het kerstfeest van
happy yukon charlie en
passionate annie
B
I
l OVEN ons, aan de koolzwarte mantel van de
poolnacht die Dawson had ingekapseld,
stonden de sterren luisterrijk, als onnatuurlijk
grote diamanten, te schitteren. Een hemel, zoals
je die alleen maar in de arctische winter meemaakt.
„Wat dacht je ervan, zullen we er nog een
nemen?", vroeg Davles, de jonge administrateur
van het Yukoniahotel, die sinds twee dagen z'n
best deed me wegwijs te maken in het
hedendaagse Dawson, dat vertwijfelde pogingen
doet zijn roemrucht verleden uit de dagen van de
gold rush levend te houden, maar daarin slechts
zeer ten dele slaagt. Die dagen zijn voorbij, het is
allemaal voltooid verleden tijd. De imitatiebohème,
en de met alle middelen opgeroepen surrogaatsfeer
van de belle époque aan het einde van de vorige
en het begin van deze eeuw, zijn té doorzichtig, te
goedkoop, te naïef ook. Dit Dawson is alleen nog
maar als een goudgraverscuriosum acceptabel.
Nee, ik mocht niet klagen over Davies als gids. Hij
had me. op de samenvloeiing van de Klondike en
de Yukon, naar de cabins, de kleine houten huisjes
gebracht, waarin grote figuren als Jack London,
Rex Beach en de onsterfelijke dichter van de
goudzoekers, Robert Sen ice, eens gewoond,
gedroomd en gedronken halden. Oók naar de
cabins van de mannen die goud gegraven en
gevonden hadden. Soms veel. Een enkele had
kans gezien het mee naar huis te nemen. Normaal
was echter dat het in Dawson achterbleef, dat wil
zeggen in de zakken van hen, wier streven het
was de nouveaux riches, de tijdelijk welgestelden,
in de kortst mogelijke tijd weer zo arm als
kerkratten te maken. Dat was de normale gang
van zaken toen het allemaal in 1896 begon, direct
nadat Bob Henderson als eerste goud aan de
Yukon had gevonden. En zo bleef het, tot het eind
toe. Een geschiedenis van weinig glorie en veel
ondergang.
Ik voelde er natuurlijk alles voor er nog een te
nemen, vanwege de kou en we gingen het café
binnen, dat op dit uur zo goed als leeg was. Een
paar Amerikanen, kennelijk toeristen, zaten
geeuwend geïllustreerde bladen te lezen. De
bejaarde geologoog van de universiteit van Yale
was, zoals gewoonlijk, bezig z'n notities van die
dag uit te werken en de twee jongens van de bar
speelden hun eeuwig, blijkbaar nooit eindigend
spel poker.
ER was nóg iemand, die ik daar nog niet eerder
had gezien. Een oude man, die achter een glas
bier onbeweeglijk voor zich zat uit te staren.
Zoals hij daar zat, met een gezicht zo gerimpeld
en uitgedroogd als een stuk boomschors en met
een krans spierwit haar als een halo om z'n kruin,
was hij nogal opvallend. Dat gold met name voor
z'n ogen. Het waren jonge ogen in een oud
gezicht. Er was iets tijdeloos aan en om de man.
We gingen zitten en Davies bestelde Scotch.
„Dat is Old Black Pete", zei hij, toen hij merkte
dat ik naar de oude man met het glas bier voor
zich keek. „Een van de allerlaatste echte oldtimers
hier en een vermaard lid van de Pioneers Club
van Alaska. Als die gaat vertellen
„Is hij goudzoeker geweest?"
„Ja, en wat voor eenl Hij heeft het eerste begin
hier nog meegemaakt, toen hij nog niet eens
twintig was. Hij behoorde tot de voorhoede, bij
de eerste ploeg, die uit het zuiden hier naartoe
kwam. Hij is een stuk levend verleden".
„Kan hij zich nog iets herinneren uit die tijd, na
zoveel jaren?"
„Reken maar, er ontbreekt niets aan z'n
verstandelijke vermogens, maar hij is er niet zo
gemakkelijk toe te bewegen om erover te
beginnen. Als ik je goed begrijp, bedoel je of er
een story, een verhaal, in hem zit?"
