slapende fondsen
moeten
wakker worden
geschud
MEESTER,
WELBEDANKT!
ZATERDAG 19 OKTOBER 1908
il^/^ ORGEN wordt de grote jaarlijkse Inzameling ge
houden voor de Kerk in de ontwikkelingslanden. De opbrengst
gaat naar de Pauselijke Missiewerken, die het zullen besteden
voor het personeel, dat in dienst is van de ruim 800 jonge
Kerken, die er over de hele wereld zijn. Juist als alle andere
werkers hebben deze duizenden mannen en vrouwen recht
op levensonderhoud, een minimum aan sociale voorzieningen
en goede opleidingsmogelijkheden. Met alle begrip dat men
kan hebben voor plaatselijke acties ten bate van een be
paalde persoon, zal men toch de hoofdnadruk moeten leggen
op algemene acties, die een grootscheepse aanpak van de ont
wikkelingsproblematiek beogen. In nevenstaand artikel wordt
de aandacht gevraagd voor nieuwe mogelijkheden die er op
het terrein van de fondsenwerving liggen, namelijk het wekken
van de zogenaamde „slapende fondsen".
Breda Het is al weer vier jaar geleden, dat het toen
nog jonge tijdschrift Missie Integraal de knuppel in het
hoenderhok heeft gegooid. Onder de kop „honderden
miljoenen charitatieve guldens dienen de charitas niet
meer" schreef dit blad, aanwijzingen te hebben, dat
er heel wat katholieke instellingen waren, wier activiteit
zich beperkte tot het beheren van hun al maar groeien
de vermogen. „Van deze vermogens behoeft bijna niets
gebruikt te worden, omdat het doel van bedoelde instel
lingen ten gevolge van de sociale ontwikkeling is komen
te vervallen. Ingewijden menen, dat het hier om ver
mogens gaat met een gezamenlijke waarde van enige
honderden miljoenen guldens. Zij zouden echter niet
verbaasd zijn als de totaalwaarde het miljard zou be
naderen".
Het blad schroomde niet op zere tenen te gaan staan
toen het schreef: „Menig penningmeester is een ijverig
couponknipper geworden". En het raadde deze penning
meesters aan,, naar een andere, werkelijke nood te zoe
ken", bijvoorbeeld de nood van de ontwikkelings
gebieden.
De klap kwam hard aan. Missie In
tegraal werd ervan verdacht, te heb
ben gepreekt voor eigen parochie:
„Het is zeker jullie bedoeling" schreef
boze lezer ,,dat óns geld in jullie
schatkist terecht komt". Het kreeg te
horen, dat het vage beschuldigingen
gelanceerd zonder deze met feiten
te staven. Waar waren die „slapende
tondsen" en hoeveel geld bezaten zij?
Ito durfde Missie Integraal de katho
liek charitas in opspraak te brengen?
Wist het dan niet, dat de armbesturen
hun geld nog altijd voor moderne so-
1 Wit
zes missiebisschoppen uit
het bisdom Rotterdam
hebben hun hoop gesteld
op de komende missiezon-
Mgr. J. Buis uit Leiden
bisschop van Kota Kina-
balu in Noord-Borneo,
heeft geld nodig om zyn
missionarissen, waaronaer
31 Nederlanders, aan de
eet te houden. Verder
staat hij voor de bouw
van een interdiocesaan se
minarie en van tal van
andere scholen.
Mgr. P. Koop uit Hille-
gom, bisschop van Lins in
Brazilië, ontvangt al hulp
van andere landen. Ook
Nederland zal hem graag
helpen bij het opbouw
werk, waaraan 14 Neder
landse missionarissen deel-
Mgr. P. Geise, uit Rot
terdam, bisschop van Bo-
gor in Indonesië, heen
een groot en vitaal bis
dom. Er werken maar
liefst 65 Nederlandse mis
sionarissen. Alle mogelijke
activiteiten vragen om
een permanente steun van
het achterland.
Mgr. Romcun uit Voor
schoten, bisschop van
Samarinda in Indonesië,
heeft het allerminst ge
makkelijk. Vorig jaar
kreeg hij 90.0U0 om zun
exploitatierekening slui
tend te krijgen. Ook dit
jaar zal er weer veel geld
nodig zijn.
Mgr. Li. v. Heygen uit
Den Haag bisschop v. Ca-
meroen heeft onder zijn
medewerkers liefst 68 Ne
derlanders. Hij zoekt zijn
kracht voor een groot deel
in echt ontwikkelingswerk:
ziekenzorg, opleiding van
verpleegsters, sociaal werk.
