slapende fondsen moeten wakker worden geschud MEESTER, WELBEDANKT! ZATERDAG 19 OKTOBER 1908 il^/^ ORGEN wordt de grote jaarlijkse Inzameling ge houden voor de Kerk in de ontwikkelingslanden. De opbrengst gaat naar de Pauselijke Missiewerken, die het zullen besteden voor het personeel, dat in dienst is van de ruim 800 jonge Kerken, die er over de hele wereld zijn. Juist als alle andere werkers hebben deze duizenden mannen en vrouwen recht op levensonderhoud, een minimum aan sociale voorzieningen en goede opleidingsmogelijkheden. Met alle begrip dat men kan hebben voor plaatselijke acties ten bate van een be paalde persoon, zal men toch de hoofdnadruk moeten leggen op algemene acties, die een grootscheepse aanpak van de ont wikkelingsproblematiek beogen. In nevenstaand artikel wordt de aandacht gevraagd voor nieuwe mogelijkheden die er op het terrein van de fondsenwerving liggen, namelijk het wekken van de zogenaamde „slapende fondsen". Breda Het is al weer vier jaar geleden, dat het toen nog jonge tijdschrift Missie Integraal de knuppel in het hoenderhok heeft gegooid. Onder de kop „honderden miljoenen charitatieve guldens dienen de charitas niet meer" schreef dit blad, aanwijzingen te hebben, dat er heel wat katholieke instellingen waren, wier activiteit zich beperkte tot het beheren van hun al maar groeien de vermogen. „Van deze vermogens behoeft bijna niets gebruikt te worden, omdat het doel van bedoelde instel lingen ten gevolge van de sociale ontwikkeling is komen te vervallen. Ingewijden menen, dat het hier om ver mogens gaat met een gezamenlijke waarde van enige honderden miljoenen guldens. Zij zouden echter niet verbaasd zijn als de totaalwaarde het miljard zou be naderen". Het blad schroomde niet op zere tenen te gaan staan toen het schreef: „Menig penningmeester is een ijverig couponknipper geworden". En het raadde deze penning meesters aan,, naar een andere, werkelijke nood te zoe ken", bijvoorbeeld de nood van de ontwikkelings gebieden. De klap kwam hard aan. Missie In tegraal werd ervan verdacht, te heb ben gepreekt voor eigen parochie: „Het is zeker jullie bedoeling" schreef boze lezer ,,dat óns geld in jullie schatkist terecht komt". Het kreeg te horen, dat het vage beschuldigingen gelanceerd zonder deze met feiten te staven. Waar waren die „slapende tondsen" en hoeveel geld bezaten zij? Ito durfde Missie Integraal de katho liek charitas in opspraak te brengen? Wist het dan niet, dat de armbesturen hun geld nog altijd voor moderne so- 1 Wit zes missiebisschoppen uit het bisdom Rotterdam hebben hun hoop gesteld op de komende missiezon- Mgr. J. Buis uit Leiden bisschop van Kota Kina- balu in Noord-Borneo, heeft geld nodig om zyn missionarissen, waaronaer 31 Nederlanders, aan de eet te houden. Verder staat hij voor de bouw van een interdiocesaan se minarie en van tal van andere scholen. Mgr. P. Koop uit Hille- gom, bisschop van Lins in Brazilië, ontvangt al hulp van andere landen. Ook Nederland zal hem graag helpen bij het opbouw werk, waaraan 14 Neder landse missionarissen deel- Mgr. P. Geise, uit Rot terdam, bisschop van Bo- gor in Indonesië, heen een groot en vitaal bis dom. Er werken maar liefst 65 Nederlandse mis sionarissen. Alle mogelijke activiteiten vragen om een permanente steun van het achterland. Mgr. Romcun uit Voor schoten, bisschop van Samarinda in Indonesië, heeft het allerminst ge makkelijk. Vorig jaar kreeg hij 90.0U0 om zun exploitatierekening slui tend te krijgen. Ook dit jaar zal er weer veel geld nodig zijn. Mgr. Li. v. Heygen uit Den Haag bisschop v. Ca- meroen heeft onder zijn medewerkers liefst 68 Ne derlanders. Hij zoekt zijn kracht voor een groot deel in echt ontwikkelingswerk: ziekenzorg, opleiding van verpleegsters, sociaal werk. Dat