jan
van
heel
IK DRAAG GRAAG EEN GOED PAK,
IK RIJD GRAAG IN EEN AUTO
EN HOUD VAN REIZEN.
KOM DAAR 'NS OM ALS JE MET
DOEKJES LEURT
„IK BEN DE MEEST
BEKROONDE KUNSTSTIER
VAN WEST-EUROPA"
dan wat poppetjes op het Scheveningse strand en dat
moeten die stampers dan namaken. Ik ging voor de
klas staan en zei: Als mensen eensklaps bloemen
waren, zouden het grote bloemen zijn met lange
snorren, dode torren zouden blijven haken aan hun
haren. En op de bergen zouden gipsen suilen staan,
die gipsen druiven huilenDaar Met ik se dan een
tekening over maken. Of ik gaf ze een gedichte van
Prévert. Moed je zien, wat er dan voor dingen uit de
bus kwamen. Pakken met kunstwerken.
goddelijke vonk
Natuurlijk mis je dat sfeertje. Die school, daar ligt de
helft van je leven., daar heb je je atelier. Ik ben
waarschijnlijk de enige schilder op deze wereld, die zijn
atelier in een school heeft. Akkoord, het is een
onmogelijk hok en er is waarschijnlijk geen collega, die
met me zou wiLlen ruilen. Een béétje vent stoot
gegarandeerd zijn hoofd en naar het noorderlicht kun
je ook fluiten. Voor mij hoeft het ook niet. Je hebt van
die figuren, die in hufn flüwdJen jasje zwaar aan de ezel
staan te fllosofereni: Wachten op de inspiratie noemen
te dat. Ze kunnen voor my de pot op. Ik schilder als een
arbeider en ik kan me de luxe niet permitteren om op
die goddelijke vonk te wachten. Die komt vanzelf wel en
als-ie wegblijft, dan is er nog geen man over boord.
Dan gooi je zo'n schilderij gewoon weg.
Ik heb het ook nooit als een bezwaar gevoeld, dat ik
tekenles gaf. Ik vond het eigenlijk wel een vastigheidje.
Ik draag graag een goed pak, ik rijd graag in een auto.
houd van reizen. Kom daar eens om, als je alleen met je
doekjes leurt. Ik kan mijn eigen werk trouwens niet
verkopen, dat moet een ander maar doen. Ik heb het
wel eens geprobeerd, maar dan moesten ze wel bij mij
komen. Achter de klanten aanrennen is er niet bij. Ik
krijg op een zondagmorgen een man hier, die wat wilde
kopen. Hij had werk van me gezien op 'n tentoonstelling
en dat had hem getroffen, zed-le. Ik dacht: „Als het
jou treft, moet je het zeker kopen, want dat is goed
voor mtjn moreel". Hy komt met nog twee anderen en
die beginnen ook in mijn voorraad te grasduinen. Op
een gegeven moment hebben ze alle drie een doekje, dat
ze wel willen hebben. Zeg ik tegen die man: ,,Ik wil
het met u op een akkoordje gooien. Als ik die doekjes
straks aan de belastingen moet opgeven, krijg ik een
navordering van honderden guldens. Ik zou u daarom
willen vragen er met niemand over te praten". Die man
knikt en zegt: „Komt dik in orde Ik ben toevallig
inspecteur van de belastingen". Man, ik weet nu nog,
waar die vrijer woonde. In de Graaf Floriszstraat in
Rotterdam. Denk je even plezierig een schilderijtje te
verkopen.
verborgen poëzie
De schilder nou zo'n vijfenveertig jaar. Zeg, dat ik er
vyftig per jaar maak. Dat maakt dan zo'n dikke
tweeduizend doekjes. God bewaar me, waar zijn die
dingen dan in vredesnaam gebleven? Weet je, dat ik
wel eens bang ben geweest van myn eigen tempo. Dan
vliegen die dingen eruit en vanzelf begin je te twijfelen.
Ik heb daar myn eigen filosofie over. Nadenken over
myn kunst doe ik niet. daar zyn de critici voor. Jos
Panhuysen heeft geschreven, dat er in het werk van
Van Heel een verborgen poëzie zit. Ik had het nog
niet ontdekt, maar zo'n man zal er niet om liegen. Ik
dacht alleen: waar haalt-ie het vandaan?
Maar als het heel erg vlot gaat denk ik: „dat is geen
schilderen meer. dat is stuntwerk. Jan. je bent geen
kunsteenaar, je bent fabrikant. Ik houd zelf meer van
de zware bevallingen, net moet een overwinninkje op
jezelf biyven. Je mag het niet cadeau krijgen, vind ik.
Ik heb ook nooit echt mijn best gedaan om er als een
kunstenaar uit te zien. Ik koop al jaren myn bloemetje
in dezelfde zaak en een paar weken geleden zegt die
eigenaar: „Meneer, mag ik nu eens wat vragen. Ik
zeg al jaren tegen myn vrouw: „Wat zou die man doen
voor de kost?" Je kon zien, dat hy er onder leed. Ik
zeg: „Wat denk je?" Hy zegt: „Nou, ik dacht
aannemer. Van wat grotere werken. Zit ik goed?"