Dat kost handenvol geld.
En dat moet ergens van
daan komen.
Mgr. W. van Kester
uit Kwintsheul, bisschop
van Basankusu in Kins
hasa (Kongo), is nog steeds
bezig aan herstelwerk, no
dig geworden door de Kon
golese opstand. Hij werkt
eraan met 67 Nederlandse
missionarissen.
Met zijn zessen ontvin
gen zij vorig jaar van de
Pauselijke missiewerken
meer dan twee miljoen
gulden. Of zü ook dit jaar
weer op een dergelijke
steun kunnen rekenen, zal
van de opbrengst van de
morgen te houden collecte
afhangen. En van de gif
ten die binnenkomen op
giro 8725 van de Pause
lijke Missiewerken te Den
Haag.
ciale doeleinden als gezinszorg
Gele Kruis besteedden?
Het kan zijn, dat Missie Integraal in
zijn ijver voor de goede zaak iets te
ver is doorgeschoten. Toch raakte het
een punt aan, dat de aandacht verdient,
niet alleen van katholieke maar ook
van algemene instellingen. Niet voor
niets riep de Nationale Raad voor
Maatschappelijk Welzijn begin 1964 een
commissie in het leven, om het
vraagstuk van de „slapende fondsen"
te bestuderen. De commissie moest
zich bezinnen op „het voortbestaan van
niet of onvoldoend functionerende fond
sen met eèn charitatieve doelstelling"
en nagaan welke mogelijkheden er wa
ren of moesten worden geschapen „om
een herstructurering van dergelijke
fondsen te bewerkstelligen".
Het resultaat van de besprekingen is
de moeite waard. De commissie stelt
zich in het eindrapport, dat onlangs
werd vrijgegeven, op het standpunt, dat
een objectieve benadering van het
vraagstuk onmogelijk is zonder een
exacte kennis van de feiten. Tot het in
stellen van 'n grootscheeps onderzoek
acht de commissie zich echter niet ge
roepen. Dit zou het gemakkelijkst kun
nen lopen via de banken, die over de
benodigde gegevens beschikken; zij
zouden zonder de naam van de re
keninghouders te vermelden kunnen
opgeven, welke vermogens van chari
tatieve instellingen alleen maar aan
groeien door rentebijschrijving en nooit
verminderen door uitkeringen. Dan zou
men de gezamenlijk? waarde der „sla
pende fondsen" althans bij benadering
kunnen vaststellen. Gemakkelijk zal 'n
dergelijk onderzoek niet zijn, gezien het
gevaar dat er in zit voor een schending
van het bankgeheim.
Een andere moeilijkheid doet zich voor,
wanneer men een „slapend fonds"
door-ingrijpen van buitenaf tot leven
wil wekken door de oorspronkelijke
doelstelling te verruimen of te wijzi
gen. De wet op de stichtingen opent
daartoe in artikel 9 een mogelijkheid,
die echter niet kan worden gebruikt
als het gaat over instellingen van wel
dadigheid bedoeld in de Armenwet. De
commissie stelt daarom voor, deze be
perking op te heffen, zodat ook laatst
genoemde instellingen door een ingreep
van het Openbaar Ministerie bij de tijd
aangepast kunnen worden, wanneer dat
nodig is.
Overleg
Uiteraard is een dergelijke ingreep
van hogerhand het laatste waartoe mag
worden overgegaan. Veel gezonder is
het, wanneer bepaalde verouderde
OUDE SCHOOLHERINNERINGEN
OPGEHAALD DOOR „MEESTER" C. WILKESHUIS
(Van i
onzer redacteuren
Opgeborgen In een vergeten
laatje in ons achterhoofd lig
gen de herinneringen aan de
lagere school van vroeger en
we weten zelf niet eens meer
hoe talrijk die herinneringen
zijn. Er zijn bijzondere dingen
nodig om ons dat laatje zelf
In de herinnering terug te
roepen en één van die bijzon
dere dingen is het bij A. W.
Sljthoff te Lelden verschenen
paperbackje „Meester wei-
bedankt", geschreven door
„meester" C. Wilkeshuis uit
Deventer, die een leven lang is
schoolgegaan: eerst als lijdend
voorwerp, later als onderwijzer
bij het l.o., het u.l.o. en tenslot
te als docent in de pedagogiek
bU het ra.no. te Deventer. Wil
keshuis, die zijn doorwrochte,
maar tegelijkertijd vertederen
de en amuserende boekje de
ondertitel „De school van 1900
tot nu" heetf meegegeven, trekt
daarmee dat laatje in onze her
innering ineens wijd open.
