzienbarende gedeelte van de expositie. Maar er is meer: affiches, voornamelijk in de Art Nouveaustijl en als zodanig voortreffelijke specimina van die stijl. Ook omslagen, zeer kunstzinnige voor het befaamde maandblad Wendingen, en gezellig-oubollige gebruiksgrafiek voor omslagen van bladmuziek, onder meer van Dirk Witteliedjes. Voorts archivalia, onder meer de hooghartige brief, ondertekend door Willem Maris en Jac. van Looy, waarin zijn arbeidsvermogen wordt geprezen, maar de kans dat zijn artistieke neigingen in een betere richting zullen gaan, zo gering wordt geacht, dat hem de Prix de Rome-uitkering ontnomen wordt. In de monografie van Löb kan men veel van 't tentoongestelde terugvinden. Voortreffelijk toegelicht als gezegd. Maar om echt met de onbekende Jan Sluijters bekend te geraken zal men toch naar Amsterdam moeten om daarna des te meer genoegen aan het boekje te beleven. Vg. Kleurenlitho voor De Mosgroene van 11 maart 1916. Bijschrift: Het dure succes. Der Kronprinz: Als ik bij iederen stop vooruit zoo'n bloed- buil oploop, ben ik straks onher kenbaar voor de Parijzcnaars August Strindberg tracht in Klostret, Het Klooster, zijn eigen onmiddellijke ervaringen om te scheppen in een ro man. Maar het is van de eerste blad zijde te bemerken, dat de „zoon van een dienstmaagd Axel B" niemand an ders is dan de zoon van een dienst maagd August Strindberg. Mejuffrouw X, een journaliste, die van haar voor naam Maria heet, is uiteraard Strind- bergs tweede vrouw de journaliste Frida Uhl, een huwelijk dat in 1897 weer ontbonden werd. Klostret werd pas in 1902 uitgegeven ingevoegd in de raamvertelling Het tweede verhaal van de quarantaincmeester uit de bundel De baai der schoonheid en de sond der schande. Eerst in 1966 werd een re constructie van de oorspronkelijke versie, waaraan Strindberg in 1898 be gon, samengesteld door C. G. Bjur- In de autobiografische geschriften in de striktere zin neemt het een plaats in tussen De biecht van een dwaas en Inferno, hoewel het later dan dit laat ste werk. dat van 1897 is, geschreven werd. Het is de geschiedenis van Strindbergs huwelijk en korte verlo vingstijd met Frida Uhl tot hij haar verlaat om naar Parijs te gaan, waar de infernotijd zal beginnen. Hij noem de deze nauwelijks verholen autobio grafie Het Klooster, omdat hij in Ber lijn, waar hij uit zijn eerste huwelijk naar toe gevlucht was, een café be zocht in een oud klooster, waar het nogal eens rumoerig toeging en waar hij Frida Uhl het eerst ontmoette. Bij die eerste ontmoeting vond hij mejuf frouw X een blauwkous, en aan blauwkousen had Strindberg een bij zondere hekel. Later begon hij anders ovér haar te denken, hij werd toen na melijk verliefd op haar. Alhoewel Strindberg tegen de blauw kousen was, kon hij in de praktijk evenmin tegen ongeletterde vrouwen. Dat is de gedeeltelijke verklaring van het telkens weer mislukken van zijn huwelijken. Hij werd aangetrok ken door ontwikkelde vrouwen, maar hij kon hun ontwikkeling en hun eis tot zelfstandigheid niet verdragen. Hij meende dat hij dan zelf zijn zelfstan digheid zou verliezen. ONBEREID WILLIG In feite komt het er echter op neer, dat Strindberg niet tot de bereidwillig heid, die ieder huwelijk van beide partners eist in staat was. Hij was tel kens verliefd tot stervens toe, maar met het idee huwelijk had dat weinig te maken. Hij meent vaak op be paald kinderachtige manier, dat hij altijd gelijk heeft en dat de schuld van misverstanden alleen bij de ande re partij hoort. Huwelijksgeschiedenis sen zijn nog altijd in trek. Dat het hu welijk sinds Strindberg schreef nogal i pater die een paar decenniën ge in de roomse literatuurkritiek een naam voerde (in elk geval in ei- ogen) toonde zich over het algemeen rgisch voor de termen kunst en kun- aar, dat h(j helemaal bars werd, zo naar het woord kunst hoorde niken. De man is ter ziele en het 1 alsof hij nooit heeft bestaan. Dat niet. zoals sommige confessioneel gcvoeligen misschien geneigd zul te denken omdat hij een pa- geweest. Hel komt eenvou- omdat de goede man. in eerbiedige schatting van „de kunst" (om die s hij allergisch voor de met begrip samenhangende terminolo- letterkundige zeveraar was. meende, in paterse eigengereid- steeds te moeten optreden als de Ier van een literaire erfschat, geen toch kunst. Kortom, hij was letterkundige kletskous, die litera- kon opblazen als een varkensblaas lichters nors hun deelname aan de it kon ontzeggen. man was, in zijn peuterige bezorgd heid om alle „kunst" rein te