kost handenvol geld. En dat moet ergens van daan komen. Mgr. W. van Kester uit Kwintsheul, bisschop van Basankusu in Kins hasa (Kongo), is nog steeds bezig aan herstelwerk, no dig geworden door de Kon golese opstand. Hij werkt eraan met 67 Nederlandse missionarissen. Met zijn zessen ontvin gen zij vorig jaar van de Pauselijke missiewerken meer dan twee miljoen gulden. Of zü ook dit jaar weer op een dergelijke steun kunnen rekenen, zal van de opbrengst van de morgen te houden collecte afhangen. En van de gif ten die binnenkomen op giro 8725 van de Pause lijke Missiewerken te Den Haag. ciale doeleinden als gezinszorg Gele Kruis besteedden? Het kan zijn, dat Missie Integraal in zijn ijver voor de goede zaak iets te ver is doorgeschoten. Toch raakte het een punt aan, dat de aandacht verdient, niet alleen van katholieke maar ook van algemene instellingen. Niet voor niets riep de Nationale Raad voor Maatschappelijk Welzijn begin 1964 een commissie in het leven, om het vraagstuk van de „slapende fondsen" te bestuderen. De commissie moest zich bezinnen op „het voortbestaan van niet of onvoldoend functionerende fond sen met eèn charitatieve doelstelling" en nagaan welke mogelijkheden er wa ren of moesten worden geschapen „om een herstructurering van dergelijke fondsen te bewerkstelligen". Het resultaat van de besprekingen is de moeite waard. De commissie stelt zich in het eindrapport, dat onlangs werd vrijgegeven, op het standpunt, dat een objectieve benadering van het vraagstuk onmogelijk is zonder een exacte kennis van de feiten. Tot het in stellen van 'n grootscheeps onderzoek acht de commissie zich echter niet ge roepen. Dit zou het gemakkelijkst kun nen lopen via de banken, die over de benodigde gegevens beschikken; zij zouden zonder de naam van de re keninghouders te vermelden kunnen opgeven, welke vermogens van chari tatieve instellingen alleen maar aan groeien door rentebijschrijving en nooit verminderen door uitkeringen. Dan zou men de gezamenlijk? waarde der „sla pende fondsen" althans bij benadering kunnen vaststellen. Gemakkelijk zal 'n dergelijk onderzoek niet zijn, gezien het gevaar dat er in zit voor een schending van het bankgeheim. Een andere moeilijkheid doet zich voor, wanneer men een „slapend fonds" door-ingrijpen van buitenaf tot leven wil wekken door de oorspronkelijke doelstelling te verruimen of te wijzi gen. De wet op de stichtingen opent daartoe in artikel 9 een mogelijkheid, die echter niet kan worden gebruikt als het gaat over instellingen van wel dadigheid bedoeld in de Armenwet. De commissie stelt daarom voor, deze be perking op te heffen, zodat ook laatst genoemde instellingen door een ingreep van het Openbaar Ministerie bij de tijd aangepast kunnen worden, wanneer dat nodig is. Overleg Uiteraard is een dergelijke ingreep van hogerhand het laatste waartoe mag worden overgegaan. Veel gezonder is het, wanneer bepaalde verouderde OUDE SCHOOLHERINNERINGEN OPGEHAALD DOOR „MEESTER" C. WILKESHUIS (Van i onzer redacteuren Opgeborgen In een vergeten laatje in ons achterhoofd lig gen de herinneringen aan de lagere school van vroeger en we weten zelf niet eens meer hoe talrijk die herinneringen zijn. Er zijn bijzondere dingen nodig om ons dat laatje zelf In de herinnering terug te roepen en één van die bijzon dere dingen is het bij A. W. Sljthoff te Lelden verschenen paperbackje „Meester wei- bedankt", geschreven door „meester" C. Wilkeshuis uit Deventer, die een leven lang is schoolgegaan: eerst als lijdend voorwerp, later als onderwijzer bij het l.o., het u.l.o. en tenslot te als docent in de pedagogiek bU het ra.no. te Deventer. Wil keshuis, die zijn doorwrochte, maar tegelijkertijd vertederen de en amuserende boekje de ondertitel „De school van 1900 tot