We zien alles weer: de groen
geverfde klasse, het opstapje
voor het bord, de grote kachel
achter in de klas met de lange
pijp eraan en het grauwe
scherm er omheen en het ver
maledijde rekenboekje, waarin
een zekere A van B naar C
wandelt met een gegeven snel
heid, waarbij hij zo nodig on
derweg D moet ontmoeten, die
met een andere snelheid van
En daar is ze ineens weer: de oude, vertrouwde school
klas met de klassieke banken, de nlaten aan de muur en
de grote kachel achterin
dan uit moesten rekenen, waar
ze elkaar ontmoetten. nE daar
zijn ook de oude liedjes weer,
door meester Wilkeshuis op
gediept uit de grijsheid van het
eeuwbegin:
„Vrolijk rent lange boe en
beemden 't ijzeren paard maar
lustig voort".
Het onderwijs rent in die dagen
trouwens niet zo vrolijk voort
als de bezongen trein: in het
onderwijsverslag over 1900
staat als percentage analfa
beten onder de Nederlandse
dienstplichtigen 2,27 genoemd.
Plaatselijk wil dat nog wel
verschillen: van de Venlose
bevolking boven de acht jaar
kan 16,46 procent lezen noch
schrijven. Schoolverzuim is een
gewone zaak en vooroplopers
van de nieuwe tijd smeken de
regering om een leerplichtwet,
zoals een juffrouw Maat in
Rotetrdam, die aan een achter
buurtschooltje staat en in 1899
,JSen enkele maal beproeft ge
'8 morgens uw leerlingen te
gaan balen, doch meestal vindt
ge de woning leeg: soms vindt
ge een kind, dat zich verslapen
heeft, in de bedstee op wat stro
en lompen. Ge wekt hem: hij
schrikt op, doch geen hardheid
van u gewoon voldoet hij aan
uw verzoek om op te staan en
zich te kleden. Is er brood in
huist Was u even en ga dan
mee naar school, zegt ge
gejaagd, want ge verlangt hem
mee te nemen uit dit hol
Kondt ge hem maar voorgoed
onttrekken aan de ellende,
waarin hij leeft".
Leerplicht
De leerplichtwet komt in 1900
met de hakken over de sloot:
in de Tweede Kamer haalt ze
de finish met vijftig stemmen
vóór en 49 tegen. De ene stem,
die bij de tegenstanders ont
breekt is die van Schimmel-
penninck van der Oye. Hij kan
niet aan de stemming deel
nemen omdat hij van een
paard gevallen is en gekwetst
ziek te bed ligt. Het is een
beschamende stemmenverhou
ding. Maar de wet is er en
bewijst onmiddellijk zijn nut.
Het schoolverzuim neemt af en
de kleine „volwassenen" van
1900 schuiven in de banken.
Bewaarscholen zijn er ook,
maar ze zijn vooral buiten het
bijzonder onderwijs erbarme
lijk. Ook hier roept men om
wettelijke regelingen, maar die
roep blijft onbeantwoord
tot 1955.
Onderwijzer-koetsier
verlaten hebbend, met rassche
schrede het geleerde weer ver
geet. En zo kan het gebeuren,
dat in 1902 in het Deventer
Dagblad een brief wordt af
gedrukt, die een inwoner van
Bathmen aan zijn burgemees
ter stuurt om te protesteren
tegen een oproep, die hij ten
onrechte gekregen heeft, om
bijten in het ijs te hakken.
,Jk moet uw berigden alstat
zij dien brief mij niet aan
genaam is want een ander
wekt voor mij ook niet voor
blijzier en dien brief heb gij
ook niet aan mij geschreven en
ik neem het niet en aan die gij
schen geschreven aan hep kan
ik niet en ik maak geen bijte
Vernieuwers
Het gladde ijs blijft intussen
Onderwijzers zijn er genoeg. In
het eerste leerplichtjaar zijn er
zelfs teveel en menige enthou
siaste onderwijzer in spé moet
een kantoorbaan zoeken. Als
hij voor de klas komt te staan,
moet hij zien rond ,te komen
met een salaris van 400 tot
800 gulden: per jaar. Een
schoolhoofd is er beter aan toe, sien worden geboren. Heimans
met een weinig geluk haalt hij
een jaarinkomen van 1000,
plus vrije woning met tuin.