houden, een pendant van de snob die zelfs ado reert wat naast afvalkunst in de goot heeft gelegen Zowel in het ene als in het andere geval hebben we te ma ken met lieden die zonder het té besef fen de kunst als kitsch beoefenen. Met hen wordt vriendelijk de spot gedreven door Denijs Peeters in zijn boek Prikjes in een varkensblaas een uitgave van het Artiesten fonds in Antwerpen Kunst zelf is natuurlijk geen varkens blaas; de varkensblaas is de gevoelig heid van sommige lieden voor de kunst Het is jammer dat het vermogen van de auteur Peeters om prikjes in die ge voeligheden te geven niet indrukwekkend is. Hij prikt zelden helemaal door. En wat hij veel te weinig verstaat, is- de behendigheid om in plaats van de woor den de suggestie het prikwerk telaten doen. Om een voorbeeld te noemen, het geval van een geslaagd advöcaat die zich had laten overhalen om een schil derij aan te kopen: ..rechtstreeks.van.de schilder" Wie kent de gevallen niet? Na de aan koop ontstaat de twijfel: ik vond het schilderij mooi, het beviel me maar wat zegt „men in de kunstwereld" er van? Er wordt geïnformeerd bij be vriende deskundigen. In het geval van de bovengenoemde advocaat „zei ik dat hij met hetzelfde geld een beter schil derij had kunnen kopen, ook van een schilder met naam', waarvan hij later altijd het geïnvesteerde bedrag zou te rugkrijgen. Dat is het wat ik wilde weten, zei hij. Ik ben ervan overtuigd dat dit schilderij mij werd opgedrongen. Maar wat kun je eraan verhelpen? Verschil lende van mijn vrienden verzamelen schilderijen en uiteindelijk nemen zij je mee naar een tentoonstelling. Je ziet kopen en je koopt zelf om je standing hoog te houden, onbedachtzaam Eerst later besef je' een verkeerde aan koop te hebben gedaan. Maar één troost heb ik: mijn vrienden bezitten talrijke schilderijen van deze schilder en ik heb mij slechts door één aankoop laten van- KUNSTKRITIEK Ook de kunstkritiek wordt door Pee ters met een paar minzame streekjes over de hekel gehaald, Zoals in de anek dote over „De graficus en schilder Gaby Menton", die tijdens een expositie van hem bezoek had ontvangen „van een kunstkritikus. die zich voorstelde en da delijk vroeg of hij (Gaby Menton) zijn lofwaardige artikels over andere ten toonstellingen gelezen had. Een fijne ma nier om te weten te komen og de ex posant abonnee is op de krant waarin (de kritikus) schrijft. Gaby Menton had bevestigend geantwoordNu had hij kennis gemaakt met de kunstkritrkus van zijn krant. Iedere exposant ken de hem. Hij haalde uit zijn handtas een boekje te voorschijn dat hij zelf had ge schreven en gaf het aan Gaby Menton. Je moet het eens lezen en'mij je me ning erover schrijven, zei hij. Gaby Menton beloofde dat te doen, nam het boekje aan en legde het op tafel. Maar de kunstkritikus bleef over zijn boekje praten en zei eindelijk dat het een pri vate uitgave was waarvan hij het risico zonder uitzicht op winst voor eigen re kening had genomen. Hij verkocht hel tegen de prijs van 100 fr. Onmiddellijk had Gaby Menton begrepen waar de kunstkritikus naar toe wilde. Hij gaf hem het boekje terug en op dat ogen blik stortte de toren van vriendschap in elkaar zoals destijds de toren van Ba be! Is het dan te verwonderen dat deze kunstkritikus van al het geèrpo seerde werk niet goed Bindt NIET ZO GROF Natuurlijk gaat het in de kunstkritiek niet zö grof toe. Dat wil zeggen, èls er onder de genoten kunstbeoefenaars en kunstbeoordelaars grof te werk wordt gegaan, dan zijn er subtieler din gen te bedenken dan het schrijven en te koop aanbieden van boekjes. Zo'n boekje schrijven kost nog altijd uren of misschien wel dagen en het dreige ment dat er eventueel achter zou kunnen staan is te goedkoop. Trouwens het is ook „opblazen van de varkensblaas', 'n schilder, musicus, schrijver of beeldhouwer zich doodongelukkig voelt door een stukkie in de krant. Het stukkie duurt een dag of zelfs niet eens dat: het duurt de minuten die het de lezer kost om er kennis van te nemen. Bij het omslaan van de bladzijde is de lezer het al vergeten. Wie de lippen aan de varkensblaas van de kunst zet doet er goed aan om daar voortdurend reke ning mee te houden. Wie zich daarvan bewust is zal het ook best begrijpen dat „de technische raadgever' van een uitgever ooit de hoofdredacteur kon worden van een ..Kunstmoniteur': „een waar buiten kansje om zich in de kunstwereld te doen gelden en bij allen in aanzien te stijgen. De eerste taak van (deze) hoofd redacteur was het (uiteraard) zich te omringen met