Pure
plastiek
van
JEAN
ARP
Vervelend jagen op
oorspronkelijkheid
PRACHTIG OVERZICHT VAN
WERK VAN EEN DER GROOTSTE
KUNSTENAARS VAN DEZE TIJD
Eigenlijk altijd dadaïst gebleven
Opera in Italië
in moeilijkheden
Twee romans
over de liefde
Grootste Engelse dieliter van de tweede wereldoorlog
DE LEIDSE COURANT
CONSTELLATIE 1953, HOUT
VRUCHT-TORSO, BRONS (I960)
Jean Arp, de vorig jaar op 78-jarige leeftijd overleden kunstenaar, was zonder twijfel
een der grootste beeldhouwers van deze eeuw. Hij heeft een enorme invloed gehad.
Vorig jaar konden wij dit nog constateren op de tentoonstelling Sonsbeek '66,
waar behalve vijf werken van de meester zelf tal van werken van jongere collega's
te zien waren die min of meer klakkeloos de door Arp gevonden vormen overnamen.
Hij heeft over de gehele wereld de erkenning gevonden die hem toekwam. Nu in het
Haagse Gemeentemuseum een overzichtstentoonstelling van zijn werk wordt gehouden,
levert die algemene erkenning van Arps grootheid echter een gevaar op. Men zou er
namelijk toe kunnen komen deze werken met een ernst te benaderen
die voor velen ervan dodelijk zou zijn. Die ernst past niet bij Arp, die
TSfi-E- behalve een groot kunstenaar, ook een humorvol mens was, met een
voorliefde voor het groteske en het absurde. Hij is een der medeoprichters
i geweest van de dadabeweging en in zekere zin is hij als enige altijd dadaïst
gebleven.
Je vraagt je soms met enige verwondering af hoe het mogelijk is, dat ei
na een paar duizend jaren literatuur nog steeds over „de liefde" wordt ge
schreven en gefantaseerd. We kunnen wel feggen dat er geen schuilhoekje
in de doolhof van de liefde meer over is gebleven, dat niet al talloze keren
is ontdekt en beschreven. En maar steeds doen of het betreden van zo'n
door en door verkend schuilhoekje een echte verrassing is.
Natuurlijk zijn opmerkingen als deze
veel te nuchter. Want hoe bekend ook,
de liefde blijft èls liefde voortdurend
een verrassing. Het gaat bij verhalen
over liefde in welke vorm ook
niet om de originaliteit, maar om de
toon. Je moet het gevoel hebben dat
de vertelde gebeurtenissen, gewaarwor
dingen en gevoelens écht zijn: ze moe
ten verteld worden omdat hun echtheid
tot vertellen dringt; niet omdat de au
teur het zo interessant vindt óm ze te
vertellen. Want de auteur die het inte
ressante zoekt, wil „oorspronkelijk" zijn.
En weinig is zo irritant vervelend als
het jagen op oorspronkelijkheid in din
gen, die alleen nog maar je belang
stelling kunnen wekken door het op
rechte ln hun gecllcheerdheid.
Voorbeelden van dat irritant verve
lende jagen op oorspronkelijkheid zijn
te vinden in de romans De Konings
mantel, geschreven door B. Roest Crol-
lius op de markt gebracht door de
Uitgeverij Heijnis N.V., Amsterdam
en De palm groeiteen schriftuur
van Kitty van Reygerbergh, uitgegeven
door Heideland te Hasselt.
„OPRECHTHEID"
Om met de laatstgenoemde roman te
beginnen, de puntjes in de titel hebben
de betekenis van een reëel vervolg;
voluit zou de titel luiden: „De palm
groeit tegen de verdrukking in". Het
thema van de roman is verwoord in de
navolgende passage, die typerend is
voor het gehele boek: voor de stijl, voor
ROME (ANP) —De Italiaanse regering
<je opera met grootscheepse subsidies
en een coördlnatleprograrama te hulp
komen. Aan de senaat is een wetsont
werp voorgelegd dat verlichting moet
brengen in de problemen die ontstaan
door de toenemende tekorten van de
Italiaanse operagezelschappen.
