JACOBA'S LUSTHOF Für die Toiletten nach links, für das Schnelbuffet rechts DE KEUKENHOF IS ZO FOTOGENIEK, FOTOGENIEKER KAN HET NIET Samen naar ja gezellig Een flesje prik, een braadworstje, een chocoladeknots: mens, mens, er gaat toch niks boven de natuur. t zal Frau Glötzbach zeggen? Ze legt glimlachend haar braadworst op de zwarte plastic handtas (met de mosterd naar boven) en zucht. Op de kwaliteit wil ze in elk geval niet afdingen, die is zonder meer goed. Misschien had er meer ui in gekund, maar dat is een detail. Ais je een hond wil slaan, vind je altijd wel een stok nietwaar? Ze is trouwens ook van oordeel, dat de ballen gehakt er uitermate smakelijk bij liggen in de kramen. Mooi rond, mooi roze. Keurig. Haar man heeft er zojuist na moedig ellebogengevecht één verworven en als meneer soms aan hem wil vragen hoe ze zijn, dan gaat hÏJ ziJn gang maar. Hij staat daar links van die eik, die kleine, kalende man. Hij is gek op hartigheid. Wilhelm. Hij is ook gek op de natuur, een echte Wandervogel. Hij Is het ook geweest, die gezegd heeft, dat ze naar Nederland moesten gaan. De bloeiende velden, de kleurige tulpen. Nou eerlijk meneer, het is fabelhaft. Dat zoveel moois zomaar onder de blote hemel staat. Dat 13 toch ja ein Wunder. En een honger dat je ervan krijgt. Wilhelm, meneer vraagt of het «naakt. Nou, wat zei ik: het is een prima bal. Keukenhof op een doordeweekse lentedag: tussen acht en zes spoelen twintigduizend mensen door Jacoba's gepavoiseerde lusthof: een zondvloed van stervelingen, die door agenten van de rijkspolitie als vaarzen tussen de dranghekken worden gedreven. Een stille dag naar het oordeel van de grijsaards, die de burcht van de bollenboeren bewaken. Een eigen geldje, meer is het niet. Ze hebben het al meegemaakt, dat er tussen zonsopgang en zonsondergang vijftigduizend liefhebbers in de tuin waren. Man, man, dat was enorm. De bussen reden af en aan en wierpen hun lading precies onder het bordje met „GRUPPEN" erop. Jazeker, ook de Nederlanders. Vrijheid, blijheid, nietwaar. Op zulke dagen zag je geen bloem meer, maar dat gaf niet. Het gaat immers om de sfeer, om de gezelligheid. Donderdag hebben ze de tienmiljoenste geturfd. Is meneer al aan de overkant geweest? Broodje bal, broodje knak. Man, ze kunnen het niet aanslepen. Een rolfllmpje, een chocoladeknots en een geborduurd wapen voor op je mouw. Grüssen aus Keukenhof. Reken erop, dat die luidjes plezier hebben. De Bilt heeft voor vandaag overdrijvende wolkenvelden in het vet met hier en daar een bui, maar niemand heeft zich aan dit meteorologisch pessimisme gestoord. In Duitsland waar ze nog nooit van De Bilt gehoord hebben zijn de duizenden voor dag en dauw al in de bussen en particuliere auto's gestapt, de groene jagerahoed schalks op één rood oor, de vetleren broeken zwaar aan de galgen. Zo op, de lanen in. Het fototoestel als een geigerteller voor de buik. Klaar voor een .stralende dia van oma tussen de dubbelwandige bloemkelken. Nel tussen de blauwe druiven: „Kun je nog wat zakken, Nel, ik kr(jg je kop er niet op". Pa met wandelstok en gleufhoed te midden van het duizendschoon. „Nou, Kees, komt er nog wat van? Ik sta hier langzamerhand wortel te schieten". De 20.000 maken honderdduizenden foto's en Gé vaert er wel bij. De tuin barst van de doorkijkjes en tafereeltjes, die geknipt zijn voor het album, de tuin is zo fotogeniek, fotogenieker kan het niet. Tussen de oranje Apeldoomcrs ligt een vijftiger roerloos op zijn buik achter een kleinbeeldcamera. H(j wacht al zes. hebben ze zich over de grens gestort. Regen of geen regen. Befehl 1st