RODE WEEK EEN HALVE EEUW GELEDEN BELEEFDE NEDERLAND ZIJN ff ZATERDAG 16 NOVEMBER 1968 DOOR JOHAN WINKLER oud-secretaris van Troelstra Een halve eeuw geleden beleefde Nederland zijn „rode week". Met Troelstra's „greep naar de macht", met Troelstra's „vergissing". Novem ber 1918! Wie toen nog jong was zou heel zijn verdere leven de sfeer van die dagen niet gemakkelijk vergeten. Aan de druk van vier oorlogs jaren was een revolutionair einde gekomen. Met de Russische revolutie, reeds een jaar eerder, had zich een nieuw tijdperk gepresenteerd; daar mee verwant, en toch anders, was de rebellie onder arbeiders en soldaten die in Midden-Europa steeds stelliger naar de grote debacle heenstuwde. Toen capituleerden de „Centralen", vluchtte keizer Wilhelm eerloos naar Nederland, namen soldatenraden het commando over de verslagen Duitse legers over, wankelden de tronen, rolden kronen over de straatkeien en werden in Berlijn, München, Wenen, Boedapest de rode vlaggen gehesen, als evenzovele tekenen van nieuwe hoop (en van angst bij wie zich daar door bedreigd voelden). Nederland, vier oorlogsjaren lang moeizaam neutraal gebleven, bleef door dit alles niet onberoerd. Er waren er die door de novemburgebeurtenissen ginds, buiten onze grenzen, volkomen verrast waren; zo die befaamde Berlijnse correspondent van een niet minder befaamd dagblad, die de ene avond nog seinde dat zoiets als revolutie in de Duitse hoofdstad uitgesloten was, om de volgende avond te telefoneren, dat diezelfde revolutie, gelijk door hem voorspeld, een feit was geworden! Maar er waren er ook, die als het wa re naar die novemberwending hadden toegeleefd en voor wie zij zoiets was als het aanbreken van een lang ver wachte dageraad. Tot hen behoorde de schrijver in het dagblad der Ne derlandse S.D.A.P., die een maand te voren, in „Het Volk" van 14 oktober 1918, boven een hoofdartikel een jube lend „Het daagt!" schreef. Duitsland immers scheen bereid op Wilsons „veertien punten" in te gaan. En nu, aldus die schrijver, „nu wenden zich de ogen van honderden millioenen in vochtige glans naar het dagende licht, nog weifelend klimmend aan de hori zon". En dan: „Onze harten hebben moeite hun al te voorbarig kloppen, de milde Vrede tegemoet, te bedwingen; in het diepe wee onzer zielen daalt reeds het voorgevoel van komend ge luk weldadig neer; spanning van haat en wrok wil al wijken voor langzame overgave aan de menselijke behoefte aan broederschap en samenwerking; de zwarte duivelen van de oorlog be ginnen te deinzen voor de goede gees ten die de mensheid op haar lijdens- tocht naar een hoger en beter levens plan vergezellen, nu deze zich weer wagen in het dagende licht". De man die zo schreef was mr. P. J. Troelstra, en zijn stijl wij zou den die thans allicht èl te pathetisch en Al te retorisch noemen verried de man in wiens leven het gevoel steeds een grote rol had gespeeld. De man die in zijn Friese jeugd verzen had geschreven, die door zijn volk tot de eer van het gezongen volkslied zijn verheven, zou eens, in die eigen taal, de tweeëenheid van zijn wezen bekennen: „De politicus en de dichter: twee wortels van dezelfde boom. Aan zijn nooit heleméól verloochende dich terschap dankte zijn politieke agita tie dat element van vervoering, waar van de profetisch-propagandistische werking moeilijk onderschat kon wor den. Maar anderzijds miste hij, die zich van zijn impulsieve opwellingen maar al te zeer bewust was door die gevoelsmatige aanleg soms die pramatische nuchterheid, die men in onze tijd in de moderne politicus zozeer waardeert. Voeg daarbij dat een beweging in op komst, zoals de door Troelstra