RUIMTE VERKEERSTROMBOSE autopark groeit, chaos ook! zoeken naar'n oplossing; wie het weet mag het zeggen TREFWOORD VAN EEN BENAUWEND PROBLEEM OEN HAAG Een gracht of een straat, ergens in een bin nenstad. Links en rechts aan de kant staat een stoet gepar keerde auto's, bumper aan bumper, desnoods tweedik. Op het resterende stukje rijbaan houdt zich een vrachtauto op. De chauffeur is bezig, al dan niet gehaast, een deel van de lading te lossen. Achter het stilstaande obstakel rijgen per sonenauto's zich aaneen tot een kettting van driftige, recalci trante toeteraars. Met snel stijgende ergernis en bloeddruk verbeiden de wachtende automobilisten het moment dat de vrachtwagen weer optrekt. De autoclan volgt gejaagd om nauwelijks honderd meter verder weer te moeten stoppen achter een voortsukkelend voertuig van de gemeentelijke reinigingsdienst. De chaos groeit. DESKUNDIGEN DOKTEREN SINDS JAAR EN DAG AAN Deze en soortgelijke tafereeltjes spelen ilch dagelijks vele malen af in de stads centra. Het zijn de nadrukkelijke symp- a van een vcrkeerstrombose. die het particuliere, het openbare en het goede- irvoer in steeds sterkere mate be lemmert. Deskundigen buigen zich sinds jaar en dag over de mogelijke ingrepen, die de voortsluipende ziekte tot staan zouden kunnen brengen. Het blijft voor lopig bij wat lapmiddelen: parkeerver- bodje zus, wachtverbodje zo. De chaos groeit. In 1960 had men al een 'jaar of vijf I de mond vol over de niet langer te j tolereren misstanden op verkeersgebied. Honderdduizend landgenoten kochten dat jaar een nieuwe auto. Vorig jaar I waren het er veel meer dan een kwart miljoen. Ons nationale autopark is in korte tijd gegroeid tot twee miljoen voertuigen. In 1972 zullen het er waar schijnlijk drie miljoen zijn geworden. Hetgeen wil zeggen, dat er jaarlijks 260.000 auto's zullen bijkomen. Dat wil zeggen: volgens prognoses, die tot nu toe hopeloos bij de werkelijkheid zijn achtergebleven. centra, of zelfs in de wijde omgeving, een parkeerplaatsje te vinden. Nu al moeten we parkeergeld neertellen om een stukje openbare weg in beslag te mogen nemen. Nu al is er tijdens de spitsuren geen doorkomen meer aan. Nu nog zijn de grote steden de voor naamste knelpunten, maar ook dit ver andert snel. Een jaar of tien geleden had men in Noord-Holland per 22 inwoners de be schikking over één auto deze pro vincie behoorde hiermee tot de meest rijkbedeelde van ons land. Drente had er niet méér dan één op 39 inwoners, terwijl van de 37 Limburgers er één een eigen, wagentje op nahield. Het landelijk gemiddelde was toen niet hoger dan 29. Tien jaar verder: Noord-Ilolland één auto per zes inwoners, Drente en Lim burg één auto per 9 inwoners, lande lijk gemiddelde één auto per 7 inwo ners. De hier geconstateerde verschillen zijn klein, zelfs te verwaarlozen als alleen rekening wordt gehouden met de volwassen inwoners. En over tien jaar? Het einde van deze ontwikkeling lijkt nog niet in zicht. In landen als Frankrijk en Zweden immers is de autodichtheid al één op vier geworden, in Denemarken, Duitsland en Engeland één op vijf. Ook van iedere vijf Belgen rijdt er één in zijn eigen vervoer middel. Er is nog wel een opvallende dis crepantie waarneembaar in de motori- seringsgraad. Friesland moet per vier kante kilometer vijftien auto's kwijt. Den Haag staat voor dezelfde opdracht met 1373 auto's per vierkante kilo meter, Amsterdam met 841 en Rotter dam met 631. Deze getallen illustreren een met name in de grote steden be nauwend probleem, waarin „ruimte" het trefwoord is. Ruimte om te par keren, ruimte om te rijden, ruimte om te laden en lossen. Drie aspecten van één vraagstuk. Parkeren: ramp nummer 1 in de steden. Niet alleen in het trio Amsterdam-Den Haag-Rotterdam, maar ook in oudere, volgens de huidige verkeerseisen slecht gecomponeerde steden als Maastricht, Utrecht en