Daarenboven kunnen de bof-
ferds onder hen nog toestem
ming krijgen van G. S. voor
het uitoefenen van een betaal
de nevenfunctie als koster of
organist. In Kuinre weet een
nieuwbakken onderwijzer het
zelfs klaar te krijgen, dat hij
zijn oude beroep van koetsier
mag blijven beoefenen. Is het
een wonder, dat de schoolmees
ter veelal voor een kale neet
wordt gehouden, wiens maag
hoorbaar knort onder het keu
rige pak?
Over de hoofden der onschul
dige kinderen heen vechten
onderwijzers en pedagogen
over leermethodes. Het Neder-
landsch met zijn naamvallen,
zijn beruchte „sch", zijn twee
galt menig kinderleven. Uit
een diktee voor de hogere
klassen (genomen uit „De Taal
vriend' van B. Baas) licht
meester Wiskeshuis dit fraaie
exempel
,J)e knecht laadde gisteren
schooven op den wagen. De
jongens schoven de slede over
het ijs. Waar is het assch&pjet
De as van den wagen is heet.
Robijnen zijn roode edelstenen.
Zaagt gij wél eens water-
hoozenf Met rassche schreden
naderde het oogenblik uan
boekjes, die aan hele genera
ties liefde voor de natuur bij
zullen brengen. Veel vernieu
wers dwalen nog eenzaam
rond, gelijk de herder op de
heide, waar de schooljeugd
van zingt. Want zingen wordt
gedaan, in tegenstelling tot
gymnastiek: de meeste onder
wijzers zijn er niet happig op.
En ook zonder die springerij is
het moeilijk genoeg om de
orde in de klas te handhaven.
Men windt zich op over het
toegestaan zijn van lijfstraffen
op school. Het mag niet. Hier
en daar gaat zélfs een onder
wijzer voor straf het gevang
in. omdat hij zijn pupillen ge
slagen heeft. Iets waarvan de
beroemde pedagoog Ligthart
een verklaard tegenstander is:
,Je slaat het meel eruit en de
zemelen hou je over", zo zegt
hij in een voortreffelijke ver
gelijking. Maar de onderwijzer
B. reageert op die afkeuring
door eraan te herinneren, dat
hij „vijftig kinders" te onder
wijzen heeft in een klasse, dat
de meeste van die kinders ver
waarloosd zijn en half verwil
derd en dat met de ouders niet
te praten valt. „Ik moet wel
tuchtigen", zegt hij, „in het
belang van de grote meerder
heid van mijn klasse".
Nozems in 1907
Is het bij dit alles dan een
wonder, dat steen en been ge
klaagd wordt over „de jeugd
van deze tijd" (het is dan 1907)
en dat met name Rotterdam
tobt met het nozemprobleem,
al heeft men daar dat woord
nog niet uitgevonden.
Meester Wilkeshuis haalt het
allemaal nog eens voor ons op
en knikt op de lange wande
ling door meer dan een eeuw
schoolleven de vernieuwers en
de systeembedenkers prijzend
toe, hier en daar vergeven aan
degenen, die op de verkeerde
weg geraakt zijn. Hij beschrijft
de strijd rond het klassikale
stelsel, herinnert aan Herbart,
Montessori, het Mannheimer
stelsel en aan de Zweedse Ellen
Key, die in haar boek „De
eeuw van het kind" in 190D
haar tijd ver vooruit is. Aan
Fröbel en prof. Gunning, aan
de heren Geluk en De Raaf,
die het tijdschrift „Pedagogiek"
redigeren. En zo belandt hij in
de wereld van 1920 waarin het
onderwijs nog de ingebeten
sporen van een wereldoorlog
draagt, en waarin de „vieze
onhygiënische lei" terugkeert
omdat papier te zeldzaam en
te duur is.
Maar er wordt ook dan w^er
gezongen op de scholen en hoe.
Een Amersfoortse schoolopzie
ner schrijft in zijn verslag over
8 Gymnastiekonderricht was lang een stiefkind op de
scholen. De onderwijsinrichtingen, die een gymnastieklokaal
hadden, waren er evenwel bijzonder trots op. Deze opname,
die een beeld probeert te geven van de „gratie" van toen,
dateert uit 1918.
