WAJANG
PURWA
HORRIBLE TANGO
Van Bilderdijk tot Lucebert
DE LEIDSE COURANT
Dr. Günter Böhmer, die belast is met
de leiding van de poppenafdeling van
iet Münchener museum, was kortge-
eden in Den Haag voor de inrichting
van „De bonte wereld van 't poppen-
pel", de tentoonstelling die momenteel
het Gemeentemuseum te zien is. Met
erechtvaardigde trots vertelde hü ons
dat zün verzameling wellicht de groot-
n Europa en een der belangryk-
jle ter wereld is. „Er is één uitzonde-
ing", zei hy. „De Indonesische wa-
ang, die is nergens zo goed vertegen-
oordigd als tn de Nederlandse mu-
ea". Een van die musea is het Mu-
van Land en Volkenkunde aan
Rotterdamse Willemskade. Daar is
inds lang een uitgebreide collectie
i-ajangfiguren aanwezig en die collec-
is de laatste jaren door een reeks
i gelukkige aankopen nog aanzien-
Ük uitgebreid. Een deel ervan is deze
finter te zien op een vrü omvangrijke
entoonstelling: „Wajang Purwa. scha-
uwtoneel en wereldbeeld van Java".
Het aloude Javaanse schaduwtoneel
in Rotterdamse tentoonstelling
Ardjuno, Bimo's halfbroer
ajangfiguren, tegenover de i
IN
NIEUWE VORMEN
STERK LEVENDE
KUNST
Het Javaanse wajangspel is al oud.
Er zijn aanwijzingen dat het reeds een
duizendtal jaren geleden op ruime
schaal beoefend werd. De oorsprong
ervan ligt waarschijnlijk in de Vor
stenlanden met de centra Djokjakarta
en Soerakarta, waar het aanvanke
lijk als hofkunst beoefend werd. Later
verspreidde het zich over geheel Java
en Bali en verder in de gebieden
waar de Javanen zich ln kolonies ves
tigden, o.a. Zuid-Sumatra, Zuid-Bor-
neo en ook Suriname.
Wajang Purwa is het spel ln zijn klas
sieke vorm. Het werd gespeeld met
wajang-kulit figuren, uit leer gesne
den, die met stokjes bewogen konden
worden. De poppenspeler, de dalang,
bewoog die figuren voor een scherm
dat door een lamp verlicht werd. Tra
ditioneel was dat een olielamp, vaak
in de vorm van de garuda, Java's
mythologische vogel. Tegenwoordig
wordt ook wel een elektrische schijn
werper gebruikt. Die voorstellingen
waren niet voor de poes. Ze begonnen
zo half acht 's avonds en duurden on
afgebroken tot de volgende dag om
Het ïykt onmogelijk om een zó lange
tijd als toeschouwer met een spel be
zig te zijn, maar men moet bedenken
dat een wajangvoorstelling iets geheel
anders is dan bij ons bijvoorbeeld een
theateropvoering. Het was volstrekt
niet nodig om doorlopend te kijken.
Het ging er meer om de sfeer van de
voorstelling te ondergaan. Die sfeer
Klein drama I
met drie personen K
et nieuwste boek van Jan Wolkers,
orrible Tango is een betrekkelük
nvoudig verhaal van drie mensen,
e door de jeugdherinneringen van de
erteller in een conflictsituatie in een
orrible tango geraken, waaruit ze,
n te kunnen biyven leven, zullen
loeten ontsnappen. De verteller met
|n jeugdherinneringen, de ik van het
lek dus, is niet de hoofdpersoon, dat
integendeel de zwügzaamste, de ne-
r over wie de verteller zich ontfermt,
aast hem, de doodverlegen man met
|n heimwee naar Amerika die zich
taal niet thuis voelt in Amsterdam
i die zich ook niet thuis voelt bü de
rteller en zün vrouw Dodie, is de
ornaamste figuur de gestorven broer
n de verteller, die we al kennen
t de boeken van Jan Wolkers. De
rteller gaat er geestelijk onder ge
kt dat hü die broer niet alleen heeft
fgehad. maar ook heeft gehaat, dat
j hem heeft doodgewenst, dus sym-
lisch beeft gedood.