Leiden. De nauwe straatjes en grachten bieden nauwelijks ruimte aan twee fietsers en een hond. Maar toch zijn er dagelijks duizenden en duizenden mensen, die er met alle geweld hun auto kwijt willen. Blauwe zones en parkeermeters zijn aan de orde van de dag, teneinde iets te creëren dat moet lijken op een nuttige, economische verdeling. Maar extra ruimte levert het niet op. GARAGES Wat kan er nu gedaan worden om verbetering in deze toestand aan te brengen? „Parkeergarages aanleggen", is het advies van ir. J. Barkhof (A.N.W.B.). „Wij zijn op dit gebied een achtergebleven land. Goed, er zijn er wel een paar, maar Amsterdam bij voorbeeld heeft er geen. Brussel heeft er tien.De overheid is nu gelukkig zover gevorderd, dat men wil mee werken door het ter beschikking stel len van terreinen. Alleen hiermee kan een redelijke oplossing worden bereikt. Parkeermeter en -schijf vormen hierbij een nuttig hulpmiddel". Dit door vele deskundigen gedeelde inzicht schijnt inderdaad langzaam baan te breken bij de overheid: B. en W. van Amsterdam hebben onlangs in een nota bepleit parkeergarages te bouwen in het centrum en andere stadsdelen. Maar de particuliere initia- Wat parkeergarages betreft is Nederland een achtergebleven gebied. tiefnemers aan wie B. en W. de voor keur zouden geven bij de exploitatie, komen niet gewillig opdraven, waar schijnlijk terugschrikkend voor dc financiële risico's. Het is derhalve niet uitgesloten, dat het stadsbestuur zelf voor de financiering zal moeten zorg dragen. Het is een ernstige misvatting te ver onderstellen, dat de creatie van vol doende parkeerruimte alleen ten ge rieve van gemakzuchtige weggebrui kers zou plaatsvinden: er moet in dit verband rekening worden gehouden met de niet te onderschatten sociaal- economische functie van de binnen steden. Want het gevaar bestaat, dat de klanten in toenemende mate hun toevlucht zullen zoeken tot de nieuw gebouwde winkelcentra, waar wel zonder veel moeite en vaak ook zonder extra-kosten een plaatsje voor de auto kan worden gevonden. Het zou het economische einde kunnen betekenen van duizenden middenstanders. Wat dit weer kan veroorzaken ten nadele van de samenleving als totaal, laat zich zonder veel fantasie raden. Bjj dc hier gesignaleerde problemen en bepleite opvattingen is voorbijgegaan aan wat misschien wel het meest ge compliceerde aspect is van het stede lüke verkeer: het beroepsgoederenvei- voer. De vrachtwagen is in ons verkeer geen gewaardeerde verschijning, tot grote droefenis van de exploitanten De reden ervan ligt voor de hand: door liun omvang vormen dc vrachtauto'.' 'ie hinderlijkste obstakels in het kruip sloor-sluip-door-spel. Vaak wordt de vraag gesteld of het niet tijd begint te worden de beroeps- goederenvervoerders maar volledig ui! de binnensteden te weren. Een vraar die minder vaak wordt gesteld is deze wat zouden hiervan de gevolgen zijr voor onze samenleving? Een antwoord hierop weet de heer E van Donkelaar. voorzitter van de NOP Wegtransport, bij welke organisatie he' grootste deel van de vervoerders it aangesloten: „Driekwart van alle goe deren wordt vervoerd per bedrijfs auto. Binnen de bebouwde kommen loopt dit percentage dicht naar de honderd. In veruit de meeste gevallen goederen bij winkels, handelsfirma's, bedrijven en openbare instellingen binnen de bebouwde kommen geen enkele andere vervoersmogelijkheid dan de vracht- en de bestelauto. Het op gang houden van deze goederen stroom is een levensvoorwaarde voor de stedelijke economie. Niet alleen voor de handel en nijverheid maar ook voor iedere consument. Het is voor al deze betrokkenen van groot belang, dat het goederenvervoer niet duurder wordt dan nodig is, want zij betalen tenslotte de vervoersnota's". Dit zijn dan mooie woorden, maar cijfers daar gaat het om. Wel, volgens NOB-berekeningen wordt een zending goederen tot