Minister Corona van Vreemdelingen
verkeer en Vermakelijkheden heeft erop
gewezen dat de opbrengsten van de
plaatskaarten van Italië's 11 gemeente
lijke operagezelschappen zijn gestegen
van 1.6 miljard lire in 1957/58 tot 2.05
miljard lire in 1965. De salarissen van
de zangers en het andere personeel na
men echter toe van 2.178.000.000 tot
11.529.000 000 Ure.
Volgens het wetsontwerp zal de rege
ring voor opera en concerten nu een
vaste subsidie van 12 miljard lire ver
strekken, Bovendien wil de regering alle
muziekacUvltelten coördineren, die door
de staat worden gesubsldlëerd en ervoor
torgen, dat de operagezelschappen en de
grote orkesten programma's van hoge
artistieke kwaliteit geven.
de visie op de mensen, voor de „oprecht
heid" ten opzichte van leta zo dood
gewoons als de liefde is:
„Ik zocht slechts je tedere ziel en al
het andere was niet zo belangrijk. Het
timbre in je stem, je to\fze raadgevin
gen, en zo typerend dat je zelf ontdek
te mijn engelbewaarder te zijn. En zo
veel vragen bleven nog. Ik kon je nog
niet missen, lieve engel
Het is natuurlijk wel heel persoonlijk
en ik gun iedere lezer het recht om
de dingen anders te ondergaan, maar
wanneer ik zinnen als de hierboven ge
citeerde lees, dan begin lk van binnen
te grommen. Kitty van Reygersbergh
doet voor het overige naast deze bloem-
zoetige behandeling van de liefde met
alles wat er, materieel en immaterieel,
aan vastzit, heel flink. Zij kan eens uit
de slof schieten met een „rond": „Moet
je een pak op Je duvel hebben" of een
„Adios, dag meid. dag dag, Katja",
maar daar blijft het niet bij. Zij neemt
ook op het geliefde gebied der dag
afsluitingen voor radio en t.v. „het
gebied van het seksuele" slechts een
heel bescheiden blaadje voor de mond.
Zo laat zij de vrouwelijke ikfiguur van
het boek en de man „die met haar is"
dingen tegen elkaar zeggen als deze:
„Jij moet een meisje voor me zoeken,
een met net zulke leuke billen als Jij".
Hij is gek. denk ik. en ga er gewoon op
in. „Moet ik dan eerst vragen of ze mij
haar bibs laat zien?"
Je begrijpt bij God niet hoe dergelijk
spul nog op de boekenmarkt terecht
kan komen.
ENORME PRETENTIE
Hetzelfde geldt voor de roman van
Roest Crollius, die alleen iets meer
schijn heeft, omdat hij gewikkeld is in
een enorme literaire pretentie. Roest
Crollius beschikt ontegenzeggelijk over
een behoorlijk talent ten aanzien - van
beschrijving en evocatie van een sfeer.
Dat talent komt het best tot zijn recht
in eenvoud, maar Roest Crollius is op
jacht gegaan naar oorspronkelijkheid.
Het thema in die oorspronkelijkheid is
wederom d« liefde, maar dan de liefde
die heel. heel diep gaat: langs de zin
nelijke. langs de seksuele, langs de
eigen-Uefde heen naar het geheim
waaruit wij leven, om even in de stijl
van Roest CroUlus' roman te spreken.
De auteur is ln zijn roman zo ver
doorgezakt ln kwasi-dlepzlnnlgheld dat
hij tot het schrijven van onverstaan
bare onzin is gekomen. Daarbij zegt hij
in details soms zijn verstandige
„Ik speelde dapper de filosoof: ivij
herbergen zoveel persoonlijkheden
onsdie alleen maar schijngestalten zijn
van onze werkelijke ik! Wat je doet
hangt voor een groot deel af va\
persoonlijkheid die op dat moment dienst
heeft. Je diepste wezen ia er niet bij
betrokken, is daarom in feite on
klaagbaar".