t die jeugdherinneringen is de spe-
le geestelijke toestand van de ver
ier te herleiden, ook in dit nieuwste
ek van Wolkers is die jeugd haast
es overheersend en brengt de ver
lier tot de wonderlijkste gedachten
dromen, dag- en nachtdromen, die
het boek telkens onmiddellijk wor-
weergegeven als een stuk reali-
al komen ze in de realiteit uiter-
d niet voor. Dat is in het begin
il onthutsend en verwarrend, zo-
het inderdaad onthutsend en ver-
irrend is voor de verteller zelf, die
ïijnbaar soms ook moeite heeft droom
werkelijkheid uit elkaar te houden,
heeft Dodie, een studente in de
ilogie, uitgekozen als zijn vrouw,
lijkt op het Hongaarse meisje
t eens bij hem in zijn vaders huis
is, het Gazellemeisje, zoals zijn broer
noemde, die de vreemdste en
•gal wrede seksuele spelletjes met
r uitvoerde en haar zo geheel van
verteller kaapte.
Sgressief
or die jeugdherinneringen bevangen
de verteller soms, althans in zijn
itasie bijzonder wreed en aggressief,
t een voorliefde voor zelfkwelling,
zich ook toont in de beschrijvingen,
arin hot afstotende, het lelijke, het
iverige, het slijmerige en bloederige
kens naar voren worden gehaald.
zijn wrede mensen in een wrede
reld over wie we horen, indien er
vertedering niet telkens terugkeer
de vertedering die laat zien hoe
de wrede mens een goedhartige
'uil kan gaan, die als de jeugdban
doorbroken wordt, zich duidelijk
enbaart.
n de drie personen in het verhaal
de verteller door die jeugdban de-
-vi ne, die de realiteit en de eigenlijke
"■uatie in zijn geest steeds weer ver-
Jan Wolkers
tekent. Hij wil, vanuit die jeugdherin
neringen, dat de neger niet alleen zijn
huis, maar ook zijn bed, dus ook Dodie,
de studente in de etnologie met hem
wil delen. Hij ziet dat in wreed nauw
keurige beschrijvingen ook telkens ge
beuren. Hij is zich echter wel degelijk
bewust dat dit de tango eerst recht
horrible zou maken en dat dit niet
alleen de neger, maar ook hem zelf
en als ze de dans meedanste
Dodie noodlottig zou worden. Dodie is
echter wel wijzer. Ze lijkt minder be
zwaard door jeugdherinneringen en ziet
de situatie evenals trouwens de neger
die de verteller in huis heeft geno
men veel juister en scherper. Ze ziet
dat die situatie zeker een bepaalde
fataliteit vertoont, die voor de neger
inderdaad horrible is, hier in Am
sterdam. waar weinig aan te veran
deren valt. Zij ziet de ongelijkheid der
mensen, wat heel iets anders is dan
rassendiscriminatie. De neger is een
vreemde in Amsterdam, evenals zij een
vreemde zou zijn in zijn geboorteland
tussen negers, met al de gevolgen van
dien. Ze ziet dat niet alleen voor de
verteller, maar ook voor de neger
het leven in het huis van haar en de
verteller onhoudbaar is geworden en
dat dit vooral, zij het niet uitsluitend,
aan de verteller ligt.
Slachtoffer
Zij beseft heel goed dal de neger, die
de verteller heeft willen helpen, daar
tenslotte het slachtoffer van wordt,
niets is erger dan de verkeerde hulp
die niet van de realiteit, maar van de
sentimentaliteit uitgaat.
had Iets magisch en tevens een socia
le kant. Men ontmoette elkaar, at of
dronk wat tussendoor, deed desnoods
een tukje. Als men er maar voor zorg
de dat men de hoofdmomenten niet
miste van het overbekende verhaal.