duizend kilogram 4,35 duurder als er een uur staangeld in rekening moet worden gebracht. Der gelijke kosten zijn sterk cumulatief: bij vervoer van goederen met een ge wicht tussen de 15.000 en 20.000 kilo gram levert één wachtuur een verlies van bijna vijftien gulden. Ook meent het NOB, dat als gevolg van de ver- keerscongestie het aantal per dag af- leverbare bestellingen in de binnen steden sinds 1960 is teruggelopen met ruim dertig procent. Wat zou neer komen op een jaarlijks exploitatie verlies van meer dan vijf mille per Er wordt ook wel de suggestie gedaan om het goederenvervoer te verleggen naar de avond of de nacht. De Rotter damse verkeerscommissaris B. L. Ane- ma is voorstander van een dergelijke maatregel, waarmee de verkeerscircu- latie zonder twijfel hogelijk zou zijn gediend. Uiteraard opponeren de transporteurs: „Bij deze oplossing zou zowel in de vervoerbedrijven als in de verzendende en ontvangende bedrijven op grote schaal buiten de normale daguren moeten worden gewerkt. Dit zou niet alleen extx-a-kosten met zich brengen, maar het zou ook grote praktische moeilijkheden geven in verband met de personeelssituatie in de winkel sector en de steeds sterkere bezwaren tegen het verrichten van werkzaam heden buiten de normale uren". Alle van de zijde der goederenvervoer ders aangedragen argumenten mogen nog zo redelijk zijn, zij doen niets af van het ongemak dat de vrachtwagen in het stedelijk verkeer teweegbrengt. De vervoerders begrijpen dat heel wel en hebben, niet in de laatste plaats uit eigen belang, op basis van vrijwillig heid al voorzieningen getroffen: in enige tientallen plaatsen zijn boden- eentra ingericht buiten de binnen steden. waar de stukgoederenoverslag is gecentraliseerd. De investerings kosten worden (ten dele) vergoed door het vermijden van wachttijden. Als de ideale oplossing zien de vervoerders Tm ...Parkeergeld neertellen... echter het creëren van speciale expe ditiestraten en -hoven, alsmede speciale laad- en loszones. Het mes snijdt dan aan twee kanten: de vrachtwagens worden niet door per sonenauto's gehinderd bij het laden en lossen, terwijl de andere weggebruikers zich niet zo druk hoeven te maken over de plaats in beslag nemende vracht auto's. Ook het dubbelparkeren wordt met dit systeem belangrijk gereduceerd, ook al ten gerieve van een vlotte ver keersafwikkeling. Al deze noden en wensen overziend is het evident, dat de eerder genoemde „honderden miljoenen" waarschijnlijk in de praktijk zullen uitdijen tot „vele miljarden". Over de financiering hier van bestaan sterk uiteenlopende inzich ten. De Prof. dr. B. M. Teldersstichting, het wetenschappelijk centrum van de VVD, heeft in een rapport gepleit voor prijs- mechanisch rijden. Dit komt hierop neer, dat iedere weggebruiker zou moeten opdraaien voor de door hem veroorzaakte kosten. De wegenvoor zieningen moeten volgens dit rapport niet langer worden onttrokken aan het marktmechanisme. Men wil dit zover doorvoeren, dat er in iedere auto een meter wordt aangebracht, die nauw keurig plaats, duur, tijdstip en snelheid registreert. Minister Bakker heeft in de Tweede Kamer te kennen gegeven weinig voor dit plan te voelen. Wefc zag hij enig soelaas in het prijsmecha- nisch parkeren. De starre icder-voor-* zich-opvatting van de Teldersstichting staat in schrille tegenstelling met de gedachte, dat het wegennet een natio naal belang vertegenwoordigt. Ir. Bark hof: „Dat prijsmechanisme is natuur lijk de grootst mogelijke onzin: de noodzakelijke investeringen hebben een grootse sociale functie, óók voor niet- autobezitters. Op alle mogelijke manie ren zullen we het verkeer moeten sti muleren. Je kunt het gerust zo stellen: onze welvaart is recht evenredig aan verkeei'8ontwikkeling". P. LIEFHEBBER Oei, waar heb ik mijn wagen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1968 | | pagina 9