„De onderwijzers en de kin
deren schreeuwen om het
hardst: het klinkt lelijk, ruw
en onbeschaafd Wat er
onder leiding van ongeoefende
onderwijzers en hun onge
schoolde mannenstemmen van
terecht komt, is afgrijselijk. De
kinderen en de onderwijzers
zingen in de school waarschijn
lijk gelijk ze in de kerk zingen,
luidkeels en zonder zich om
toon of voordracht te bekom
meren En dan als fraai
slotakkoord van deze klacht:
De onderwijzers zijn zich
niet bewust, in enig opzicht
tekort te schieten. Zij en de
kinderen, zo zeggen ze, kunnen
het nu eenmaal niet beter".
Maar naast dit zwarte detail is
er veel om verheugd over te
zijn: de schoolstrijd is ten
Een dorpsschooltje in 1906: keurige kindertjes met nog keuriger schoolmeesters,
onder wier welgesneden kostuums de maag hongerig knorde.
einde, openbaar en bijzonder
onderwijs worden gelijkberech
tigd. Het Daltonstelsel krijgt
aanhang. Kees Boeke maakt
school. Nieuwe vakken doen
hun intrede. Er zijn zelfs in de
twintiger jaren al scholen,
waar de leerlingen vertrouwd
gemaakt worden met de regels
van het grote stadsverkeer.
Men bouwt scholen „bij het
leven": „Het lijkt wei", aldus
een Zutfense inspecteur in die
jaren, „of een bouwdelirium
zich van de gemoederen heeft
meester gemaakt". Maar niet
lang daarna stort de beurs-
kracht van Wallstreet de
wereld in een crisis en de scho
len krijgen daarvan hun som
bere portie mee. Om geld uit
te sparen vindt men ln Neder
land de „kwekeling met akte"
uit, een zielige figuur op wiens
idealisme roofbouw wordt ge
pleegd en die als een hoge
gunst voor niets en niemendal
voor de klas mag staan onder
het wakend oog van een „vol
wassen" onderwijzer in een be
lendend klaslokaal. „Mits de
tussendeur geopend blijft".
Salaris krijgen deze slacht
offers van de crisis niet. Er
mag wel voor hen worden ge
collecteerd
Optimistisch slot
Meester Wilkeshuis besluit
zijn boek met een kort over
zicht van de ontwikkeling der
laatste dertig jaar, waarin het
na de oorlog het onderwijs naar
den vleze gaat: het onderwijs,
dat zich ontwikkelt van arme
tierig door de Duitsers uitge
molken koetje tot een forse
mammoet (hetgeen natuur
historisch een onmogelijkheid
is, we weten het en we beken
nen deze fout openlijk aan de
meester). Het is een optimis
tisch slot aan een fijn boek, dat
we trouw zullen bewaren om
twee redenen: omdat het ons
laatje der herinnering heeft
opengetrokken en omdat het
een voortreffelijk boekje is, een
model-boek voor onderhouden
de geschiedschrijverlj. Een
boek, dat alleen maar geschre
ven kan worden door een
meester met hart voor zijn
vak, Tientallen illustraties van
toen en nu sieren het boek
naast en tussen de tekst op,
En ook voor deze illustraties
zouden wij de auteur toe wil
len voegen: „meester, wei-
bedankt".
fondsen zelf tot een verruiming van
hun oorspronkelijke opzet besluiten.
Dit gebeurt op grotere schaal dan men
denkt, met name in de kring der paro
chiële armbesturen. Deze werden
meestal reeds omgezet in charitasin-
stellingen, die instaan voor het niet
gesubsidieerde gedeelte van het plaat
selijk maatschappelijk werk. Ze heb
ben zich tijdig aan een dreigende slui
mer onttrokken, omdat ze beseften,
dat het begrip „arme", hetwelk in
hun naam geschreven stond, in de loop
van honderd jaar een heel andere bete
kenis had gekregen. De „arme" van
thans kan iemand zijn, die niet onder
de algemene bijstandwwet valt, maar
ook een gastarbeider die met over
gangsmoeilijkheden te kampen heeft of
een bedreigd gezin, dat een speciale be
geleiding behoeft. Het zou zonder meer
onjuist zijn, de vroegere armbesturen,
thans charitasinstellingen of hoe ze ook
mogen heten, als „slapende fondsen"
te betitelen.