Zo'n hoofdmoment viel steevast te
middernacht, het magische uur waar
op de eigenlijke held ten tonele ver
schijnt en het verhaal een geheel
nieuwe wending gaat nemen. Dat leidt
dan langzamerhand naar het hoogte
punt van de voorstelling, een strijd
van de partij van de held met zijn te
genstanders, vaak reuzen. Inzet is
dikwijls een vrouw die gewonnen of
teruggewonnen moet worden. De
strijd duurt meestal lang, maar de af
loop staat vast: de held wint en de
voorstelling eindigt met een feest
maal of een trouwplechtigheid.
Uiterste verfijning
Van de heldenverhalen uit de Wajang
Purwatraditie is in Rotterdam een
aantal sublieme figuren bijeenge
bracht. Ze zijn vaak van een uiterste
verfijning en er is slechts weinig oefe
ning voor nodig om de verschillen t«
zien tussen de fijnbesneden helden en
de grovere vormen van de traditio
nele tegenpartij der reuzen. Er zijn
enkele „stambomen", compleet met
goden, helden en hun dienaars, het
leger van de tegenpartij en de apen,
die in sommige spelen een grote rol
vervullen.
17 moet in zo'n stamboom vooral op
zoek gaan naar Semar. Hij is de po-f
pulairste figuur van de wajang. Eigen
lijk een god. heeft hij om een vergrijp
een potsierlijke gestalte gekregen. IJij
staat altijd op het punt in huilen
uit te barsten, heeft een druipneus,
is mismaakt en (onze excuses!) laat
doorlopend winden. Toch is hij een
machtig figuur en als hij de held be
geleidt kan het die held alleen maar
goed gaan.
Vrijheidsstrijd verbeeld
De wajang heeft op de cultuur van
Java een ongelooflijk grote invloed
gehad. Het was daarom begrijpelijk,
dat men geprobeerd heeft het tradi
tionele spel ook dienstbaar aan andere
dingen te maken. Op de tentoonstelling
kan men zien hoe missie en zending
onder meer bijbelse verhalen in wajang
hebben trachten te „vertalen". Dat
heeft nooit goed willen aanslaan.
Evenmin als trouwens toen men na
1945 probeerde om de ideeën van het
nationalisme via wajangvoorstellingen
te populariseren. Daar heeft het mu
seum overigens een kostelijke groep
van Wajang Perdjuangan aan te
danken. Men ziet er de „kolonialen",
Van Heutz bijvoorbeeld, de Nederlandse
machthebbers van de veertiger jaren,
de voormannen in de vrijheidsstrijd,
onder meer Soekarno, en de Japanners.
Daarbij vallen markante kenmerken
op. Zo is er bijvoorbeeld een duidelijk
verschil tussen de Nederlanders, die
lang in Indonesië gevestigd waren en
de veel rozer uitgevallen soldaten van
de politiële acties. En grappig is de
wijze waarop de Japanners zijn uit
gebeeld: kleine, bijziende mannetjes,
allemaal met een brilletje.
Wist u overigens, dat Soekarno, als
vele Indonesiërs, vernoemd is naar een
van de helden van een klassiek wajang
spel: Kamo en dat hij in z"n gtudenten-
vertentiepagina. Ze had gezegd: Hier
Meteen bellen. En ze had gewezen op
een advertentie die ze met haar oranje
lipstick omlijnd had. 2 Persoons kamer
buitenl. arbeider. Toen ik niet meteen
naar de telefoon liep had ze gezegd, dat
hij toch een buitenlands arbeider was.
Niet meer en niet minder. Dat ik zelf
gemaakt had dat hij weg moest. Dat
die jongen gewoon niet meer toist waar
hij blijven moest. Zo'n spanning was er
ontstaan. Als ik homoseksuele neigingen
had zou hij het begrijpen. Of als ze
zelf met hem naar bed zou gaan omdat
ik een vriendin had. Maar nu, hij wist
er geen antwoord op. Daarom had hij
gisteren gezegd voordat hij op stap
ging: Voire générosié est trop grande"
Maar waarom doe je het dan niet. zei
ik. Een keer, en dan is het afgelopen.
