Nederlandse voddenrapers in Abbé Pierres voetspoor Emmaus- gemeenschap bij kasteel De Haar Het doel van ons werk is een ander in nood te helpen en aldus de echte vrede te di lenen Kerstnummer 1967 !%- -V 's Middags en 's avonds wordt er gezamenlijk in de keuken gegeten. De vrouw van responsable Henk Jan Meyer zorgt ervoor, dat de inwendige mens voldoende aan zijn trekken komt. Aangezien iedere Emmausgemeenschap autonoom la, drukt de hele verantwoordelijkheid voor de gang van zaken op de schouders van deze jonge man, Henk Jan Meyer, die samen met zijn vrouw volledig in de gemeenschap is opgenomen. MIJN entree in de voddenrapersgemeenschap van Emmaus had niet ongelukkiger kunnen zijn. Een afspraak met de responsable [gemeenschapsleider), die me in Utrecht aan het station zou komen afhalen, liep in hel honderd. Na een half uur wachten nam ik ten einde raad een taxi en belandde daarmee na een fantastisch mooie rit door het Utrechtse landschap eerst bij het kasteel De Haar en vervolgens na enig zoeken bij de beschei den behuizing van de Emmausgemeenschap: de voor malige varkensstallen in een hoek van het landgoed. Het had niet ongelukkiger kunnen zijn. Ik was liever met het armoedige karretje van de responsable aan gekomen dan met deze dure slee van een taxi. Die scheen gelijkaardige gevoelens te koesteren: want maar amper was er afgerekend of hij maakte rechts omkeert alsof hij zich schaamde met zijn mooie car rosserie in de drassige bodem voor een varkensstal te hebben gestaan. Eerlijk gezegd: het was het gebouw niet meer aan te zien. Keurig opgeknapt, innerlijk zowel als uiterlijk volkomen veranderd en best om in te wonen. Beneden een grote woonkamer, keuken, slaapkamer van de responsable en zijn vrouw, bergruimte en toiletten, boven eigen kamertjes voor nog een stuk of vijf, zes personen. Abbé Pierre de stichter van het Emmauswerk, had het van de kasteelbewoners cadeau gekregen, toen hij hen ontmoette tijdens een vliegreis. Als ze hem ergens mee konden helpen, dan graag, zeiden ze in het voorbij gaan. Abbé Pierre had er eerst geen aandacht aan geschonken, hij hoorde zo veel en hij had het zo druk. Pas later was hij op het aanbod ingegaan, mede op instigatie van zijn Hollandse vrienden. En nu staat daar een zeer acceptabele behuizing voor de eerste Neder landse Emmausgemeenschap. Op een paradijselijk stukje grond. Binnengelaten praat ik eerst enige tijd met de vrouw van de respon sable Henk Jan Meyer, een jonge, intelligente vrouw, die binnenkort haar tweede baby verwacht. Ze vertelt, hoe ze samen met haar man in de Emmausgemeenschap is gekomen. Hij heeft een opleiding gehad als docent in de expressievakken met als specialiteit het creatieve spel en het spontane toneel. In zijn diensttijd heeft hij daar nog wat handenarbeid bijgedaan, weven en pottenbakken. Daarna kwam hij in oontact met het Emmauswerk door een stage in Frankrijk en Zweden. En toen onlangs de post van responsable in Haarzuilens vacant kwam, bood hij zich aan om hem te bezetten. Wat oorspronkelijk bedoeld was als een overbrugging tussen de dienst en het gewone werk, werd een minstens voorlopige levensvervulling. „We hebben er wel goed over nagedacht", zegt zijn vrouw, „vooral omdat ons tweede kindje op komst was. Maar we hebben het tenslotte gedaan. Én tot nog toe is het ons heel goed bevallen." Het echtpaar is volledig in de voddenrapersgemeenschap opgenomen. in de andere een weefgetouw. Op tafel een grote stapel verstelgoed, die kennelijk nog gestreken moet worden. Op de balken langs het plafond enkele flarden uit het gemeenschapsreglement. „Niemand zal zijn levensonderhoud laten afhangen van iets anders dan van zijn werk. Giften mogen slechts aangewend worden voor het scheppen van nieuwe communiteiten, voor investeringen of voor dringende hulp verlening. Ieder wordt gewaardeerd als de mens die hij op het ogen blik is, ongeacht zijn verleden of zijn opvatting; elke zinspeling op Het heeft niet eens een eigen huis, daar wordt wel aan gewerkt, nog dit; jaar