gelei de sociaal-democratie, van haar voor gangers het onmenselijke aan activi teit vergde, dat zij op hen letterlijk roofbouw pleegde en hen in voorduren de spanning hield, en men ziet zo langzamerhand de psychologische om trekken voor zich van iemand, die door zijn zoon Jelle zeer juist is geken schetst als „van nature uiterst gevoe lig en nerveus en daardoor soms in tijden van geestelijke hoogspanning en vermoeidheid, kwetsbaar". En zo heeft de tegenover zichzelf altijd eerlijke Troelstra het zelf ook gezien: „Ik heb eigenlijk altijd boven mijn krach ten geleefd, ik heb nooit een sterk ze nuwgestel gehad". Toen het erop aankwam Het was deze Troelstra, die door de novembergebeurtenissen van 1918, waarnaar hij gespannen had uitgezien, toch ook weer overrompeld werd en die hij tegelijk persoonlijk moest verwer ken en in politiek verantwoorde be sluitvaardigheid moest omzetten. Hij was, in 1860 geboren, nog geen zes tig, toen hij met dat beslissende ogen blik in zijn persoonlijke en politieke leven werd geconfronteerd. Maar hij miste de jeugdige spankracht, waar door minder emotionele zestigers zich meestal nog wel onderscheiden In augustus 1914 was door de dood van Jaurès en het onvermogen der socia listische internationale om de oorlog te verhinderen zijn ..incasseringsvermo gen" deerlijk verminderd, ook lichame lijk; hij miste de nuchterheid de hem letterlijk benauwende oorlogsellende te nemen voor wat zij „nu eenmaal was"; hU was onder de plicht tot betrekke lijke binnenlands-politieke godsvrede gebukt gegaan; hij was na een geë motioneerde politieke betoging tegen minister van Oorlog Borsboom in 1915 door een eerste zenuwberoerte getrof fen; hij had de desillusie ran de so cialistische vredesconferentie in Stock holm (1917) moeilijk kunnen verwer ken enhij was dus, toen het erop aan kwam, in die „rode" november- week van 1918 eigenlijk niet de méést aangewezene om de onoverzichtelijke ge beurtenissen van die dagen niet slechts naar hun ogenblikkelijke, maar ook naar verder strekkende betekenis (of gebrek aan betekenis!) te overzien. Maar., hij stond daarin niet alleen! Ieder, die de novemberdagen van '18 bewust heeft meegemaakt, herinnert zich allicht dingen, daden en reacties, die achteraf bekeken dezelfde kwalifi catie verdienen, die aan Troelstra's „revolutiepoging", aan Troelstra's „greep naar de macht" is toegekend: die van een „vergissing". Heb ikzelftoen ik als jong reporter-in-spe de terug tocht der Duitse legers door België meemaakte, mij daar niet overtuigend laten verzekeren, dat ook in Parijs de revolutie 'n feit was endat ik maar gauw naar Nederland moest te rugkeren, omdat ook daar, met Troel stra als president, de republiek was uitgeroepen. En stond daar niet „ergens in Neder land" een kapitein voor zijn troep, die zijn mannen lafheid verweet, omdat zij nog altijd maar gedwee zijn comman do's opvolgden? Vertelt auteur Wilkes- huis niet in zijn jongste boek, hoe op de zondag van de „rode week" de Zutfense dominee Van den Bergh van Eysinga aan het eind van zijn preek het waardige orgel van de waar dige Walburgsekerk de Internationale liet spelen? En was daar niet Rotterdams burgemeester Zimmerman die om historicus Rogier te citeren nog voor er iets aan de hand was aan de vakbondleiders Brautigam en Heykoop „het civiele gezag op een presenteerblaadje overhandigde", al of niet om „erger" te voorkomen? Dat gesprek Met dat. gesprek is het toen alle maal begonnen: de Rotterdammers stellen Troelstra in diens woning aan de Leuvensestraat in Scheveningen er van op de hoogte; zij gewagen van de mogelijkheid van de vorming van een Rotterdamse