Ik laat het niet voor hem, zei ze. Hij
wil maar al te graag. Dat heb ik wel
gemerkt. En wat mezelf betreft, ik
strijk mijn veren glad en dan is er
niets gebeurd. Maar bij jou is het niet
zomaar afgelopen. Het zou eindigen in
een afschuwelijk gevecht. Ik heb er
vaak aan gedacht. Ik denk dat we dan
geen van drieën meer zouden weten
waar we aan toe zouden zijn. Ik kan
me niet voorstellen dat jij het gewoon
als een spelletje zou kunnen beschou
wen. Maar waarom laat je mij er niet
buiten. Waarom zorg je niet dat hij zo
gauw mogelijk op die kamer komt. Dan
kan je net zo vaak als je wil met hem
naar een hoer. zei ze pesterig".
Het staat er een beetje grof, maar
Dodie geeft de situatie volkomen reëel
weer en ze ziet die waarschijnlijk niet
veel anders dan de neger die ziet. De
neger over wie de verteller zich ont
fermde zou haar gelijk geven, hij is
immers een volwassene evenals Dodie
dat is.
De oiivolwassene
De onvolwassene, de door zijn jeugd
herinneringen nog altijd verwrongen
persoonlijkheid is de verteller, die we
uit al de boeken van Wolkers tot nu
toe kennen, de man die altijd gelijk
meende te hebben op grond van het
verleden leed en de verleden angst,
maar die in feite nooit gelijk heeft
Het gelijk is ook niet altijd aantrekke
lijk, het kan bepaald bitter zijn als
gal. De neger komt in het huis van
buitenlandse arbeiders, het lijkt in
Horrible Tango, dat bij J. M. Meulen-
hoff te Amsterdam uitkwam, het huis
van de kille wanhoop.
Onder de boeken van Wolkers lijkt
ons Horrible Tango een typisch lussen-
boek, vooral van betekenis om de rea
liteit van het lot van de buitenlandse
arbeider die erin getoond wordt en
om de ontmaskering van de verteller,
die er zijn jeugdtrauma als een trauma
ontdekt en zichzelf als een verlate
JOfi PANHUIJSEN
Scene uit de Wajang Perdjuangang met links een gebrild Japannertje.
Blmo, de klassieke held. wiens naam Soekarno ooit als pseudoniem gebruikte.
teer hij het leven van de Javanen be
paald heeft. Hij doet dit nog steeds.
Niet toveel meer dank tij de originele
wajangvoorstellingen als schaduw
toneel. De belangstelling daarvoor
loopt vooral tn de grote steden terug
evenals voor andere vormen van wa
jang als Wajang Golék, met drie
dimensionale poppen, en Wajang
Beber, waarbij een soort rotschildertj
wordt vertoond, terwijl de dalang zijn
verhaal vertelt. Van beide soorten kan
men op de tentoonstelling voorbeelden
Moderne vormen
Springlevend la de wajang in zijn
meer moderne vormen, die toch terug
grijpen op de oude klassieke verhalen.
Wajang Wong, waarbij gespeeld wordt
door levende mensen, trekt nog ateeds
veel toeschouwers, zeker als het, zoals
vaak, voor de televisie wordt vertoond.
En als de radio een wajangverhaal In
hoorspelvorm uitzendt hoeft men ln de
volkswijken van Djakarta bijvoorbeeld
de straat maar op to gaan en men kan
dan al wandelend het gehele verhaal
volgen omdat alle transistorradlootjes
dan op het spel zijn afgestemd. Om dan
nog maar te zwijgen van het strip
verhaal waar oude wajanghelden de
hoofdrollen spelen en die bij de Indo
nesische kinderen net zo populair zijn
als Batman bij ons.