hopen ze erin te kunnen trekken. Tot nog toe stellen ze zich tevreden met een tweepersoonskamer in de voormalige varkensstal. Ook financieel staan ze met de overige gemeenschapsleden op gelijke voet: geen salaris, alleen een zakgeld van tien gulden in de week. Eten uit de gemeenschappelijke pot. En kleren uit de spullen, die worden opgehaald. „Alles wat u hier ziet, de meubeltjes die er staan en de kleren die we dragen, allemaal spullen die door de mensen zijn weggegooid." Ik vraag haar of ze dat niet erg vindt, juist als vrouw, om altijd in een afdankertje te lopen. „Helemaal niet", luidt het verrassende antwoord, „er zijn altijd heel leuke dingen bij, je moet jezelf beslist in bedwang houden, om niet meer te nemen dan je nodig hebt. Bovendien kun je, als je dat wilt, altijd nog iets van je zakgeld kopen." Ik kijk haar eens aan en constateer, dat ze er aardig uitziet. Als je het niet wist, zou je nooit kunnen vermoeden, waar ze die aardige jurk wel vandaan heeft. Terwijl we zo zitten te praten, probeert ze de kleine Marjan van één jaar een paar witte schoentjes aan te trekken, die zojuist zijn binnen gekomen: zo goed als nieuw, keurig netjes. Ze schijnen niet erg goed te passen, maar dat zal straks in alle gemoedsrust nog eens opnieuw worden geprobeerd. Marjan is het jongste lid van de gemeenschap. Ze heeft een heel eigen inbreng, ze schépt tussen al die mannen een heel eigen sfeer En daar mag ze best iets voor hebben: een zakgeld van tien gulden per week, dat voorlopig op een spaarbankboekje wordt gezet. Want als de ouders niets verdienen, zal er toch op een of andere manier voor de toekomst van het kind moeten worden gezorgd. Terwijl in de keuken verder aan het middageten wordt gewerkt, ga ik eens een kijkje nemen in de ruime zitkamer, waar de vrije tijd kan worden doorgebracht. Het meubilair is een samenraapsel van alle mogelijke stijlen. In de ene hoek staat een verouderd televisietoestel, iemands verleden wordt beschouwd 'alè een ernstige fout en trioet zonder pitstgl. woi^n gqedgernp,aktr He.V (feel yan ons werk'is een ander in nood te heipén eh aldus de echte vréde te dienen." Die regels zijn opgesteld door Abbé Pierre, alias Henri Grouès, voor malig verzetsman en parlementslid. In 1947 koopt hij een oud huis in Neuilly Plaisance, dat hij eigenhandig opknapt, nieuw Inricht en Emmaus doopt. Het is een gastvrij huis, waar iedereen kan binnenlopen, 'die wat rust, geborgenheid en vriendschap nodig heeft. In de lente van 1949 krijgt Abbé Pierre zijn eerste blijvende gast: de zwerver Bastien, ontslagen uit de gevangenis na twintig jaar te hebben ge zeten voor moord, daarna een paria gewoi'den, een man voor wie het leven geen enkele betekenis meer heeft, die zelfs geprobeerd heeft er een eind aan te maken. Hij komt bij Abbé Pierre terecht om hulp. Die zegt doodeenvoudig: „Ik kan jou niets geven, maar jij kunt mij helpen. Ik probeer mensen te ondersteunen, die het slechter hebben dan ik, maar dat kan ik niet alleen. Jij zou erg goed van dienst kunnen zijn, want jij hebt aan den lijve ondervonden wat miserie is Bastien wordt de eerste volgeling van Abbé Pierre. Daarna komen er nog een hele rij, allemaal thuislozen, buitenbeentjes, die het huis in Neuilly Plaisance gaan bevolken: Etienne, Djibouti, Philippe, Kangourou en hoe ze verder allemaal mogen heten. Aanvankelijk leven ze van het salaris, dat Abbé Pierre als parlementslid geniet. Later als de abbé zijn zetel heeft opgegeven verdienen ze met zijn allen, de abbé incluis, hun kost als voddenrapers En zo groeit geleidelijk aan, bijna vanzelf, de eerste Emmausgemeenschap, later gevolgd door zeer veel andere over heel de wereld. Een gastvrij huis, waar men kan „overnachten", waar men vrede en vriendschap vindt en waar men leert dat hij het beste geholpen is die probeert een ander te helpen, De Nederlandse communiteit bestaat nog maar enkele maanden. Zij telt, inclusief het gezin van de responsable, tien leden, waaronder een Fransman. Hun enige bron van inkomsten is