Wel kan men zich afvragen, of zij het
begrip „arme" niet nóg ruimer moeten
gaan zien dan ze al doen, of zij niet
een deel van hun gelden beschikbaar
moeten gaan stellen voor de ontwikke-
- Geld voor de missie. De heren
Van Hal en Kimmel menen dat de
manier van het geld bijeenbrengen
moet veranderen. Ze pleiten voor
een groots opgezette, goed gerichte
aanpak van missiefinanciering en
ontwikkelingshulp.
lingsgebieden. In deze richting zijn Ini
tiatieven genomen in het bisdom Breda,
die de moeite van het vermelden waard
zijn. Daar is mede onder invloed van
het pastoraal concilie een nauwe
samenwerking ontstaan tussen Dioce
saan Charitas en de Diocesane Raad
voor Missie, Oecumene en Ontwikke
lingshulp. Charitasdirecteur Van Hal
en ontwikkelingspromotor A. Kimmel
gaan met de plaatselijke charitasafde-
lingen praten, om hun horizon te ver
mijden, om hun te laten zien, dat de
armoede van een plaatselijk en regio
naal probleem tot een wereldprobleem
is geworden. Hun motto is: „De ar
men, die wij in de welvaartslanden een
beetje zijn kwijtgeraakt, hebben we
weer volop bij ons in de arme ontwik
kelingslanden". Zij menen, dat het al
leszins juist is. gelden van de chari
tas voor ontwikkelingssamenwerking
te bestemmen, indien deze tenminste
niet met een bepaalde zeer concrete
doelstelling werden gegeven.
Ruim blikveld
Zij hebben bij hun eerste pogingen al
enkele voorzichtige successen geboekt
Het gaat hun er niet om. binnen de
kortste keren grote projecten op te zet
ten, voorlopig zijn ze tevreden met en
kele meer symbolische successen „De
mcntaliteltsverruiming, daar gaat het
ons om, dan komt de re st vanzelf"
Op de vraag wat de voornaamste
moeilijkheden zijn, die zij bij hun werk
ontmoeten, noemen zij er direct twee:
het vooropstellen van de eigen pa
rochie en een ingeworteld wantrouwen
ten opzichte van alles wat niet precies
te volgen is. „De afdelingen geven lie
ver aan concrete mensen, die ze ken
nen, aan een missionaris op verlof, dan
weten ze waar hun geld terecht komt.
Bij anonieme instanties zal er wel wat
aan de strijkstok blijven hangen, den
ken ze en zal het wel minder goed be
steed zijn".
Het is zaak, deze mensen langzamer
hand begrip bij te brengen voor de
noodzaak van een groots opgezette,
goed gerichte aanpak van missiefinan
ciering en ontwikkelingshulp. Dat ls niet
eenvoudig. „De stoot daartoe zou eigen
lijk moeten uitgaan van de missiona
rissen zelf" meent rector Kimmel.
„Laatst was ik in een vergadering,
waar het punt aan de orde kwam, of
het plaatselijk fonds een paar honderd
gulden aan een missionaris zou geven.
De meesten waren voor, enkelen waren
tegen. Opeens riep er iemand achter
uit de zaal, het bleek een missionaris
te wezen: „Schei nou uit met die klei
ne giften en stort je geld ln de alge
mene fondsen, die de zaak grootscheeps
kunnen aanpakken! Dat heeft een ge
weldige invloed zo'n kreet. Daarvoor
gaan zelfs de hardnekkigste besturen
door de knieën".
Kimmel en Van Hql weten uit ervaring,
dat die missionaris een uitzondering is.
Nog al te veel zijn er, die proberen
voor hun eigen zaakje wat geld bij el
kaar te bedelen, terwijl ze het met wat
goede wil bij de pauselijke missiewer
ken of 'n andere instantie zouden kun
nen krijgen Zij hebben zelf nog niet
geleerd wereldwijd te denken, hoe
willen ze dan hun vrienden en kennis
sen ertoe inspireren En toch zouden zij
eigenlijk als trekpaarden moeten funge
ren. om acties met een algemeen doel
op gang te brengen. „De missionaris,
die op verlof komt en die Iets vertelt
over zijn werk heeft een enorme aan
trekkingskracht, denk maar eens aan
die televisieuitzending over pater Jan
de Vries. Die aantrekkingskracht mug
hij niet alleen voor zijn eigen werk en
voor z'n eigen kringetje aanwenden
Hij zou minstens 'n flink gedeelte van
de ingezamelde gelden voor algemene
fondsen beschikbaar moeten stellen".
Zondag wordt er in alle kerken van
Nederland voor die algemene InndscQ
gecollecteerd. „Wc hopen op goed weer"
zeggen de belde heren, „dat is altijd
aan de opbrengst te merken. Die thuis
blijven bereiken we alleen vla het giro
nummer op het televisie scherm. En
dat kan het bij een goede preek met
collecteschaal echt niet halen".
DR. ALFRED VAN DE WE IJ EB