DE MIST IN
Deze kloof tussen schijngestalten,
kortstondige realiteiten en het myste
rieuze diepste wezen heeft Roest Crol
lius met zijn roman willen overbruggen:
niet op een realistische manier, maar
mystisch. Hij is daarbij niet in het mys-
tische, maar in de mist terecht geko
men. Die mist heeft hy gevonden ach
ter „de grenzen van moraalland", waar
hij een veel te grote betekenis toe
kent. een betekenis die hem verleidt
tot de uitroep: „O heimwee naar het
mysterieuze bewegen achter het rode
licht, naar de vage schaduwen op het
gordijn, naar de gedempte lustkreten van
hen die de vrijheid kozen
De stippeltjes zijn van de acteur, niet
in mij. Ze vormen het zebrapad naar
de mist.
D. OUWENDIJK
Dada werd ln februari 1916
geboren te ZUrich. Arp had
al eerdere werken op zijn
naam staan, op de tentoon
stelling heel spaarzaam
vertegenwoordigd, maar
die vallen eigenlijk buiten
het kader van zijn latere
oeuvre. Dat begon rond de
tijd van Dada. Arp, ge
boren Elzasser, wilde voor
de Duitsers in de eerste
wereldoorlog geen wapens
dragen. In Zwitserland trof
hij anderen: uit Roemenië,
Duitsland, Nederland, Rus
land, die gelijkgestemd
waren. Zij haatten de oor
log en zij verzetten zich
tegen alles wat toen ge
vestigd was in de kunst.
De groep trof elkaar in het
Cabaret Voltaire, waar ze
hun uiteenzettingen hiel
den en spot bedreven. Het
waren kolderavonden die
veel mensen voor het
hoofd stootten, zoals kol
deravonden ook thans nog
plegen te doen. Men wilde
komen tot een geheel
nieuwe kunst, zonder ban
den met wat vroeger ge
maakt was. Arp nam er
een belangrijke plaats in,
zoals hij later zou doen in
Keulen, Berljjn en Parijs,
waar na de oorlog Dada
eveneens geïntroduceerd
GROEISELS
De wildste constructies uit
die jaren zyn op de ten
toonstelling niet te zien.
Arp heeft later consequent
vernietigd wat hy niet
meer van belang achtte.
Wel is er een aantal
reliëfs, hout op hout, fel-
beschilderd en vaak met
groteske voorstellingen:
Eierplank. Vork en plas
tron, Neus-wang. Voor dit
.type reliëfs hoeft men be
paald geen stomme bewon
dering op te brengen al is
het interessant er kennis
van te nemen. Want al I
gauw komen in die reliëfs I
evenals byvoorbeeld in
de borduurwerken die hij
ontwierp en die door
Sophie Taeuber, het enige
Züricher element in de
groep en Arps latere echt
genote, werden uitgevoerd
de vormen voor, die
zyn verdere werk zouden j
gaan kenmerken. Het zyn
onbestemde „groeisels"
met iets plantaardigs.
maar ook met het sen-1 I
suele van mensvormen. I
Arps werken waren, zo
als hy het zelf eens for
muleerde, „geordend naar
de wetten van het toeval".
In die formulering Ujkt
tegenspraak te schuilen.
Toeval en wet Maar Arp
wilde ermee zeggen dat
hy werkte zoals de natuur
werkt: de dingen lang
zaam laten groeien naar
hun ultelndeiyke vorm.
Zyn vrystaande beelden
maken ook de Indruk van
uit zichzelf gegroeid te
zyn.
Dat doen ook zijn latere
collages: papiersnippers
in „Arpse" vormen, waar
mee hij spelen ging tot hy
een schikking kreeg die
hem beviel. Het geldt ook
voor zyn latere reliëfs,
meestal in duraluminium,
waarmee hy zeer esthe
tische effecten bereikte.
SENSUELE INSLAG
Maar het liefst zijn i
toch de beeldhouwwerken.
Het w een uiterst pure
plastiek, waarin Arp
grote volmaaktheid kon
bereiken juist omdat hij
niet gebonden was aai
paalde vormen. Dat werk
is nooit slap, het heeft een
typisch sensuele inslag in
die zin dat men het als
lichamelijk ondergaat, ook
als er geen lichamelijke
vormen aanwezig zijn. Men
voelt zich steeds gedron
gen de sculpturen aan te
raken; ze voelen ook zo
goed aan, deze gespannen
bronzen oppervlakken die
een levende huid lijken van
soepele en toch zo krach
tige vormen. Overigen»
zult u deze aandrang moe
ten bedwingen, want u zou
zeker last krijgen met de
suppoosten.