nu" heetf meegegeven, trekt daarmee dat laatje in onze her innering ineens wijd open. We zien alles weer: de groen geverfde klasse, het opstapje voor het bord, de grote kachel achter in de klas met de lange pijp eraan en het grauwe scherm er omheen en het ver maledijde rekenboekje, waarin een zekere A van B naar C wandelt met een gegeven snel heid, waarbij hij zo nodig on derweg D moet ontmoeten, die met een andere snelheid van En daar is ze ineens weer: de oude, vertrouwde school klas met de klassieke banken, de nlaten aan de muur en de grote kachel achterin dan uit moesten rekenen, waar ze elkaar ontmoetten. nE daar zijn ook de oude liedjes weer, door meester Wilkeshuis op gediept uit de grijsheid van het eeuwbegin: „Vrolijk rent lange boe en beemden 't ijzeren paard maar lustig voort". Het onderwijs rent in die dagen trouwens niet zo vrolijk voort als de bezongen trein: in het onderwijsverslag over 1900 staat als percentage analfa beten onder de Nederlandse dienstplichtigen 2,27 genoemd. Plaatselijk wil dat nog wel verschillen: van de Venlose bevolking boven de acht jaar kan 16,46 procent lezen noch schrijven. Schoolverzuim is een gewone zaak en vooroplopers van de nieuwe tijd smeken de regering om een leerplichtwet, zoals een juffrouw Maat in Rotetrdam, die aan een achter buurtschooltje staat en in 1899 ,JSen enkele maal beproeft ge '8 morgens uw leerlingen te gaan balen, doch meestal vindt ge de woning leeg: soms vindt ge een kind, dat zich verslapen heeft, in de bedstee op wat stro en lompen. Ge wekt hem: hij schrikt op, doch geen hardheid van u gewoon voldoet hij aan uw verzoek om op te staan en zich te kleden. Is er brood in huist Was u even en ga dan mee naar school, zegt ge gejaagd, want ge verlangt hem mee te nemen uit dit hol Kondt ge hem maar voorgoed onttrekken aan de ellende, waarin hij leeft". Leerplicht De leerplichtwet komt in 1900 met de hakken over de sloot: in de Tweede Kamer haalt ze de finish met vijftig stemmen vóór en 49 tegen. De ene stem, die bij de tegenstanders ont breekt is die van Schimmel- penninck van der Oye. Hij kan niet aan de stemming deel nemen omdat hij van een paard gevallen is en gekwetst ziek te bed ligt. Het is een beschamende stemmenverhou ding. Maar de wet is er en bewijst onmiddellijk zijn nut. Het schoolverzuim neemt af en de kleine „volwassenen" van 1900 schuiven in de banken. Bewaarscholen zijn er ook, maar ze zijn vooral buiten het bijzonder onderwijs erbarme lijk. Ook hier roept men om wettelijke regelingen, maar die roep blijft onbeantwoord tot 1955. Onderwijzer-koetsier verlaten hebbend, met rassche schrede het geleerde weer ver geet. En zo kan het gebeuren, dat in 1902 in het Deventer Dagblad een brief wordt af gedrukt, die een inwoner van Bathmen aan zijn burgemees ter stuurt om te protesteren tegen een oproep, die hij ten onrechte gekregen heeft, om bijten in het ijs te hakken. ,Jk moet uw berigden alstat zij dien brief mij niet aan genaam is want een ander wekt voor mij ook niet voor blijzier en dien brief heb gij ook niet aan mij geschreven en ik neem het niet en aan die gij schen geschreven aan hep kan ik niet en ik maak geen bijte Vernieuwers Het gladde ijs blijft intussen Onderwijzers zijn er genoeg. In het eerste leerplichtjaar zijn er zelfs teveel en menige enthou siaste onderwijzer in spé moet een kantoorbaan zoeken. Als hij voor de klas komt te staan, moet hij zien rond ,te komen met een salaris van 400 tot 800 gulden: per jaar. Een schoolhoofd is er beter aan toe, sien worden geboren. Heimans met een weinig geluk haalt hij een jaarinkomen van 1000, plus vrije woning met tuin. Daarenboven kunnen de bof- ferds onder hen nog toestem ming krijgen van G. S. voor het uitoefenen van een betaal de nevenfunctie als koster