bekwame medewerkers die hij volstrekt nodig had omdat hij terzake onbevoegd was. Htj had her nodig om de verschillende maandelijkse rubrieken te schrijven maar dit alles zon der enige vergoeding omdat De Kunst moniteur wegens het te geringe aantal abonnementen geen winst kon opbren gen De enige natuurlijk die betaald moest worden voor het technische werk was de hoofdredacteur. Ik zou nog vele dingen uit het boekje kunnen aanhalen, maar wie maar een beetje afweet van de snobwereld van de kunst kan ze zelf uit de mouw schud den. Heeft het boekje van Peetere daar om geen waarde? Dat toch wel. Het is aardig als zulke dingen, die vooral be- bierd en bejeneverd worden, een keer in druk verschijnen. Alleen zou ik de pointe spitser hebben gewild. DICK OUWENDIJK enige veranderingen heeft ondergaan doet daar merkwaardig genoeg wei nig aan af. Zoals de twee partners in AJbce's Wie is bang voor Virginia Woolf? elkaar telkens weer trachten te verslinden, wisselen perioden van verliefdheid af met getwist in Het Klooster. Strindberg in het boek Axel B meent terecht of ten onrechte, dat zijn onlust in schrijven door mejuffrouw X veroorzaakt wordt, maar deze onlust komt niet zozeer uit zijn huwelijksom standigheden voort als wel uit zijn de pressie. Hij vergaat namelijk van schuldgevoelens in verband met zijn eerste huwelijk en die kwellen hem, die maken het onmachtig iets te doen. Zijn tweede vrouw neemt hem ten onrech te hij kan er immers nauwelijks iets aan doen kwalijk. Ze zet hem eten voor van 'n uiterste karigheid, wat hem. in plaats van hem aan te sporen, nog meer hindert. Haat en liefde volgen elkaar bliksemsnel op, telkens weer opnieuw. ZELFTWIJFEL Hij begint zelfs aan zijn schrijver schap te twijfelen. Wat is schrijven in wezen? „Wat een bezigheid: je mede mens te zitten villen en daarna ran ze te verwachten dat ze hun huiden terug zullen kopen. Net als de jager die van honger de staart van zijn hond afhakt, zelf het vlees opeet, en het dier zijn botten teruggeeft, zijn eigen botten Hij heeft genoeg daarvan, hl) heeft bijna genoeg van alles, hij voelt sirh in het nauw gedreven. ..Het is moeilijk te verklaren hoe on enigheid tussen twee echtgenoten pre cies ontstaat", schrijft hij. „ze houden van eikaars gezelschap, zijn het steeds met elkaar eens, kunnen het zonder elkaar niet uithouden, en hun verenig de egoïsme doet hen de vrede steeds bewaren, aangezien niets hen zo kwelt als onderlinge ruzie. Maar toch, er komt ergens een wolkje opzetten, men weet niet waar vandaan, alle verdien sten veranderen in fouten, het mooie wordt lelijk, en als sissende slangen staan ze tegenover elkaar, wensen el kaar naar het einde van de wereld, hoewel ze weten dat het gemis zich als een vloedgolf over hen heen stort zodra ze maar voor een ogenblik uil elkaar gaan... Echtgenoten, die enigs zins op de hoogte zijn van de natuur kunde van Ganot kunnen in ieder ge val de vergelijking met het elektrise rende vlierpitbolletje te baat nemen. Maar wijzer worden ze daar niet van en gelukkig evenmin. De liefde vertoont immers alle symptomen van de krankzinnigheid: hallucinaties van het zien van schoonheid waar geen schoonheid is; onverwachte schomme lingen tussen de zwaartste zwartgallig heid en de meest dartele uitgelaten heid: koppige haatgevoelens; waan voorstellingen omtrent de werkelijke opvattingen van de ander (dit wordt misverstand genoemd), vervolgings waanzin, die de een het gevoel geeft of hij steeds door de ander bespion- nee rd wordt of in een val gelokt, dim zelfs gedachten aan gifmengsters op roept". DWANGVOORSTELLINGEN Hij had het, zoals men ziet, zwaar te pakken en hij had het al zo zwaar tr pakken gehad. Overal in Het Klooster, lat bij de Bezige Bij In «•en goede vertaling van Marguerite Törnqvist- Verschuur verscheen, treft men neuro- 'ische dwangvoorstellingen.. August Strindberg. die in deze periode zich zelf atheïst achtte, mag dan niet aan een opperwezen geloven, hij gelooft wel aan een geheimzinnige macht, het lot of het noodlot of het kwaadwillige toeval, dat zijn toekomst telkens voor hem uitstippelt en hem van de ene be nauwende en ondragelijke situatie naar de andere niet minder benarrende over- Het Klooster is literair gezien niet zo goed als de werken waar het tussen in staat, minder bezield dan De Biecht van een dwaas of Inferno, maar het is Strindbergiaans van het begin tot het einde en dus autobiografisch van apart belang. JOS PANHUXJSEJSi

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1969 | | pagina 7