Arps voorliefde om een
sculptuur uit zichzelf te
laten ontstaan leidde er
toe dat hy vaak vroegere
motleven opnieuw opvatte.
Hy liet ze dan weer an-1
ders „groeien". Een paar
van zijn schitterendste j
beelden zijn op deze wyze
ontstaan. Van de tentoon
gestelde noemen wy spe
ciaal „Vrucht-torso" uit
1960 de afgebeelde foto
kan maar een flauwe in
druk van dit prachtige
brok plastiek geven) en
een haast even mooie
Torso uit 1957. Soms ook
ging hy vormen samen
voegen. Dan ontstonden i
bouwsels als Schalenboom
(1947), Sterre-amfora
(1965) en uit hetzelfde
jaar X Scrutant l'horizon,
het beeld dat door de ge
meente Den Haag is aan
gekocht en dat sinds kort
prykt in ds wyk Marla-
hoeve. Dit werk, dat aan
leiding tot deze tentoon
stelling werd, is een van
de laatste die de kunste
naar nog voor zyn dood
kon voltooien.
8tippen we hier nog even
aan dat Arp iets van een
universeel-kunstenaar was.
Behalve beeldhouwwerken,
schilderyen reliëfs, col
lages en dergeiyke heeft
hy ook veel gedichten ge
maakt ln zyn beide „moe
dertalen", Frans en Duits.
Op ds tentoonstelling is
een aantal teksten van
deze gedichten te zien. Men
kan eruit opmaken, dat j
Arp ook in deze richting
zeer begaafd was. Men kan
er tevens oonstateren dat j
speelse humor en plezier
in het kolderachtige ook
soms uit zyn dichtkunst
biykt.
De kolderieke inslag die
kenmerkend was voor
vroegere werk van
Arp is later gaandeweg
verdwenen. Zyn gevoel
voor humor zou hem tot
zyn laatste dagen biyven
kenmerken. Vol-ernstlg ls
hy nooit, ook niet in zyn
voornaamste scheppingen.
Dit mag o.m. blijken uit
sommige titels die hy zyn
werkstukken gaf: „Zeer
groot persoon" heet een
beeld van 2 meter 44 en
een reliëf uit 1964 Is aan-
8TERRE-AMFORA, MARMER (1985)
geduld als „Qeblt var
oude heldin". Nog enkele
Jaren voor zyn dood zou
hy speelse reliëfs var
schllderd hout maken,
waar de ernstige kunst
beschouwer maar moeliyk
raad mee weet Kunst ls
toch niet zo'n ernstige
zaak. Zeker niet by de
HAMER-BLOEM, BESCHILDERD HOUT (1918)
ALS IN DE OPEN
LUCHT
Arp» sculpturen komen
natuurlijk het beste uit in
de openlucht, mij in de
natuur uionrmee tij zo
wonderlijk goed harmoni
ëren. Bij een tentoonstel
ling die van 18 februari
tot en met 16 april duurt
izo'n openluchtopateU
ling uiteraard minder
gewenst. Daarom was het
inrichten van deze exposi
tie in de nieuwe vleugel
van het Gemeentemuseum
een uitdaging aan de nieu
we conservatrice van de
afdeling moderne kunst
van het museum drs. A,
C. Esmeijer. Het was haar
eerste tentoonstelling m
Den Haag en zij heeft hst
er schitterend afgebracht.
De beelden staan voortref
felijk in een rui mts dis ais
„open lucht" werkt. Jk
ben er" zei ze ons, „van
uitgegaan dat dit geen
tentoonstelling is die je,
catalogus in de hand num-
aflopen. Ik wil dat ds
mensen door de ruimte lo
pen en zo de dingen toe
vallig tegenkomen zoalz
dat zou gebeuren als te
ergens buiten in sen park
stonden". In dis opzet U
zij voortreffelijk geslaagd.