of organist. In Kuinre weet een nieuwbakken onderwijzer het zelfs klaar te krijgen, dat hij zijn oude beroep van koetsier mag blijven beoefenen. Is het een wonder, dat de schoolmees ter veelal voor een kale neet wordt gehouden, wiens maag hoorbaar knort onder het keu rige pak? Over de hoofden der onschul dige kinderen heen vechten onderwijzers en pedagogen over leermethodes. Het Neder- landsch met zijn naamvallen, zijn beruchte „sch", zijn twee galt menig kinderleven. Uit een diktee voor de hogere klassen (genomen uit „De Taal vriend' van B. Baas) licht meester Wiskeshuis dit fraaie exempel ,J)e knecht laadde gisteren schooven op den wagen. De jongens schoven de slede over het ijs. Waar is het assch&pjet De as van den wagen is heet. Robijnen zijn roode edelstenen. Zaagt gij wél eens water- hoozenf Met rassche schreden naderde het oogenblik uan boekjes, die aan hele genera ties liefde voor de natuur bij zullen brengen. Veel vernieu wers dwalen nog eenzaam rond, gelijk de herder op de heide, waar de schooljeugd van zingt. Want zingen wordt gedaan, in tegenstelling tot gymnastiek: de meeste onder wijzers zijn er niet happig op. En ook zonder die springerij is het moeilijk genoeg om de orde in de klas te handhaven. Men windt zich op over het toegestaan zijn van lijfstraffen op school. Het mag niet. Hier en daar gaat zélfs een onder wijzer voor straf het gevang in. omdat hij zijn pupillen ge slagen heeft. Iets waarvan de beroemde pedagoog Ligthart een verklaard tegenstander is: ,Je slaat het meel eruit en de zemelen hou je over", zo zegt hij in een voortreffelijke ver gelijking. Maar de onderwijzer B. reageert op die afkeuring door eraan te herinneren, dat hij „vijftig kinders" te onder wijzen heeft in een klasse, dat de meeste van die kinders ver waarloosd zijn en half verwil derd en dat met de ouders niet te praten valt. „Ik moet wel tuchtigen", zegt hij, „in het belang van de grote meerder heid van mijn klasse". Nozems in 1907 Is het bij dit alles dan een wonder, dat steen en been ge klaagd wordt over „de jeugd van deze tijd" (het is dan 1907) en dat met name Rotterdam tobt met het nozemprobleem, al heeft men daar dat woord nog niet uitgevonden. Meester Wilkeshuis haalt het allemaal nog eens voor ons op en knikt op de lange wande ling door meer dan een eeuw schoolleven de vernieuwers en de systeembedenkers prijzend toe, hier en daar vergeven aan degenen, die op de verkeerde weg geraakt zijn. Hij beschrijft de strijd rond het klassikale stelsel, herinnert aan Herbart, Montessori, het Mannheimer stelsel en aan de Zweedse Ellen Key, die in haar boek „De eeuw van het kind" in 190D haar tijd ver vooruit is. Aan Fröbel en prof. Gunning, aan de heren Geluk en De Raaf, die het tijdschrift „Pedagogiek" redigeren. En zo belandt hij in de wereld van 1920 waarin het onderwijs nog de ingebeten sporen van een wereldoorlog draagt, en waarin de „vieze onhygiënische lei" terugkeert omdat papier te zeldzaam en te duur is. Maar er wordt ook dan w^er gezongen op de scholen en hoe. Een Amersfoortse schoolopzie ner schrijft in zijn verslag over 8 Gymnastiekonderricht was lang een stiefkind op de scholen. De onderwijsinrichtingen, die een gymnastieklokaal hadden, waren er evenwel bijzonder trots op. Deze opname, die een beeld probeert te geven van de „gratie" van toen, dateert uit 1918. „De onderwijzers en de kin deren schreeuwen om het hardst: het klinkt lelijk, ruw en onbeschaafd Wat er onder leiding van ongeoefende onderwijzers en hun onge schoolde mannenstemmen van terecht komt, is afgrijselijk. De kinderen en de onderwijzers zingen in de school waarschijn lijk gelijk ze in de kerk zingen, luidkeels en zonder zich om toon of voordracht te bekom meren En dan als fraai slotakkoord van deze