Van Heel stoot een formidabele lach tegen de zoldering
en zegt: „Man. ik lach wat af in mUn leven. Ik vind
het een verrukking. Ik ga naar Spanje en ik drink me
<uf aan dat hevige landschap. Als ik dan terugkom hier
jp zolder kan ik rustig de eerste twee. drie schilderijen
weggooien, want daar klopt niks van. Al die indrukken
moeten eerst verdampen
De eerste keer ben ik er heengestuurd door h.
inisterie. Ze belden me op en vroegen, wat ik m«
„Ik wag blij, dat ze mij er niet uitschopten op mijn 65e, maar me nog voor vijf jaar lieten bijtekenen.
Zodoende kon ik wennen aan het idee. Geen school meer, geen kinderen om me heen".
Wat zei Jan ook weer? Kunst ligt op straat. Den Haag heeft voor hem hetzelfde parfum als Parijs, het
volmaakte geluk ligt voor hem toevallig in het morsige straatje naar de Paleistuin.
Na een hemelvaart over vijf trappen, waarbij
de meester zelf veerkrachtig en zonder
merkbare ademnood als wegbereider op
treedt, kan zijn atelier alleen nog als ver
drietige anti-climax fungeren. De gast ver
wacht een koele, hoge zaal met transparant
noorderlicht, maar als hij na de laatste
kromming uit het trapgat opduikt, ziet hij
een lage, schemerige zolderkamer. Witte,
kale wanden, een doorgezakte driezitsbank,
waarvan de trijpen kussens de geur van
rottende herfstbladeren blijvend hebben in
gedronken. In de hoeken de oogst van de
laatste maanden: twintig schilderijen, zwaar
leunend tegen elkaar als kegels, die op het
punt staan om te vallen. Bij de deur de
ezel met het laatste werk: twee vierkante
meter linnen vol verontrustende huid
uitslag, waarin donkere strepen als geronnen
bloed hun bedding hebben gezocht.
De Meester pakt een plamuurmes, doet een stap
achterwaarts en neemt een bedri egel ijk creatieve
houding aan. „Is dat aardig voor een kiek?", roept hy,
„Jan van Heel aan de arbeid. Bij wdjze van spreken dan,
want ik verander er geen bliksem aan. Man, dit is
puntgaaf. Ik wil alleen in de krant, ik ben gek op
foto's. Dat moet je vooral opsdhryven. Ik ben ydel en
koopziek. En smerig, heb ik dat al gezegd? Ik ben een
smerige schilder. Weet je, dat ik mijn messen en
penselen al vanaf 1946 aan deze gordyntjes afveeg?
Man, het is net Place du Têtre. Ik heb trouwens nog
wat leuks. Een palet met vijfentwintig kilo verf d'r op.
Dat palet heb ik vijftien jaar geleden van een paar
collega's gekregen. Goed bedoeld, maar ik kon er niet
mee overweg. Ik heb het geprobeerd, maar die scherpe
kant sneed in mqn hand. Daarom heb ik het neergezet
en er mijn messen aan afgeveegd. Kun je nagaan,
hoeveel verf ik verknoeid heb. Weet je, wat wysenbeek
zei? Wysenbeek van het Gemeentemuseum. Jaren
terug al, toen er nog lang geen vyfentwintig kilo opzat.
Hy zei: „Al kopen we nooit een schildery van je, Jan.
dat palet wil ik In elk geval hebben". Weet je, wat je
nou doet? Sjouw die klomp maar effe naar binnen en
maak er een fotootje van. Jan van Heel met zijn
palet. Heb je nog een exoluslviteitje ook. Wat zeg je?
Moet ik met mqn kop naar de deur gaan staan. Waar
\a Cal dan goed voor? Voor het licht. Ik vind het best;
H) beat de fotograaf. Jij mag zeggen, hoe je het hebben
wilt. Maar die hoed houd ik op. Van Heel zonder hoed
kan niet. Die droeg ik ook, als Ik les gaf. Ik kom in
jF Eindhoven op een tentoonstelling, waar de één of andere
I mooie dwaas alleen wat pakjes boter aan de wand
Öeeft gehangen. Moderne kunst. Ik kyk dat 'aan en ik
zeg: „Dat is niks nieuws. Mqn hoed was vyftien jaar
I geleden al vetter dan wat hier hangt". Dat ls een goeie
hè". Die kinderen hier op het lyceum, jongen, die weten
niet eens, dat ik een kale knar heb. Ik zweer je. Die
kennen me ook alleen met die hoed. Immitsje bouwen.
Ik deed ook altyd het licht aan, als ik de tekenzaal
binnenkwam. Dat was myn eerste handeling. Winter
of zomer, dat donderde met. Ik vond het gezelliger.