arbeiders- en solda- tenraad en dan is er terwijl de ver antwoordelijke leiders van partij en vakbeweging van meet af aan wettiger wegen prefereren de opstelling door diezelfde leiders van een program van eisen, dat een dag later, op de befaamde 11de november 1918, zowaar bij de liberale Nieuwe Rotterdamse Courant instemming schijnt te vinden („angstpsychose van ouderwetse libe ralen", om Rogier nog eens te citeren). Onmiddellijke demobilisatie .algemeen vrouwenkiesrecht, afschaffing van de Eerste Kamer, staatspensioen, socialis- satie. Dat zijn slechts een paar van de eisen. „Wat nodig is", schrijft de N.C.R., „is in de eerste plaats, dat ieder voor zich de oude denkbeelden die zich gevestigd hebben herziet en tracht de evolutie mee te maken". Troelstra neemt het door hem uit de krant gescheurde hoofdartikel, deze en soortgelijke passages fel onder streept. diezelfde dag mee naar de meeting in het Rotterdamse Verkoop lokaal, waar hij, zoals steeds niet slechts tot, maar ook namens zijn ar- beidersgehoor spreekt: hij voelt zich immers hun „stem", hun „politieke woordvoerder". Het fatale woord En hier dan die 11e november, valt 't fatale woord: „Gij, bourgeoisie, ge voelt dat de arbeidersklasse is gewor den de macht die niet meer kan vra gen, eisen, maar die zichzelf als op perste macht moet constituerenmet een program zijn wij er niet.wij hebben de vraag te overwegen welke daad wij zullen doen., de arbeiders klasse in Nederland grijpt thans de macht". En de volgende dag in de Tweede Kamer, in andere bewoordin gen: „Gij, regering, mist de zede lijke macht en het politieke staatkun dige recht om daar te blijven zitten als de regering van het Nederlandse volk". Is het alleen maar de onberedeneer de vervoering, die hier spreekt? En is hier de vergissing („in de machts verhoudingen") niet van meet af aan duidelijk? Weet de politicus dan niet, dat hij spreekt namens een partij (als hij al namens haar spreekt!) die bij de jongste verkiezingen slechts 22 procent der stemmen behaalde? Het tegendeel is volgens mij waar: Troel stra, hoe aanvechtvaar zijn woorden, vooral achteraf bezien, ook mogen zijn, en hoe weinig zijn beweging erop voor bereid was ze waér te maken (er ont brak elke schaduw van een schaduw kabinet dat de regering-Ruys de Bee- renbrouck zou kunnen aflossen) Troel TROELSTRA: ..GIJ, REGERING MIST DE REDELIJKE MACHT OM TE BLIJVEN ZITTEN" Een afschrikwekkende kijk op de novembergebeurtenissen van 1918: een tekening, door een Haarlems actiecomité verspreid, laat de communist Wijnkoop Troelstra onder het oog brengen, „dat het wroeten der SDAP om tot revolutie te komen uitloopt op de zegepraal van het bolsjewisme". stra had de overtuiging namens een méérderheid te spreken. Hij kende zijn Mgrx en hij zou later in de polemieken over zijn houding in de „rode week" de bekende pas sage uit Marx' „Communistisch Mani fest" citeren: „Alle bewegingen waren tot heden bewegingen van minderheden of in het belang van minderheden. De proletarische beweging is de zelfstan dige beweging der kolossale meerder heid in het belang der kolossale meer derheid". arbeiders, die nog altijd aan de andere zijde der volgens hem „valse" schei dingslijn stonden! Nogmaals: hier ligt het kernpunt; het kernpunt trouwens waarbij men telkens terechtkomt, wanneer men Troelstra's politieke optreden bestudeert. Bij dat optreden stiet Troelsta steeds weer op een geweldig remmende handicap, op een schijnbaar onoverbrugbare kloof. op die Het kernpunt Hier ligt, afgezien van de verkeerde interpretatie van de buitenlandse en vooral van de Duitse politieke gebeur tenissen en behalve de psychologische benadering die ten aanzien van Troel stra's optreden vóór alles geboden is, een kernpunt dat bij onze beoordeling van Troelstra's vergissing niet over het hoofd mag worden gezien! De na 1918 aangevochten en zich geleide lijk aan ook om gezondheidsredenen te rugtrekkende leider der Nederlandse sociaal-democratie beschouwde zich daarnaast tevens als de leider van een veel bredere massaals „politiek woordvoerder", namelijk van óók die Zo zag het r.