Davies vroeg naar de bekende weg. Ik was
tenslotte naar Dawson gekomen om verhalen te
horen, maar de oogst was schraal geweest. Of
het waren verhalen uit de tweede, derde en vierde
hand geweest, óf ze waren kennelijk verzónnen.
speciaal voor toeristen geconstrueerd.
„Ja", zei ik, „hij lijkt me precies een man, die iets
te vertellen heeft. Maar hoe krijgen we het eruit?"
„Hij heeft niet iets te vertellen, maar enorm
veel", zei Davies. „Hij is één brok Dawsonhistorie.
Wat Old Black Pete niet heeft meegemaakt, is de
moeite van het meemaken ook niet waard".
„Zou je kans zien hem aan de praat te krijgen?"
„Ik weet het niet. Hij is erg oud en het Is met
hem altijd net zoals het valt. Maar je zou 't
natuurlijk met een dubbele Scotch kunnen
proberen, dat is altijd een goed en beproefd
middel".
„Maar hij kent me niet".
„Mij wel. Wacht even, ik ga wel naar hem toe".
Davies stond op en ging naar de oude man. Hij
boog zich over het tafeltje heen en ik begreep dat
hij hem vertelde wie ik was en dat ik op zoek was
naar goudgraversverhalen.
De oude man bewoog zich niet en maakte de
indruk, dat hij niet of nauwelijks naar Davies
luisterde. In ieder geval bleven z'n ogen op een
plaat aan de wand gericht, waarop in bonte
kleuren 'n antieke rivierraderboot stond afgebeeld.
Maar tenslotte kwam er wat leven in hem en ik zag
dat hij Davies antwoord gaf. Even later kwam die
terug en hij vertelde me, dat het voor elkaar was.
Old Black Pete had ontdekt, dat hij toevallig aan
een dubbele Scotch toe was en zich bereid
verklaard als hij daarmee de vreemdeling een
plezier kon doen hét verhaal van z'n leven te
vertellen, het verhaal over hemzelf en z'n vriend
Happy Yukon Charlie, met wie hij samen in de
negentiger jaren goud gegraven had.
We gingen aan z'n tafeltje zitten en in de tijd die
Old Black Pete nodig had drie dubbele Scotch te
verwerken, bij benadering vijf kwartier, vertelde
hij me een van de vreemdste, meest bizarre en
profane kerstverhalen die me ooit ter ore zijn
gekomen. Een tragi-komedie die geen schrijver
bedenken kan.
Vóór hij begon, hadden we elkaar de hand
geschud, waarbij hij me nogal kritisch had
opgenomen. Hij aarzelde blijkbaar toch nog om
aan het verzoek te voldoen, maar toen de Scotch
op tafel kwam, was het laatste ijs snel gebroken.
Hij sprak langzaam, een beetje slepend, maar
gezien z'n hoge leeftijd opvallend systematisch,
exact. Na een minuut wist ik al dat hij een verhaal
vertelde over een gebeurtenis waarbij hij zelf ten
nauwste betrokken was geweest.
JA", begon hij, „ik was er ai direct bij, toen
het hier begon. Ik had een jaar op een
tramp gevaren en was gedrost. Dat is
natuurlijk niet zo best. Daar houden ze in Amerika
niet van en het leek me dus het verstandigste het
Amerikaanse stof maar eens voor een tijdje van
m'n schoenen te schuiven. De cel lokte me nog
veel minder dan die tramp.
Juist in die dagen las ik de eerste berichten in de
kranten over het goud, dat ze hier in het noorden
vonden en m'n besluit was toen gauw genomen.
'Met Charlie. een matroos die ik al vrij lang kende,
een beste vent, ben ik naar Alaska gegaan. We
hadden afgesproken dat we alles wat we nodig
hadden samen zouden bekostigen en de opbrengst
eveneens samen delen. Het was niet nodig, dat in
een contract vast te leggen. We kenden elkaar
daarvoor te lang en te goed. We zouden elkaar
beslist niet bezwendelen.