Voor de tentoonstelling ln Rotterdam
la geen catalogus beschikbaar. Dat zou
b|j zoveel honderden nummers ook
nauwelijks zin hebben gehad. Er is wel
een bijzonder Instructief boekje van
drs. Alit M. L. R. Djajasoebrata,
medewerkster van het museum, dat tal
van wetenswaardigs over de ge
schiedenis van de wajang vertelt en
tevens enkele klassieke verhalen, heel
ln het kort uiteraard, weergeeft. Goede
foto's sluiten bij de goede tekst aan.
Vg.
Nieuwe poëziebeschouwingen
BELANGRIJKHEID VAN HET EXTERNE GEGEVEN I Martien J. G. de Jong
Professor dr. Martien J. G. de Jong heeft ons reeds
eerder verrast met zün poëziekritieken, die meestal
analyses bleken te zün. Men herinnert zieh zün
interpreterend essay over Cheops en zün Twintig
Poëziekritieken. Hü heeft daarvoor van geheel ver
schillende züden, men kan wel zeggen van tegen
gestelde züden, lof gekregen en die was verdiend.
Zün nieuwste publikatic. Van Bilderdük tot Lucebert,
Tekst en Context van Nederlandse gedichten, die
bij A W. Süthofl te Leiden verscheen, houdt zich
opnieuw op analyserende wüze met poëzie bezig en
de lezing ervan is opnieuw zeer leerzaam. Prof. De
Jong gaat van Stutterheims stelling uit. dat men
een gedicht, dat men poëzie, op tweeërlei wi|if kan
benaderen, door beleving en door reflectie.
De reflectie, het nadenken over het gedicht, heeft
daarbij uiteraard een dienende taak, de beleving is
het voornaamste, eerst in de beleving dringen we
tot het werkelijke van het gedicht, tot de zin ervan,
zo men wil, door. Dit naar voren brengen van de
beleving heeft zijn gevaren. Men zou eruit kunnen
afleiden en men heeft eruit afgeleid, dat de reflectie
nauwelijks nodig zou zijn. Terecht wijst prof. De
Jong erop, dat veel van die belevingen a prima vista,
zo maar onmiddellijk, veel van een zwijmel kunnen
hebben, die gegrond is op een fundamentele vergis
sing omtrent de inhoud van het gedicht. In dit ver
band noemt hij de Madrilecnse hoogleraar en dichter
Damaso Alonso, die verklaard heeft, dat hij de tekst
als een middenstuk beschouwt, waarvoor en waarna
de Intuïties van schrijver en lezer als even voorname
onderdelen bestaan.
De Jong valt hierop Damaso Alonso aan. Hij heeft
daarin uiteraard ongelijk, en wat Damaso Alonso zegt,
is :n het geheel niet in tegenspraak met Stutterheims
indeling in beleving en reflectie.
Noodzakelijk
Dat de reflectie noodzakelijk is en door dc Madri-
leense hoogleraar ook noodzakelijk wordt geacht,
heeft Damaso Alonso, de grootste commentator van
een der moeilijkste dichters ter wereld, Luis de
Gongora, wel bewezen en zouden we willen zeg
gen in de hoogste mate. Hij heeft de Soledades
en ander langer dichtwerk van Gongora woord voor
woord nagegaan in een steeds aanhoudende reflectie
en deze daarna geheel geparafraseerd. Dat de intuïtie
naast die reflectie echter noodzakelijk is en dat niet
iedereen die intuïtie bezit, zal prof. De Jong waar
schijnlijk toch niet ontkennen.
Als Alonso in zijn Poesia Espagnola verklaart, dat
het met deze Intuïtie gesteld is als met de mystieke
begenadiging men heeft ze of men heeft ze niet
wekt dat dc spotlust van De Jong, maar evenals er
bij de muziek onmuzikalen zijn, treft men wat de
dichtkunst aangaat versongevoeligen aan. In zijn
verdediging van de reflectie, waarvan Damaso Alonso
een der grootste vertegenwoordigers dezer eeuw is,
doet prof. De Jong dit feit geen voldoende recht
Maar dit betreft voornamelük de theorie. In dc
praktijk van de reflectie toonde hij zich degene die
hij bestrijdt, zij het op een beperkter plan, waardig.