-k. spotblad „De Roskam", pendant van de socialistische „Notenkraker", in de novemberdagen Troelstra, die volgens „De Roskam" kennelijk een nieuwe Domela Nieuwenhuis begeerde te worden en die het laat zeggen: „Nou wil ik het wel eens proberen om een groot man te worden". kon worden geworpen: de linksreehts- verdeling van ons politieke leven, waarbij de confessionele grenzen een volgens hem onwezenlijke en niet ter zake doende rol speelden. Politieke or ganisatie, niet op de grondslag van een gemeenschappelijk sociaal belang, doch op het kwasi-fundament der ge loofsovertuiging: ziedaar de grote hin derpaal op de weg naar een definitie ve overwinning der maatschappelijke socialistische gedachte. De „antithese", die toen heel ons po litieke leven beheerste (en die, veertig jaar na Troelstra's dood, eindelijk haar doodstrijd begint te overwegen) heeft hij vooral daarom zo fel bestre den. Hij achtte haar onnatuurlijk. Zij hield binnen de confessionele partijen en organisaties al diegenen gevangen, die in feite óók tot Marx' „meerder- heid" behoorden. Zij verhoogde boven dien, als rem op een recht door zee gaande sociale wetgeving, de machte loosheid van wat Troelstra het „hinken de" parlement heeft genoemd. Troelstra's, in het gewoel van de da gelijkse politieke strijd nogal eens on opgemerkt gebleven staatsrechtelijke beschouwingen, zijn binnen de partij te weinig ernstig genomen denkbeel den over een eigen „politiek systeem der sociaal-democratie", waarin het beslissend accent van het politieke naar het economische parlement en van de individualistische naar de func tionele democratie zou worden ver legd, hel zijn allemaal pogingen om Nederland in plaats van „onnatuurlij ke" meerderheden en coalities aan een ..natuurlijke" socialistische meerder heid te helpen. Die meerderheid Welnu, hij meende in dat Rotterdam se Verkooplokaal en in de fameuze Ka merzitting van 12 november reeds na mens die nieuwe meerderheid te spre ken, die op dat revolutionair geachte moment als bij toverslag stond gebo ren te worden. De reactie op Troel stra's „greep naar de macht" is be kend. Binnen de eigen partij en de daaraan verwante vakbewegingen bleef niet het gevoelsmatige wel echter het daadwerkelijke antwoord uit. Mannen als Vliegen, Schaper. Bonger hebben van alles wat naar „directe actie" zweemde niet willen weten. Schaper heeft Troelstra's woorden in een roe rige Kamer moeten corrigeren. En in- plaats dat met name de katholieke ar beiders de socialistische minderheid van de ene dag op de andere tot een meerderheid hielpen maken, zijn voor al ook zij tot burgei-wachten toegetre den. waarbinnen nog jarenlang Troel stra's emotionele woorden als een reële, letterlijk gewelddadige en bloed dorstige en bovendien nog steeds vóórtdurende bedreiging werden geïn terpreteerd. Onnodig* opwinding, zou Troelstra er van zeggen in de redevoeringen die hij, van de schok dier dagen enigszins hersteld, in de winter van 19201921 voor „zijn" mensen, aan wier aanhan kelijkheid en verering zijn vergissing nooit iets heeft afgedaan, heeft gehou den: in Leiden, Leeuwarden, Den Haag, Groningen, Enschede, Hoorn en Assen („de burgerwacht staat