We kochten de benodigde spullen en vertrokken
naar Seattle. Op de boot daar ontmoetten we een
paar honderd man die hetzelfde van plan waren
als wij: in de kortst mogelijke tijd een fortuin te
vergaren. Niemand die daaraan twijfelde. Het
goud lag in het noorden als Je de kranten mocht
geloven bij wijze van spreken voor het oprapen.
Het probleem was alleen de plaats te bereiken
waar het lag, maar je moest er tenslotte iets voor
over hebben.
'Ja, we waren al rijk in onze gedachten,
vreemdeling. Natuurlijk waren we dwazen, maar
vergeet niet dat we nog erg jong waren. In elk
geval jong genoeg om stommiteiten te mogen
begaan. Nou óf we die begaan hebben!
Het was winter en een extra-strenge bovendien,
toen we aankwamen op de plaats waar we
moesten starten naar de plaats waar het goud
op ons lag te wachten. Om die plaats te bereiken,
moest je eerst door de hel, hoorden we. Dat was
de prijs voor het goud. Hoe dat ging, kan ik niet
vertellen, omdat je zoiets zelf moet hebben
ondervonden.
De weg naar het noorden had een naam en die
naam heeft ook nu nog een afschuwelijke klank
voor oldtimers: de „Trail of '89".
Het begon met de reis per schip van Seattle naar
Skagway en neem nu maar van me aan, dat het
geen salonboten waren die je vervoerden. Ruimte,
komfort, sanitair en al dat soort luxe dingen meer
waren totaal onbekend. Je mocht al van geluk
spreken als er plaats voor je was en je op het dek
kon slapen.
Goed, we kwamen in Skagway aan, om vandaar
over het ijs en een aantal dichtgevroren meren
naar de Chilkootpas te trekken. Die pas was het
vagevuur. Maar we kwamen er doorheen, waarna
opnieuw twee bevroren meren volgden, om
eindelijk de White Horsewatervallen te bereiken.
Dan was je er trouwens nóg nietl Over het stijf
dichtgevroren Labergemeer moest je dan nog naar
de Klondikerivier. Dén was je er. Of niet, als je
't opgaf. Maar Charlie en ik déchten niet aan
opgevenl De goudkoorts joeg ons voort en we
voelden ons, toen we de Klondike bereikt hadden,
al hele „sourdoughs"; dat wil zeggen ervaren
goudzoekers, hoewel het grote werk nog moest
beginnen.
DAWSON was in de maak maar stelde nog
niet zoveel voor, ofschoon ze bouwden als
gekken. Er stonden wat tentenkampen en
hutten en natuurlijk! er waren» al een stuk of
wat saloons met veel drank en mooie, dure
vrouwen. Een raadsel, waar die altijd zo gauw
vandaan komen! Ze waren er ai vóór ons! Of ze
het goud roken! Maar ze zochten het niet waar
het gevonden werd. Nee, die dames wisten een
veel sneller en gemakkelijker weg: direct uit de
zakken van de goudgravers in hun beurzen, die
ze onder hun rode kousenbanden of tussen hun
boezem bewaarden.
We kochten een slee, een team huskies,
gereedschap en proviand en verdwenen zo vlug
mogelijk naar de plaats waar het goud op ons
wachtte. Onze goldrush was begonnen.
Er waren er die goud vonden en een enkeling
vond zelfs veel goud. Dat waren er niet
veel, maar hun verhalen verschenen op de
frontpagina's van alle kranten In de wereld en
wakkerden de goudkoorts natuurlijk nog aan. In
werkelijkheid kwam het er op neer, dat één op de
duizend in die eerste tijd een beetje goud vond,
één op de vijfduizend redelijk veel en een heel
enkele iemand die fantastisch geluk had een
bonanza. Dat wil zeggen: een fortuin. De meesten
moesten zich na een half jaar of een jaar en
soms nog langer, tevreden stellen met een „poke",
een leren zakje, met wat stofgoud en nuggets,
goudklompjes, erin.
Het zat Charlie en mij niet mee.
