LANDSCHAPS TEKENINGEN Geef die mok eens door, Jet HET PAARD UGO '-r» ék ïf jL R n m 1 'X-> van Hollandse meesters uit de zeventiende eeuw Jan van Capelle, de zeventiende Amsterdamse schilder, was een vermogend man. Een van zijn liefhebberijen was het aanleggen van e«-t uitgebreide tekenmgenverzameling. foen na zijn dood in 1679 de inventaris van zijn nalatenschap werd opgemaakt ver meldde de lijst o.a. 1350 tekeningen van De Vlieger, 400 van Jan van Goyen, 500 van Rembrandt en 900 van Avercamp. Men kan eruit zien dat het verzamelen van tekeningen bepaald niet, zoals wel gedacht wordt, iets van de laatste twee eeuwen is. Trouwens, in de 17de eeuw werd ook in ons land veel getekend met het oog op de verkoop, dus niet als voorstudie voor een later schilderij. f. VOORNAME KEUZE UIT RIJKE COLLECTIE Een van de belangrijkste huidige verzamelaars van tekeningen uit onze Gouden Eeuw is de heer Frits Lugt, directeur van het Institut Néerlandais te Parijs, Hij verzamelt al meer dan een halve eeuw en hij laat zich bij het verwerven van nieuwe bladen leiden door zijn grondige kepnis en een ongelooflijk fijnzinnige smaak. Daardoor is elke tentoonstelling, die uit zijn collectie wordt gehouden telkens weel een feest. Om de hoge kwaliteit van vrijwel élk stuk, niet alleen in de bladen van de grootmeesters, maar ook in die van nauwelijks bekenden van wie de hèer Lugt met feilloze precisie het allerbeste wist te kiezen. - Zo'n feest is thans weer aan de gang in Museum Boymans-van Beuningen te Rotterdam, dat ons al vaker van haar goede relatie met de heer Lugt en het Instituut liet profiteren. Men toont thans landschapstekeningen van Hollandse meesters uit de zeventiende eeuw (tot 12 januari). De tentoonstelling was eerder te zien in Brussel en gaat later nog naar Parijs en Bern. Om het feest helemaal compleet te maken, putte het museum uit zijn rijke bezit aan antieke lijsten om elk van de ruim 180 tekeningen in een passende encadrering te zetten. Hoogtepunten Het is bij dit soort tentoonstellingen altijd jammer, dat men ze in een dagbladartikel geen recht kan doen. Er zijn als gezegd ruim 180 tekeningen van vele tientallen meesters zodat wij ons zelfs niet aan een opsomming kunnen wagen. Ook het vermelden van hoogtepunten is een moeilijke zaak omdat „Lugtbladen" nu eenmaal vrijwel uitsluitend hoogtepunten opleveren. Opmerkelijk daarbij is, dat men, uit één particuliere collectie puttend, tot een nagenoeg volledig overzicht kon komen. Er ontbreken slechts enkele belangrijke namen. De grootmeesters zijn ruim vertegenwoordigd. Van Rembrandt zijn er een paar heerlijke bladen. Adriaan v. d. Velde, wiens tekeningen in de achttiende en -T? iM H. Avercamp negentiende eeuw hoger werden gewaardeerd dan die van Rembrandt, is er met twee goede stukken. Bijzonder mooi zijn d? tekeningen van Jan van Goyen en er is een werkelijk superbe „Riviergezicht bij maanlicht" van Aart van der Neer. Men komt verder alle bekende namen legen: 'Berchem, Lievens, Ruisdael. Natuurlijk ook meesters als Avercamp, de „stomme van Kampen" en Lambert Doomer, de Amsterdammer, die van zijn kennelijk voor de verkoop bestemde tekeningen door aquare- leertechniek complete schilderijtjes maakte. Verrassende „kleinmeester" Dan zijn er de mensen, die .allereerst groep hoort ook de fijnzinnige amateur die Constantijn Huygens de Jonge was. En er zijn een paar verrassingen. Zo bijvoorbeeld Paulus van Vianen, de befaamde zilversmid, die ook een vaardig landschaptekenaar blijkt te zijn. En de verrassing van een „kleinmeester" als Herman van Swanevelt, die op zijn best zich een grandioos tekenaar toont. Het is een prachtig geheel dat een tocht naar Rotterdam overwaard is. Men kan er zien hoe constant door de heer Lugt verzameld werd. Er zijn bladen bij die hij al in 1917 verwierf en een van de laatste aanwinsten is een fraai „Gezicht in het Haagse Bos" van Joris Abrahamsz. van der Haagen, verworven in 1968. Alles van hoge kwaliteit, dus kennelijk ook uitstekend bewaard. Zelf vertelde de heer Lugt ons