het verzamelen en verwerken van afval, die onze maatschappij weggooit. Binnen een straal van twintig, dertig kilometer hebben zij overal hun verzamel- posten, waar de spullen regelmatig worden opgehaald, aanvankelijk met een paar totaal versleten karretjes, sinds enkele weken met een grote (gekregen) vrachtauto. Op het terrein van Emmaus komt dat allemaal terecht in een loods, waar het door Jan, Joop, Francois en nog een heel stille Jongen, van wie ik niet eens de naam heb ver nomen, wordt uitgezocht, geperst, in pakken gedaan en verzonden. Tot mijn niet geringe verwondering tref ik bij deze werkers een oude jeugdkameraad aan, die langs alle mogelijke omzwervingen in Emmaus terecht is gekomen. Ze hebben allemaal hun eigen verleden, maar daarover wordt gedachtig de regel van Abbé Pierre In de ge meenschap niet gesproken. Het enige punt van overeenkomst dat zo hebben is: ze zijn allemaal door een dieptepunt in hun leven heen gegaan en ze hebben allemaal geprobeerd met hun intree in de gemeenschap een nieuw leven te beginnen. Er staat in die loods, waar ik ben geweest, voor duizenden guldens aan materialen: oud papier, karton, non-ferrometalen, afgedankte kleren. Afgedankt wil niet zeggen afgedragen: want er zijn zeer goede, bruikbare exemplaren bij. Wie echt iets nodig heeft, mag het uit de hoop halen. De rest wordt gesorteerd, in pakken geperst, weggegeven of verkocht, al naar gelang dat nodig is. De prijs schijnt te liggen op drie kwartjes de kilo, althans voor spullen van de eerste soort Een goede jurk komt op 38 cent, een kostuum op 1.25, een dikke winterjas op 2.—. Op het ogenblik worden er per week zo'n veertien, vijftien balen geperst. Dat zou veel meer kunnen zijn, als ze maar de .besghikking hadden over een elektrische pers. Het ding, waarmee ze nu staan te prutsen, is een prehistorisch gevalletje. Ook een elek trische papiermolen zou het werk ten zeerste vergemakkelijken. Ik praat er nog eens over met de responsable, als hij 's middags is thuisgekomen. „Het heeft niets met idealisme te maken", zegt hij, „alleen met realisme. Wat de maatschappij weggooit heeft nog vol doende waarde om een gemeenschap als de onze te laten leven en er geld aan over te houden. Tot nog toe is dat niet het geval geweest, omdat we vrij hoge uitgaven hadden voor onze eigen vestiging. Maar straks gaan we zeker een of ander project in de ontwikkelingslanden adopteren. In het buitenland doen ze dat overal. En het blijkt echt wel te kunnen." Hij zegt geen godsdienstige overtuiging te hebben en in zijn werk gelukkig te zijn. „Het ls goed in een Emmausgemeenschap te leven, alle taboes vallen weg, je neemt de ander zoals hij is, je probeert hem tot zijn recht te laten komen. Het is een verademing ln onze egoïstische maatschappij om zo te mogen leven." Of hij het voor altijd wil blijven doen? „Dat vind ik een dwaze vraag", zegt hij. „Geen mens kan zich voor zijn leven aan een bepaalde werkkring binden. Zoals ik er nu tegenaan kijk, wil ik in de Emmausg. nieenschap blijven. Maar dat kan misschien nog wel eens veranderen." Op het erf blijven jve nog even staan bij een monument, dat uit alle mogelijke afvalstoffen is opgericht: bovenin een vliegende hollander, verder een autoband, wat rioleringsbuizen, een koffie pot en nog wat niet meer te identificeren spullen. Of het zo bedoeld is weet ik niet. Maar het werkt als een symbool. Het laat zien, dat je uit afgedankte spullen nog best iets moois kunt maken. En uit afgedankte mensen een mooie gemeenschap. ALFRED VAN DE WEIJER sap® - Cleber, een Fransman, is de een bewogen verleden achter rustige burger" geworden. enige buitenlander in de groep. Hij heeft de rug, maar is nu wat wij noemen „een Wat de maatschappij weggooit heeft altijd nog genoeg waarde, om een gemeenschap van tien mensen in het leven te houden. Als het tenminste goed wordt verwerkt In het midden het prehistorische apparaat, waarmee de vodden worden samengeperst

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1967 | | pagina 19