Nergens bleek het goud aan de oppervlakte op
ons te wachten, zoals we hadden verondersteld
en we moesten dus, net als iedereen, ernaar gaan
graven. De bijzonderheden over dat werk bespaar
ik u, vreemdeling, omdat ook dat een verhaal
apart Is. Maar één ding mag u wel weten: het is
het hardste, zwaarste werk dat een man kan
aanpakken. Wat dacht u, graven in permafrost
aarde, dus in een eeuwjg bevroren bodem. Met
in de winter temperaturen van veertig tot
vijfenveertig onder zero. Nee, je moet zoiets zelf
gedaan hebben om het je te kunnen voorstellen.
Je moet natuurlijk gek zijn om het te doen, maar
dat waren we ook. We waren nu eenmaal door de
„goldbug", de goudtor, gestoken en wie daardoor
gestoken is, is verloren. Die droomt dag en nacht
van een bonanza, die eens moet komen. Wat
waren Charlie en ik door die tor gestoken!
We bleven daar, op een goede driehonderd mijl
van Dawson af, twee jaar en wat we aan goud
vonden, was niet de moeite waard om erover te
praten. Het was een volslagen fiasco. Alleen, we
waren veel te jong om dat toe te geven. We
bleven hopen op die bonanza. Het was alleen
maar een kwestie van geduld, logen we tegen
elkaar.
AF en toe vernamen we van passerende
goudzoekers hoe het Intussen in Dawson
toeging en die verhalen hadden we beter
niet kunnen horen. Het maakte alles natuurlijk nog
veel moeilijker. Dawson was zoiets als het Sodom
goed moest kijken om te zien of daar lang
geleden, misschien wel een miljoen jaren, een
rivierbedding was geweest, was het ook weer niet
onmogelijk. We stonden daar een hele tijd te
kijken en te wijzen, totdat Charlie zei: „Pete, wat
dacht je ervan, zullen we het nog éénmaal, maar
dan ook werkelijk voor de laatste maal, proberen?
Stel dat die Zweed gelijk heeftl"
Ik zei hem dat de kou z'n hersens had bevroren
en nog veel meer, dat ik nu vergeten ben, maar
het slot was dat we daar gingen graven.
ER was een rivier geweest en we vonden goud!
Mijn GodI We hadden werkelijk een
schatkamer aangeboord. Er was daar meer
goud dan waarover we ooit gedroomd hadden.
Het was een bonanza en wat voor een! Een
geweldige, een grandiozel
We hélden 'm. Eindelijkl
Dat we toen niet gek zijn geworden, is iets dat
ik nooit begrepen heb. Kunt u zich zoiets
voorstellen, vreemdeling? Nee, dat kunt u
natuurlijk niet, omdat u nooit door de goudtor
bent gebeten. Dat kan alleen maar een sourdough,
een ervaren, doorgewinterde goudzoeker.
We haalden het goud naar boven en leefden
drie, vier weken In een roes. Er waren momenten
dat we ons afvroegen of er rijker en gelukkiger
mensen in de wereld bestonden dan wij.
Toen de ader uitgeput was, wisten we zeker dat
er vlakbij nog andere aders moesten zijn. Maar
die hadden we niet meer nodig. We hadden
genoeg. We waren rijk, schatrijk.
We bespraken wat we gingen doen en dat werd
ons eerste probleem. Charlie wilde zo snel
mogelijk naar Dawson, omdat er, zoals hij zei,
nooit een dag was geweest dat hij daar niét aan
gedacht had. Maar ik was bang voor Dawaon.
Het leek me, met al dat goud, niet zo'n safe
plaats.
We gingen uit elkaar. Charlie ging naar Dawson
en ik terug naar Seattle. Ik had een neef die alles
van veilig beleggen van geld afwist en hij zei
dat ik z'n adviezen blindelings kon opvolgen. Dat
deed ik. Het had iets te maken met een spoorweg.
Binnen vijf jaar zou het kapitaal verdubbeld zijn,
zo niet eerder.
Wat Charlie betreft, die ging dus naar Dawson
terug en hoewel ik er zelf niet bij ben geweest,
weet ik precies wat er allemaal is gebeurd. Dat
is me later door hemzelf en anderen verteld. En
om dét verhaal gaat het nu, vreemdeling. Ja
laat nog eens vullen, de Scotch smaakt me beter
dan ooit, vanavond.