De Arptentoonstelllng be
tekent opnieuw een mani
festatie van internationals
allure van het museum
dat vorig Jaar met „Mon
driaan" en „Russische Ar-
I cheologie" al tweemaal
I naar de top reikte. Goed.
Picasso gaat straks naar
Amsterdam, maar voor de
beeldhouwkunst ls Arp
wellicht even belangrijk
als Picasso het is voor
schilderkunst en grafiek-
Het is daarom te hopen
dat velen de weg naar
deze byzondere expositie
zullen vinden. Vg.
Gedurende de tweede wereldoorlog, in 1941, ver
scheen er by Routledge te Londen een bundel poëzie
onder de titel Eight Oxford Poets. Onder de dichters
die daar tezamen hun verzen in publiceerden, hoor
de ook Keith Douglas, de „grootste dichter ran de
tweede wereldoorlog" zoals hy genoemd is, de man
die voor de tweede wereldoorlog deed wat Wilfrid
Owen voor de eerste gedaan bad. Douglas Keith
werd geboren te Tunbridge Wells Ln Kent op de
vierentwintigste Januari. Vanaf zyn achtste jaar
werd hy alleen door zyn moeder opgevoed en dat
viel zyn moeder niet altyd gemakkeiyk. Keith Dou
glas was gelukkig voor haar echter een zeer begaafde
jongen, hy slaagde erin beurzen te verwenen, zo
dat by kon studeren in Christ Hospital en daarna
in Merlon College te Oxford, een stad waarover by
verschillende gedichten geschreven heeft. Hy stu
deerde er Engelse letteren onder Edmund Blunder
en zyn belangstelling voor de letteren bleek ook
uit 7,yn eigen werk. hy redigeerde op de universiteit
Cherwell en hy publiceerde daarin ook eigen ge
dichten, die terecht de aandacht trokken.
De headmaster vond hem. zoals zyn moeder vertelt,
lui van constitutie, maar hy was niet werkeiyk lui
Als hem iets de moeite waard leek. was hem niets
te veel het onder de knie te krijgen. Hy was een
by zonder goed kameraad. Intelligent, hartelijk, uit
op de waarheid, wat hem er soms toe bracht, de
theorieën die hij had verkondigd op grond van
redenen zelf aan te vallen, zodat zyn toehoorders
wel eens ln de war raakten of hem een overtuiging
toeschreven die hy bepaald niet had.
ALAMEIN TO ZEM ZEM
In 1940 werd hij opgeroepen om te dienen in het
Engelse leger. Hij werd getraind en in 1941 kwam
hy bij de Notts Sherwood Rangers Yeomanry en
nam deel aan de strijd tegen Rommel ln Noord-
Afrika. In een tankregiment. Hy gaf daarvan ln
1943 verslag ln zijn boek Alameln to Zem Zem.
waarvan het originele handschrift met de teke
ningen van de schrijver titans ln het British Mu
seum berust.
In Oxford was Keith Douglas ook in de gelegenheid
geweest de bekende Slade School te bezoeken, die
by het begin van de oorlog van Londen naar Ox
ford was verplaatst.
De tekeningen ln Alameln to Zem Zem, de wadi
Zem Zem. laten ongetwijfeld artistieke aanleg zien
en ze passen goed bij de tekst. Ze tonen dat de
oorlog een verschrlkkeiyke zaak ls. die mensen
offers eist. maar ze hebben toch een zekere zwier,
men zou zeggen een vleug van romantiek in al hun
zakeiykheid.