klacht: De onderwijzers zijn zich niet bewust, in enig opzicht tekort te schieten. Zij en de kinderen, zo zeggen ze, kunnen het nu eenmaal niet beter". Maar naast dit zwarte detail is er veel om verheugd over te zijn: de schoolstrijd is ten Een dorpsschooltje in 1906: keurige kindertjes met nog keuriger schoolmeesters, onder wier welgesneden kostuums de maag hongerig knorde. einde, openbaar en bijzonder onderwijs worden gelijkberech tigd. Het Daltonstelsel krijgt aanhang. Kees Boeke maakt school. Nieuwe vakken doen hun intrede. Er zijn zelfs in de twintiger jaren al scholen, waar de leerlingen vertrouwd gemaakt worden met de regels van het grote stadsverkeer. Men bouwt scholen „bij het leven": „Het lijkt wei", aldus een Zutfense inspecteur in die jaren, „of een bouwdelirium zich van de gemoederen heeft meester gemaakt". Maar niet lang daarna stort de beurs- kracht van Wallstreet de wereld in een crisis en de scho len krijgen daarvan hun som bere portie mee. Om geld uit te sparen vindt men ln Neder land de „kwekeling met akte" uit, een zielige figuur op wiens idealisme roofbouw wordt ge pleegd en die als een hoge gunst voor niets en niemendal voor de klas mag staan onder het wakend oog van een „vol wassen" onderwijzer in een be lendend klaslokaal. „Mits de tussendeur geopend blijft". Salaris krijgen deze slacht offers van de crisis niet. Er mag wel voor hen worden ge collecteerd Optimistisch slot Meester Wilkeshuis besluit zijn boek met een kort over zicht van de ontwikkeling der laatste dertig jaar, waarin het na de oorlog het onderwijs naar den vleze gaat: het onderwijs, dat zich ontwikkelt van arme tierig door de Duitsers uitge molken koetje tot een forse mammoet (hetgeen natuur historisch een onmogelijkheid is, we weten het en we beken nen deze fout openlijk aan de meester). Het is een optimis tisch slot aan een fijn boek, dat we trouw zullen bewaren om twee redenen: omdat het ons laatje der herinnering heeft opengetrokken en omdat het een voortreffelijk boekje is, een model-boek voor onderhouden de geschiedschrijverlj. Een boek, dat alleen maar geschre ven kan worden door een meester met hart voor zijn vak, Tientallen illustraties van toen en nu sieren het boek naast en tussen de tekst op, En ook voor deze illustraties zouden wij de auteur toe wil len voegen: „meester, wei- bedankt". fondsen zelf tot een verruiming van hun oorspronkelijke opzet besluiten. Dit gebeurt op grotere schaal dan men denkt, met name in de kring der paro chiële armbesturen. Deze werden meestal reeds omgezet in charitasin- stellingen, die instaan voor het niet gesubsidieerde gedeelte van het plaat selijk maatschappelijk werk. Ze heb ben zich tijdig aan een dreigende slui mer onttrokken, omdat ze beseften, dat het begrip „arme", hetwelk in hun naam geschreven stond, in de loop van honderd jaar een heel andere bete kenis had gekregen. De „arme" van thans kan iemand zijn, die niet onder de algemene bijstandwwet valt, maar ook een gastarbeider die met over gangsmoeilijkheden te kampen heeft of een bedreigd gezin, dat een speciale be geleiding behoeft. Het zou zonder meer onjuist zijn, de vroegere armbesturen, thans charitasinstellingen of hoe ze ook mogen heten, als „slapende fondsen" te betitelen. Wel kan men zich afvragen, of zij het begrip „arme" niet nóg ruimer moeten gaan zien dan ze al doen, of zij niet een deel van hun gelden beschikbaar moeten gaan stellen voor de ontwikke- - Geld voor de missie. De heren Van Hal en Kimmel menen dat de manier van het geld bijeenbrengen moet veranderen. Ze pleiten voor een groots opgezette, goed gerichte aanpak van missiefinanciering en ontwikkelingshulp. lingsgebieden. In deze richting zijn Ini tiatieven genomen in het bisdom Breda, die de moeite van het vermelden