van hoeveel belang dat bewaren is: „Als je een tekening aan de muur laat hangen, is hij in twintig jaar wég!" Dat hij dit kostelijke bezit toch zo genereus wil tonen, is daarom iets waar wij erkentelijk voor moeten zijn. Evenals voor het feit, dat de gehele collectie van het Instituut veilig is gesteld doordat hij is ondergebracht in 'n stichting waardoor deze verzameling niet het risico loopt te eniger tijd uit elkaar te vallen. De verblijfplaats blijft Parijs, maar Nederlandse musea zullen ook in de toekomst wegen blijven vinden om af en toe een keuze te kunnen tonen. Zo'n nieuwe keuze ligt al in het verschiet: architecluurtekeningen uit de collectie. Voortreffelijke catalogus De catalogus bestaat uit twee gedeelten. Vissers in de IJssel bij Kampen Het eerste bevat de toelichtingen, het tweede afbeeldingen van alle getoonde werken, gedeeltelijk in kleur. Het tekstgedeelte i6 voortreffelijk. Samensteller Carlos van Hasselt, die in een voorwoord tal van medewerkers en „tipgevers" bedankt, heeft hier uitnemend werk mee geleverd. Hij geeft een uitvoerige beschrijving van elke tekening, waarvan men de herkomst telkens heeft nagegaan en de toeschrijvingen zijn aan een minitieus onderzoek onderworpen. Voor de bibliotheek van elke liefhebber een onschatbare aanvulling. Tevens werden de meeste watermerken afgedrukt van het papier waarop de tekeningen zijn vastgelegd, waardoor de wetenschappelijke waarde van het boek nog hoger werd. Vg. Lambert Doumer In de duinen bij Bergen Maatschappelijk en onmaatschappelijk Een avontuurlijk verhaal vol gruwel en geweld, noemt Heere Heeresma zijn nieuwste novelle „Geef die mok eens door, JetHij is uitgekomen bij Polak Van Gennep te Amsterdam en het is iuderdaad een verhaal van een verloedering, hopelijk tijdelijk, van een handelsreiziger, die een oude, verloederde kennis ontmoet en dan met hem op stap gaat. In het eerste hoofd stuk laat Heere Heeresma zien wat voor een leven zo'n handelsreiziger kan leiden. Hij heeft galanterieartikelen bij zich, die hij zelf van een inferieure kwaliteit acht en hij probeert die aan de man te brengen met humor. Een humor, die hem nu en dan de ziel uit het lijf moet halen. Zo dringt hij, reeds na het sluitingsuur, bij een ■winkelier binnen, waar hij onmiddellijk oor zaak wor&t van een ruzie tussen man en vrouw in het bijzijn van de dochter, die een klein monster blijkt. De reiziger is heel sterk in het nabootsen van geluiden, wat hem doorgaans wel een bestelling oplevert, maar met die ruzie maakt hij hier zelfs met zijn meesterlijke na bootsingen geen kans. Hij verlaat dan ook hel huis van het minder geslaagde huwelijk en gaat opnieuw achter het stuur zitten. Hij rijdt verder, maar als hij moet stoppen bij een overweg ontmoet hij daar een vriend uit zijn knapentijd met wie hij vroeger al wel eens op stap is geweest: ,Bodde. Daar was z"n gabber vorig leven zoioat, moordend, plunderend en brandschattend door de polders ivas gezeuld, een spoor van gein en geweld door stad en land had getrokken. O Bodde, lichtend voorbeeld! Animator van wild, ongeoorloofd en onverantwoordelijk leven; geur van wei en jeugd en mest, bier en pasgeboren kalveren! De kommer en ellende van een bestaan met een gezinnetje op de plank vervloog als rook terwijl hij uitstapte, de regen in, en naar Bodde liep die nonchalant en koel, in hel geheel niet verbaasd, hem op zich toe liel komen De straatverlichting schoot aan en hij keek naar Bodde wiens lange, witte haar vol klitten en stro nog steeds als een koek tegen de driehoekige schedel zat vastgeplakt. Nee, Bodde was niet veranderd of ouder geworden Waarschijnlijk had de tijd geen invloed op albinos". Onaangepast en onaangetast blijkt Bodde. hi., gaat zijn eigen weg en de handelsreiziger volgt hem daarop. Maar de tijd heeft de handels reiziger klaarblijkelijk wel veranderd. In het begin voelt hij zich opgetogen, maar Bodde. die zich niet aan recht en orde stoort, trekt zich ook van hem niets aan. Bodde verkracht een kind, hij rooft bij kleine lieden, die zich