Befehl. Om half twaalf zijn de drie immense parkeerterreinen al stampvol met waardevast welvaartsblikzenuwachtige reisleiders blazen op fluitjes, klappen in hun handen en manen hun recreërende slurfje tot grotere spoed. Neen, niet naar de ballen gehakt, dat komt later. In Katwijk, waar ze voor elke doorgedrukte versnapering een aantrekkelijke provisie krijgen. Tegen een eenvoudig reepje hebben ze geen bezwaar, maar van de warme hap moeten de neringdoenden op de Keukenhof afblijven. Om even over twaalven begint het zacht en verdrietig te regenen (waterlanders van Jacoba, die zich in het zwerk aohter een wolk zit te verbijten). Maar het voetvolk geeft geen krimp. Het volk loopt door, de paden zeven minuten op 't goddelijke moment, dat de zon doorkomt, Truus stil staat en die zenuwetulpen niet bewegen. Hij is van plan de kiek van zijn leven te maken: die anemonen op de zomerjurk van zijn vrouw, dat prille gras en dan nog de tulpen. Man. dat wordt een snoepje. Naast hem heeft een man zijn toestel op een driepoot gezet: die wil hem ook nog scherp hebben. Zwaar overdreven, als je het hem vraagt. Bij de hoofdingang staat ondertussen een witte bus uit Düsseldorf te lossen: eerst maakt zloh een kleine, kwieke reisleider los, die een wit kanten vissersmutsje draagt, dat hem het aanzien geeft van een baker, die aan travesti doet. De anderen, mannen en vrouwen van middelbare leeftijd, dragen precies dezelfde mutsen. Ze zijn dus al in Katwijk geweest. De reisleider rekt zich naar vermogen Toiletten nach rechts, für das Schnellbuffet nach links". De meesten besluiten eerst naar rechts te gaan, want honger kun Je ophouden. Een kwartier later zijn ze al tot de kassen gevorderd. Er is daar net een trombose van mensen opgetreden en van dat oponthoud maken de meesten gebruik om hun mutsjes uit te wringen. Eén van de leden uit het gezelschap heeft zich losgemaakt en staat in een bed met gele tulpen: een zwijgende dwarskijker, die links van het midden kleur wenst te bekennen. De man die het vonnis moet voltrekken hannest eerst met het diafragma en de sluitertijd en als hij eindelijk zover is, dat hij een puike belichting heeft, breekt de zon waterig door. „Lach mal Anna", roepen do anderen, „nicht so ernsthaft kucken". Het vrouwtje haalt de schouders op en probeert het oprecht, maar ze weet, dat haar aanwezigheid in het perk gedoemd ia om een herfst dissonant te blijven. „Lach mal Anna", herhaalt de reisleider, „Anna komm". Ze haalt diep adem, trekt het hoofd tussen de schouders en waarachtig: een smalle glimlach valt als een scherf van haar lippen. Het ia een grotesk gezicht: die duizenden, zwijgend schuifelend in de regen als nabestaanden achter de kist. De fonteinen spuiten schuimend water in de vijvers, de eenden manen hun donzig kroost tot voorzichtigheid. En de tulpen. Ach ja, de tulpen. Ze beven in de wind; laatbloeiers Ln hun nadagen, die vandaag weer duidelijk ln de minderheid zijn, maar nochtans dapper volhouden. Om vier uur klapt de reisleider in zijn handen. Hij telt de mutsen en zegt, dat ze weiter gehen. Als er nog Damen und Herren zijn, die de handen willen wassen: für die Toiletten nach links, für das Schnellbuffet nach rechts. Hij heeft gelijk, want hij staat nu precies andersom dan zoëven. De tien miljoenste bezoeker is misschien net die ene LEO THTIRING druppel, die de bloemmelk doet overlopen. Het exclusieve genoegen van dè adel ia een inclusief dagje uit voor honderdduizenden geworden. E* is een tjjd geweest, dat we ze aten, maar zo ls het ook goed.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1968 | | pagina 2