CHARLIE reed terug. Het was midwinter en
het liep tegen de kerstdagen. Het vroor
tussen de dertig en veertig graden. Het zal
hém een zorg zijn geweest! Hij had het zelfs
gehaald met vijftig onder zero, want hij had
warmte genoeg in zichzelf. Ja, een mens kan soms
van vreugde branden, wist u dat?
Hij joeg z'n uitgemergelde team naar Dawson,
een lange weg en aldoor was hij alleen met de
„horrible beauty", de verschrikkelijke schoonheid
van Alaska in de winter. Old Man Winter regeerde
strenger dan ooit, maar kon hém niets maken. Ah
hémCharliede koning van het
noorden, de gelukkigste man van de Yukon!
Het was twee weken vóór Kerstmis en hij had
nog maar één wens, één droom, éen ideaal:
Kerstmis vieren in Dawson. Dawson had hem al
te pakken eer hij er was. Het had hem al
betoverd, behekst voor hij er aankwam.
Hij moet, zoals hij terug reed. gedacht hebben
dat hij op weg naat het paradijs was. Maar hij
vergiste zich. Hij was op weg naar de hel en had
de kortste weg daarheen genomen. Hij was
natuurlijk ook helemaal geen echte sourdough,
geen oldtimer. Hij was net als ik maar een
doodgewone greenhorn, een cheechako, zoals ze
dat hier noemen; een amateur.
Toen hij Dawson binnenkwam, zag hij precies de
stad waarover hij gedroomd had, waarvan hij
nachten lang wakker had gelegen. Dawson
een paradijs van drank, een zee van eten, een
oceaan van luxe. En dan heb ik het nog niet eens
over de vrouwenl Ik geloof niet, vreemdeling, dat
iemand ooit zo snel, zo hals over kop in die zee
sprong als Charlie.
Hij vond dat hij daar na die twee jaar recht op
had. Hij had geleden, gesjouwd, geslaafd; hij was
en Gomorra van het noorden geworden, een soort
Parijs van het poolgebied. Om het andere huis
was er een saloon geopend en niet één ervan
sloot ook maar één uur per etmaal, 't Ging dag
en nacht door.
We hoorden die verhalen, kregen heimwee naar
Dawson, maar gingen door met als mollen in die
verdoemde permafrost aarde te wroeten. We leden
zoveel en zolang kou, dat het tenslotte leek alsof
de kou een deel van ons was geworden. We
werden ziek en Ik kreeg last van reumatiek. Maar
we droomden nog steeds, hoewel we na aan het
ontwaken toe waren, geloof dat maar! Alleen, we
dorsten elkaar niet te bekennen, dat we twee jaar
lang achter een hersenschim, een illusie hadden
aangejaagd. Zo ben je nu eenmaal als je jong
bent, vreemdeling, dat zult u ook wel weten.
Tenslotte overwogen we ermee op te houden. We
hadden geen geld meer voor proviand, de huskies
waren half verhongerd en onze claim was
nagenoeg afgegraven. Er zat daar geen goud, dat
was In elk geval zeker. Het kon overal zitten,
maar daar beslist niet.
En toen kwam die Zweed voorbij.
Die was ook mislukt, hoewel hij net als wij langer
dan anderhalf jaar gegraven had. Hij bekeek de
situatie bij ons en zei, dat we beter maar direct
konden stoppen. Hij had gelijk. Charlie en ik
keken elkaar eens aan en op dat moment besloten
we, zij 't een paar jaar te laat, er een eind aan te
maken.
De Zweed vertrok een paar uur later, maar even
voor hij z'n huskies inspande, keek hij lang naar
een bepaalde plaats naast de droge rivierbedding
waarin we al die tijd aan het graven waren
geweest. „Als je het mij vraagt", zei hij, „dan
heeft de rivier vroeger daar gelopen, verderop.
Het is net of ik daar zoiets als een bedding zie,
maar ik zal me wel vergissen. Wel, tot ziens in
Dawson, jongens, en hoe eerder hoe beter, zou
ik zeggen!"
Toen hij weg was, liepen Charlie en ik naar de
plaats waarover de Zweed 't had gehad en die
we al duizend maal gezien hadden. Hoewel je erg