Hij begint met een gedicht, dat velen het enige
goede gedicht van de retor Bilderdük achten en
dat De Jong bijzonder hoog aanslaat en waarvan
hij de „eigenaardige, veelkantige schoonheid" verge
lijkt met die „van een kunstig geslepen diamant".
Een gebed
Het ontnuchtert de lezer van zijn essay dan wel een
beetje, dat dit gedicht Gebed voor een goed
deel een vertaling in versvorm is van een prozastuk
van Fénélon. Maar groter dichters dan Bilderdijk,
Chaucer bijvoorbeeld, hebben hetzelfde gedaan met
schitterende resultaten. Zonder de waarde van Bll-
derdijks Gebed te overschatten, het is inderdaad of
het de „trillingen van zijn wisselende gevoelens" bij
de dichter „waarneembaar maakte", evenals „het
innerlijk gevecht van de dichter".
Prof. De Jong meent, dat Bilderdijk dit Gebed
schreef vrijwel onmiddellijk nadat hij het minder
jarige meisje verleid had, dat later zijn tweede
vrouw werd. Dit is een extra-literair gegeven, waar
sommige tekstbeschouwers tegenwoordig niet meer
aan willen de tekst en alleen de tekst geldt
maar desondanks geeft dit het gedicht wel degclük
een ander en duidelijker, hoewel onthutsend gezicht.
Men betwüfelt of iemand op het ogenblik nog in
staat zou zijn in die omstandigheden zo uit het proza
te vertalen en daaraan toe te voegen als Bilderdijk
destijds deed.
Met die extra-literaire gegevens blijft prof De Jong
de gehele tijd werken en steeds met zeer beslist
resultaat. Hij doet het bij zijn beschouwing van
stukken uit het volgens hem indrukwekkende ge
dicht van P. N. van Eyck Medousa, waar hü terecht
op de invloed van de symbolische schilderkunst van
Fernand Khnopff wijst. Van Eyck heeft tweemaal
uitvoerig het destijds bekende schilderij van Khnopff,
„I lock the door upon myself", beschreven. Hij was
trouwens in al zijn eigenzinnigheid een man, die
betrekkelijk weerloos was tegen sommige invloeden.
Minder weerloos was Martinus Nijhoff, over wiens
vertalingen prof. De Jong zeer Juiste opmerkingen
maakt.
Hartvei-heugend
Uitstekend en zeer verhelderend gebruikt de schrijver
het externe gegeven bij zijn analyse van dat destijds
zo omstreden en zo hartverheugende gedicht van
Paul van Ostaycn: De Boerecharlcston. Hij wijst te
recht op verwantschap met die andere Franse ver
nieuwer, Guillaume Apollinaire, en hij toont over
tuigend aan, dat Paul van Ostaycn, over wie zo veel
onzin geschreven ls, op de eerste plaats een realist
Wie heeft er de kleine bugel
ieli)ne Marie Kathï
Het ontgaat prof. De Jong, dat de laatste regel van
Gilliams Tweespraak in de Herfst niet feilloos ls
met zijn omkering aan het slot cn het ovcrprecieuse
van het gedicht, dat niettemin ongetwijfeld hoge
kwaliteiten heeft, neemt hij ook voor lief. Zeer ver
heldei end is weer zijn beschouwing over Hoornlk
en diens aanvankelijke breedvoerigheid en tot de
beste opstellen In de bundel kan men zün scherp
zinnige analyse van Lucebcrts Oogst rekenen.
Ook al is men het niet altijd met De Jong eens, zijn
nieuwe poëziebeschouwingen zijn de moeite waard
en daarom bevelen we deze beschouwingen aan hen
die over Intuïtie in dezen beschikken, van harte aan.
JOS PANHUIJSEN