Én die treft men ook ln de tekst, waar de tank-
stryd ln Noord-Afrika byzonder exact beschreven
Tankstrijd in Noord-Afrika
Verzamelde poëzie
van Keith Douglas
wordt, met zeer nuchtere details, maar ook met die
sfeer van het soldatenleven, die bewondering voor
Rommel en de Duitse soldaten met zich bracht, en
waar ..vogelken van allerlei vleugel", zoals de Sta-
tenbybel het noemt, by elkaar kwamen. Keith
Douglas vertoont er een grote belangstelling voor
mensen en die kon hij ook in Noord-Afrika ge
durende de oorlog uitleven. ZUn proza blijkt er
proza te zijn. het ls zeker geen dichteriyk proza,
maar het heeft niettemin als goed proza meestal
heeft, poëtische kenmerken ln de onbevangenheid
van de visie en de zin voor Juiste detaillering. Het
lijkt ln de verte op de geduldige beschrijving van
de nouveau roman, die eerst na de tweede wereld
oorlog ls opgekomen, maar het ls vaak beslist leven
diger en pittoresk er dan ln sommige van die ro
mans het geval ls.
Douglas was van zijn baan aan de staf weggelopen
om aan die strijd te kunnen deelnemen. By de
ontploffing van een mijn werd hy gewond, wat
hem tydeiyk ln Palestina in een hospitaal bracht.
IN CAIRO
In Caïro maakte Douglas Keith kennis met enkele
dichters van zijn leeftyd, Bernard Spencer, Law
rence Durrell, Terence Tiller en O. S. Fraser, die
allen gedichten bijdroegen aan het te Caïro ver
schijnende tydschrift Personal Landscape Hy was
toen een bundel van zyn poëzie aan het voorberei
den. die hij Béte Moiré wilde noemen. ..Ik kan me
de weelde niet veroorloven te wachten", schreef hy
aan Tamblmuttu. „omdat militaire schermutselin
gen wel eens het einde voor me konden betekenen"
HIJ kwam terug van het Afrlkafront om zich voor
te bereiden op de eindstrijd ln Frankrijk. Op de
derde dag ln Normandlë, op 9 Juni 1944. werd Dou
glas, nadat hy achter de vijandelijke Unies Inlich
tingen had gewonnen, gedood. HIJ beschouwde
zichzelf, zoals Bernard Spencer heeft geschreven,
als een voortzetter van de traditie van Wilfrid
Owen. Dat ls hy zeker, maar er zit ook Ln zyn
gedichten lete van de romantiek van een Rupert
Brooke, eens met zyn ..forever England" meer be
faamd dan Owen, en toen overschat, maar nu be
paald onderschat Evenals van Alameln to Zem
Zem verschenen zUn Collected Poems by Fuber and
Faber te Londen
De poëzie van Keüth Douglas heeft niet de lyrische
gemakkelijkheid van Rupert Brooke. ls veel
compacter, ze is ook veel subtieler en tegelyk krach
tiger. maar een tikje romantisch ls ze zonder twy-
fel. Bovendien ls er nog een andere overeen
komst met Rupert Brooke, die fel tegen de gods
dienst was. Keith Douglas maakt zich soms vrolijk
om wat hy de „marvellous Inefficiency" van God
noemt, die altijd nog pyn en zorg voor de mensen
heeft uit te delen, soms stemt hem deze gedachte
EEN STAD
In An Oration, nog vóór hy naar het front ging
geschreven, beschrijft hfj een stad. die haast een
hemelse stad begint te ïyken. Hy schUnt dit zelf
te merken, want hij stelt uan het slot vast. dat men
ze als een aardse mogelijkheid zien moet.
Dit ls geen loze retoriek, onmogelijk.
Maar ook het geloof ln de mensen of de mensheid
ls een geloof en het eist als leder geloof offers.
Er zit romantiek In An Exercise against Impatience.
morgen, maken we d«
en goede krachten ric
zullen niet koud zyn.
ze zijn even geschikt
Rn zonder profeten, v
het ondoordringbare l
De meeste mensen zyn daar op het ogenblik Juist
niet zo heel zeker meer van, misschien, als Keith
Douglas nog leefde, hij ook niet meer ln die mate.
Zijn poëzie hoort niettemin tot de goede Engelss
poëzie, hU ls Inderdaad de grootste Engelse dichter
van de tweede wereldoorlog, zyn gedichten hebben
de glans en het zelfbesef der Jeugd en het ls niet
uitgesloten dat dit zelfbesef gerechtvaardigd ls. dat
we het leven het beat ervaren als we jong zyn, ai
ontgaat dit niet-dlohters meestal.
JOS PANHUIJ8EN