klaar", schreef hij, toen ik Troelstra daarheen zou vergezellen, een brave oom uit laatstge noemde stad. half schertsend, maar toch ook voor een nóg grotere helft in ernst Apologie en aanval Uit die redevoeringen, waarin Troel stra onversaagd op zijn staatkundig toekomstperspectief bleef hameren, mo ge een enkele, misschien niet al te be kende passage volgen. Een apologie? Ja, maar dan van iemand die tege- lijkertijd toch weer in de aanval ging „Wat het gebruiken van geweld tot verovering van de macht betreft, dat vindt men in mijn Kameri-ede op 11 november uitdrukkelijk afgewezen. Ik heb in die rede de revolutionair» situatie, waarin zich ons land bevond, na de muiterijen in het leger en Duitse revolutie, scherp getekend daarbij van de machtspositie oi partij een sterkere indruk gegeven .met de werkelijke toestand overe kwam. Dat laatste geschiedde onder o invloed van de overname der rege ling in Duitsland door de gezamenlijks! socialistische partijen. Dat was mijn „vergissing", enkele dagen daarna op het congres in Rotterdam erkend. Maar indien de regering nog steeds te goe der trouw in dit alles het bewijs ziet van een poging mijnerzijds tot geweld dadige omverwerping van de bestaan de staatsorde en daarop haar burger wachttactiek bouwt, dan is dit een vóórtgezette vergissing, waaraan het Nederlandse volk in zijn eigen belang zo spoedig mogelijk een einde dient te maken". Tot zover Troelstra. Vergissing hier, vergissing daar? Zou het nu. vijftig jaar later, maar niet het beste zijn het daar inderdaad bij te laten? Aan het Nederlandsche Volk Gevaar dreigt. Een socialistische minderheid grijpt naar de macht. In strijd met alle democratische*eisc!ien wordt naar meerder heid niet gevraagd. Troelstra en de zijnen prediken revo lutie en dreigen met geweld. Een soclalis'ischc republiek is hun duel. Land en Vorsten huis rijn «n gevnar. Zoo dreigt een revolutie Nederland naar den afgrond te brengen. Immers God spaarde ons Volk voor den krijgthans gaan ik socialisten ons den burgeroorlog brengen. In ons lattil vielen nfet de duizenden door moordenden kr(|g; maar het gevaar dreigt, dat nu duizenden het slachtoffer zullen worden van revolutie en bhtnenlandsetien strijd. De economische toestand begint te verbeteren Rantsoenen worden grooterbelangrijke invoer van voedings mkfdelcn kan verwacht worden. Maar dit alles stellen de Socialisten thans in de weegschaal. Aan een Nederland waar revolutie heerscht za! het Buitenland de zoo lx eerde levensmiddelen natuurlijk niet afstaan. Zoo voeren de socialisten naar m burgerkrijg en hongersnood. Daarom in Go.Is kracht op tegen de revolutie. Socinte lier vormingen zijn dringend clsch. Ma»r \v ikt i een revolutionaire minderheid, die aan hei Nederlandsche Volk haar tyrannieke macht opleggen wil! ANTl-RtVOUmONAWF PARTIJ OtttTEMpC-nSTORlSCHR UNfK CMRJST fcN-DEMOCRAT1SCI IE PART)/ aWSm^K-SOOALL l'ARTy „Aan het Nederlandsche volk Een oproep in de novemberdagen van 1918 door de gezamenlijke confessionele partijen. De waarschuwing: „Aan een Nederland waar revolutie heerscht zal het Buitenlant de zoo begeerde levensmiddelen natuurlijk niet afstaan", verwijst naar df mogelijkheid van Engelse stopzetting van levensmiddelenaanvoer. In zijn Gedenkschriften zegt Troelstra daarover: „Er is herhaalde malen beweerd, dat de heer Colijn, die op dat ogenblik als Nederlands onderhandelaar it Londen vertoefde, dit dreigement zou hebben uitgelokt; voordat over dezf zaak meer hekend zal zijn geworden, gevoel ik mij niet gerechtigd aan deze ernstige beschuldiging geloof te hechten."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1968 | | pagina 12