niet kunnen verdedigen. Hij doet dat zonder het minste blijk te geven van enige gemoedsbewe ging en zonder enige oorzaak dan zijn lust en zijn leven. De reiziger daarentegen, wel ver anderd, niet zo jong meer en met vrouw en kinderen, wordt het steeds moeilijker met Bodde op te trekken en, als gebruikelijk bij vrienden, samen alles te delen Ze ontmoetten op hun tocht nog een louche evangelist en diens dochter met bijzonder fraaie schoenen aan, die, zoals ze zelf weet, mannen kunnen prikkelen Het hoogtepunt van Boddes avonturen is wel het listig verkopen van de DAF van de handelsreiziger, die ten slotte even berooid is als Bodde aanvankelijk zonder auto ei zonder geld. Heere Heeresma heeft dit verhaal, dat hij op droeg aan de Spuistraat in al zijn geledingen even koel en nonchalant gehouden als de weer zinwekkende held Bodde. Weerzinwekkend Want Bodde is weerzinwekkend, ais hij aan het verkrachten of aan het roven gaat, als hij over anderen oordeelt, die zijn slachtoffers zijn. Men kan zich afvragen, en menig lezer zal dit doen, waarom Heere Heeresma zich zo'n held koos. Als men Bodde vergelijkt met een man als Houtekiet merkt men, dat Bodde slechts weinig heeft van die andere gauwdief en vrij buiter en ontdekt men met verrassing hoeveel romantiek in Walschaps schepping nog leeft Al die romantiek heeft Heeresma echter weg gevaagd. Bodde is geen held, hij is precies wat Heeresma of de verteller van het verhaal van hem zegt: onaangepast en onaangetast. Hij is de man die buiten de maatschappij staat zonder overdadig vertoon. Hij vindt de samenleving zoals hij is en hij maakt gebruik van hem zonder zich ergens om te bekommeren, terwijl Houtekiet op de duui een nieuwe samenleving in het leven riep Tegenover hem staat de handelsreiziger, die NIEUWE NOVELLE VAN HEERE HEERESMA vroeger met hem meegetogen is. maar die sindsdien wel is aangepast en aangelast. Hij houdt het dan ook niet meer vol mei Bodde. die trouwens evenmin als voor anderen enige consideratie met hem heeft, die door blijft werken tot ten laatste de auto van de handels reiziger verkwanseld is. Lopen is immers veel beter dan rijden De handelsreizigei probeert wel te genieten van zijn „vrijheid", maar hij slaagt er niet in. Voortdurend denkt hij aan zijn vrouw Jet en aan zijn kinderen Zowel de onmaatschappelijkheid van Budde als de betrekkelijke maatschappelijkheid van de verteller worden getoond zoals ze zijn. In beide gevallen, zowel in het geval Bodde als in het geval van de handelsreiziger heeft men iets te dragen en beide hebben een voordeel Bodde is in zekere zin vrij, maar de handelsreiziger heeft iets van wat Bodde slechts tijdelijk kent- de geborgenheid Men zou „Geef die mok eens door, Jet!" zowèl een satire op deze geborgen heid als op deze vrijheid kunnen noemen, de toon is ook nu en dan bepaald satirisch. Maar tenslotte zal het Heeresma daar niet om te doen zijn geweest, hij is een novellist van onbetwistbaar talent, hij betoogt dus niet, hij wil laten zien. Of men van het onderwerp van deze novelle houdt of niet. dat heeft hij ongetwijfeld gedaan in het bar verhaal van zijn deerniswekkende handelsreiziger. JOS P AN HUI J SEN Eerste deel van een trilogie Een kroniekschrijver bij uitstek blijkt in elk nieuw boek Marnix Gijscn. Hij heeft het zelf eens gezegd, hij schrijft geen verhalen en ronrans, hij schrijft over wat hij meemaakt, wat hij bij ervaring weet, hij schrijft dat dan niet geheel direct, zijn verteller be hoeft niet precies Marnix Gljsen te zijn, maar hvj is in ieder geval aan hem verwant. Hij is het opnieuw in zijn laatste boek dat Gijsen trouwen* zelf de kroniek uit een „beloken" tijd noemt. Het speelt zich af in het na jaar van 1941, toen Amerika nog niet in de tweede vrer-ddoorlog iv-drokkss» was en toen het nog niet wÏKt dat het daarin betrokken zou worden. „Een hui weet een half uur op voor hand dat er een onweer gaat uitbre ken, terwijl de mensen menen dat er geen vuiltje aan de lucht is". Deze wereld in de benauwenis voor het onweer is een achtergrond