Ik lief ze °°k nooit de geijkte prenten maken. Een
doorkijkje op het Gardameer of een kermistafereel. Je
hebt tekenleraren, die niks anders kunnen verzinnen
Ik heb trouwens ook nog altgd mijn duim. Ik krijg de
Ui we de Baena op een tentoonstelling, da man teas
jaren de Spaanse ambassadeur in Den Haag en die kent
zijn land als zijn eigen broekzak. Hij loopt langs mijn
schilderijen en zegt: trDat is het precies. Ik herken
alles". Ik vond het best. Hij noemde allemaal
landstreken, waar ik nog nooit geweest was".
twee miljoen
Even later op weg naar het „Kunstcentrum" in de
Haagse Molenstraat („Die heeft het beheer over al myn
.-chiWeryen. Dat is gewoon een safe gevoel. Straks
staan er na myn dood misschien zevenhonderd doeken
in myn atelier. Ik wil niet, dat er een wildvreemde in
gaat grasduinen".), zegt-ie: „Weet je. wat ik ook zalig
vind? Prijzen. Die kunnen ze me niet genoeg geven. Ik
ben de meest prysgekroonde kunststier van
West-Europa. En dan zit ik ook nog in God weet wat
voor commissies. Ik koop alleen al voor de middelbare
scholen voor anderhalve ton aan kunst per jaar
Rijksinkoper Van Heel, daar kyk je van op. hè? Ik heb
I Nanninga's op de kop getikt voor vierhonderd gulden.
Daar geven ze nu vier mille voor. Ik kocht ook
I Cornellies voor acht- A negenhonderd gulden. In
Schiedam vroegen de ambtenaren of lk soms gek was
geworden. Die dingen zijn nu zes mille waard. Ate ik
het allemaal bij elkaar optel, heb ik al voor zo'n twee
miljoen gekocht.
Misschien begrijp je het al. Neen, ik ben inderdaad niet
zo gelukkig met die contraprestatie. Het i» allemaal
goed bedoeld, maar het ontaardt te gauw in een verkapt
soort staatspensioen. Ik heb een schilder gekend, die
oprecht kwaad was, omdat hef ministerie geen feestelijk
tintje had gegeven aan het feit, dat-ie rijf ent wintig
jaar onafgebroken in de contraprestatie zat. Dan ga
je je toch afvragenof zo'n man niet beter glazenwasser
had kunnen worden.
Zelf heb ik nooit tijd voor die fluuwekul gehad, lk
had myn baan, ik schilderde als een gek, lk vergaderde
als een bezetene. Als ik dat iy«tje zie met al die
commissies, waar ik met <">>Un onwyzc kop in heb
gezeten, dan lach ik me wild.
tinnen soldaatjes
Thuis hangt niks van mezelf. Dat vind ik misplaatste
ydelheld. Ik zou er ook geen dag tegenaan kunnen
kijken. Ik heb wat Afrikaanse plastieken. Ut heb wat
werk van Co Westerik. Ik kan niet best met hem
overweg, maar voor my Ls hy wel één van de grote
jongens. Een nieuwe realist met een surrealistische
inslag. Een geweldige kunstenaar. En dan ben ik een
HJd geloden ook begonnen met tinnen soldaatjes. Ik
ben gek op speeltjes. Gewoon dat kinderlyke gedoe. Een
paardje, een blokkendoos. DIc schilder lk ook. Heerlijk.
En voor de rest kuier lk maar wat door dat leven
heen. De kunst ligt immers op straat. Ik kom Pulohrt
uit en lk zie In één oogopslag een zwarte paraplu en
een zwarte kat. Dat kryg je, als je visueel bent
getraind. Hup, daar heb je weer een schildery. Je rent
naar Je atelier en je pakl een nieuw stuk linnen. En
dan begint het gedonder weer van voren af aan.
LEO THURING
FOTO's: SIMON E. SMIT
de paasdagen deed. Ik zei: „Wat denkt u, zou het geen
schilderen worden?" „Akkoord", zeggen ze, „dat kunt
u dan ook in Spanje doen". Een paar dagen later hing
ik al in de lucht. Ik trof het ook nog: de stewardess
was één vnn mun oud-leerlingen. Dat kryg Je, als je
vanaf 1946 in het onderwys meeloopt. Jè bomt zC
logen 'by.-do benzinepomp, maar ook achter een groo»
lefbureau op het Binnenhof. Die stewardess zegt
halverwege de reis: „Meneer Van Heel, komt u eens by
het raampje, dan kunt u Spanje zien liggen". Ik kijk
naar beneden en krijg een geweldige opduvel. Dat
terracotta, die barbaarse structuur van dat landschap.
Ik wist niet, wat me overkwam. Je vindt het terug in
mijn schilderijen, die typisch manneiyke kracht van de
Spaanse natuur. Het is een stomp tegen je borst, die
je naar adem doet snakken. Neen, ik bedoel niet
Malaga of Torremelinos. Dat is aardig voor een
toerist, maar ik zoek wat anders.