waard zijn. Daar is mede onder invloed van het pastoraal concilie een nauwe samenwerking ontstaan tussen Dioce saan Charitas en de Diocesane Raad voor Missie, Oecumene en Ontwikke lingshulp. Charitasdirecteur Van Hal en ontwikkelingspromotor A. Kimmel gaan met de plaatselijke charitasafde- lingen praten, om hun horizon te ver mijden, om hun te laten zien, dat de armoede van een plaatselijk en regio naal probleem tot een wereldprobleem is geworden. Hun motto is: „De ar men, die wij in de welvaartslanden een beetje zijn kwijtgeraakt, hebben we weer volop bij ons in de arme ontwik kelingslanden". Zij menen, dat het al leszins juist is. gelden van de chari tas voor ontwikkelingssamenwerking te bestemmen, indien deze tenminste niet met een bepaalde zeer concrete doelstelling werden gegeven. Ruim blikveld Zij hebben bij hun eerste pogingen al enkele voorzichtige successen geboekt Het gaat hun er niet om. binnen de kortste keren grote projecten op te zet ten, voorlopig zijn ze tevreden met en kele meer symbolische successen „De mcntaliteltsverruiming, daar gaat het ons om, dan komt de re st vanzelf" Op de vraag wat de voornaamste moeilijkheden zijn, die zij bij hun werk ontmoeten, noemen zij er direct twee: het vooropstellen van de eigen pa rochie en een ingeworteld wantrouwen ten opzichte van alles wat niet precies te volgen is. „De afdelingen geven lie ver aan concrete mensen, die ze ken nen, aan een missionaris op verlof, dan weten ze waar hun geld terecht komt. Bij anonieme instanties zal er wel wat aan de strijkstok blijven hangen, den ken ze en zal het wel minder goed be steed zijn". Het is zaak, deze mensen langzamer hand begrip bij te brengen voor de noodzaak van een groots opgezette, goed gerichte aanpak van missiefinan ciering en ontwikkelingshulp. Dat ls niet eenvoudig. „De stoot daartoe zou eigen lijk moeten uitgaan van de missiona rissen zelf" meent rector Kimmel. „Laatst was ik in een vergadering, waar het punt aan de orde kwam, of het plaatselijk fonds een paar honderd gulden aan een missionaris zou geven. De meesten waren voor, enkelen waren tegen. Opeens riep er iemand achter uit de zaal, het bleek een missionaris te wezen: „Schei nou uit met die klei ne giften en stort je geld ln de alge mene fondsen, die de zaak grootscheeps kunnen aanpakken! Dat heeft een ge weldige invloed zo'n kreet. Daarvoor gaan zelfs de hardnekkigste besturen door de knieën". Kimmel en Van Hql weten uit ervaring, dat die missionaris een uitzondering is. Nog al te veel zijn er, die proberen voor hun eigen zaakje wat geld bij el kaar te bedelen, terwijl ze het met wat goede wil bij de pauselijke missiewer ken of 'n andere instantie zouden kun nen krijgen Zij hebben zelf nog niet geleerd wereldwijd te denken, hoe willen ze dan hun vrienden en kennis sen ertoe inspireren En toch zouden zij eigenlijk als trekpaarden moeten funge ren. om acties met een algemeen doel op gang te brengen. „De missionaris, die op verlof komt en die Iets vertelt over zijn werk heeft een enorme aan trekkingskracht, denk maar eens aan die televisieuitzending over pater Jan de Vries. Die aantrekkingskracht mug hij niet alleen voor zijn eigen werk en voor z'n eigen kringetje aanwenden Hij zou minstens 'n flink gedeelte van de ingezamelde gelden voor algemene fondsen beschikbaar moeten stellen". Zondag wordt er in alle kerken van Nederland voor die algemene InndscQ gecollecteerd. „Wc hopen op goed weer" zeggen de belde heren, „dat is altijd aan de opbrengst te merken. Die thuis blijven bereiken we alleen vla het giro nummer op het televisie scherm. En dat kan het bij een goede preek met collecteschaal echt niet halen". DR. ALFRED VAN DE WE IJ EB

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1968 | | pagina 11