van de kroniek, het leed der tallozen waartegen zich het leed van de en kelen d— in de rschiedenis van het New York van de verteller optreden, zich aftekent. Marnix Gijsen heeft van zichzelf getuigd dat hij weinig inventief is, dat hij zelden buiten het hem overkomen gaat. Hij heeft ook bekend dat hij voor zijn plezier schrijft, maar eveneens dat hij het doet „met bloed en tranen", omdat het geschrevene hem ander6 niet de moeite waard voorkwam. Nonchalance Zowel het een als het ander, hoe tegenstrijdig dit ook lijken mag, klopt inderdaad. Er is een zekere noncha lance in de wijze waarop Marnix Gij sen zijn geschiedenissen neerschrijft, wat op de gemakkelijkheid en het plezier wijst waarmee hij het doet, maar de geschiedenissen handelen al- lijd over iemand die geen vrede heeft met de realiteit, met de orde der diq- gen. Marnix Gijsen als chroniqeur Het meedogen is bij Gijsen vrijwel ab surd, niet omdat het voorwerp ervan geen meedogen verdient, maar omdat, dat meedogen hem of haar of het niet helpen kan. Alle romans en verhalen van Marnix Gijsen zou men geschie denissen van het menselijk onvermo gen kunnen noemen. In Het Pa'ard Ugo gaat op de eerste plaats dat meedogen uit naar een paard, Het Paard Ugo, een trekpaard dat aan hel eind van zijn krachten ge komen is en dat, als paarden soms heb ben kunnen, zulke droeve ogen heeft en aldus een romantische wereldsmart zien laat ztmdcr dit te weten. Berenice De verteller, de ik-persoon in het ver haal. te i de als we reeds zeiden, wel ve auteur, gaat het voortdurend stulcjei suiker brengen om daarna weer te ke ren naar zijn vrouw Berenice, die hij niet meer liefheeft. Berenice denkt dal hij een minnares bezit. „En hoe heette ze?" zei Berenice. Eindelijk wou ze de naam horen van haar rivale, die kleine hoer waar ik me zeker mee afgaf. Dat zou tussen de lunchtijd moeten geweest zijn, in de bergplaats van het kantoor, tussen dozen schrijfbenodigdheden, kisten en allerlei rommel. Hoe romantisch „Het paard Ugo", zei ik met grote te derheid. Een moment bekeek Berenice me ongelovig en toen viel ze in haar bed achterover, ontmoedigd, ze be stond niet meer voor mij en met mij had ze afgerekend: Dat de verteller niet op een andere vrouw verliefd zou kunnen worden zo als Berenice denkt, is echter niet waar. De verteller wordt zelfs hevig verliefd op een vrouw, die Berenice bijzonder op prijs stelde, en die bij haar in- en uitliep. Raja Stamford namelijk, gebo ren Herrera, een tot het katholicisme bekeerde jodin. „Zoals meeste roomsen had Berenice een grote vertedering voor bekeerde ioden. Bij mij wekten ze enkel verba zing en wanneer ze in hun proselieten- ijver zich roomser toonden dan de roomsen, dan ergerden ze me grondig. Dat was echter niet het geval met Ra ti: ze had het zuiver sefardische type, de enorme (luwejen amandelogen, de kleine sensuele mond en een gezicht dal spits toeliep naar de scherpe kin onder een breed en hoog voorhoofd. Ze gaf de indruk ofwel uit een prerapha- elitisch doek te stappen of met een kort verlof thuis te zijn uit een sana torium voor pretuberculeuzen" Geïdealiseerd Zo ziet er dus bemedelijdenswaar- dig genoeg uit om iemand als de ver teller te boeien. Op een bepaalde dag ontpopte Raja zich echter als nympho- mane en dat kan de verteller, die haar zo geïdealiseerd heeft, natuurlijk weet niet verdragen. Ook dan vindt hij zich niet thuis in deze zo zakelijke en har de wereld, waar idealen er alleen schij nen te zijn om dc nek te worden om gedraaid. Een verdere ontwikkeling in het werk van Marnix Gijsen toont Het Paard Ugo, dat bij Meulenhoff te Amsterdam verscheen, natuurlijk niet, maar hij handhaaft er zijn peil van ironisch choniqueur met gratie in een heldere, soms ietwat te nonchatante taal. Het Paard Ugo is het eerste deel van een trilogie, waarvan het laatste deel reeds eerdei verscheen en zou juiat een nieuwé druk bereikte, namelijk Haru.agedon. JOS PANHUIJSEN De molen op het Bolwerk Rembrandt

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1968 | | pagina 13