Het grote gebeuren DE VROEGSTE BESCHAVINGEN VERRE NAASTEN NADERBIJ Verzamelt u munten en penningen? DE LEEDSE COURANT Nieuwe publikatie van Corn. Verhoeven Uitzonderlijk en oorspronkelijk werk Een kennis van ons vertelde, dat we weer in het voorconcili aire tijdperk terug zijn. In zijn parochie niet in Den Haag uiteraard, maar toch deftig, dat wel was de laatste jaren ge bruikelijk, dat om de andere week de voorste banken en de achterste banken het eerst com municeerden. Het afgelopen jaar was dat nog het geval, maar alleen als de voorste banken aan de beurt waren werd gewaar schuwd en niet meer, als vroe ger, wanneer de laatste de kans kregen het eerst te zijn. Dit jaar, besliste de pastoor, zouden de voorste altijd voortaan de eerste zijn, enigszins in tegen stelling met de parabel over de eersten en de laatsten in het evangelie. Onze kennis maakte zich daar nogal druk over. „Heb jij je ooit aan dat voorste of achterste gehouden?" vroegen we hem. „O neen", zei hij, „waar zie je me voor aan?" Het leek ons nogal onbelangrijk, maar misschien is het dat niet. Het is in elk geval leerzaam. Men kan eruit af leiden dat de Kerk een instituut is waar de pastoor zyn kerkvolk kan verdelen in voorzitters en achterzitters en dan beslissen ten gunste van de voorzitters. Men kan er ook uit af leiden, dat de Kerk, voorzover ze in stituut is» niet zo goed meer werkt. Dat is een gewoon verschijnsel by in stituten. Instituten plegen te verstenen en als daar niets aan gedaan wordt, gaan ze verbrokkelen. Het concilie was daarom nodig. Cornelis Verhoeven in zijn nieuwste boek Het Grote Gebeuren dat in de Ambo Boeken te Utrecht verscheen, laat zien hoe de godsdienst, de tot in stituut geworden religie, de Kerk, er niet aan ontkomen kan te verstenen. De religie, legt hy uit, is ouder dan de godsdienst. Om met professor Van der Leeuw te spreken, God is een betrekke lijke laatkomer, de religie was er al eerder dan God in de geest van de mensen. Ze werd uit angst geboren. Lucretius heeft het daarover in zijn bekende leerdicht, hy wil daarom de mensen van de religie afhelpen. Ver hoeven laat echter uitkomen dat Lucretius, al heeft hij geiyk dat angst de oorzaak is, de religie toch niet juist De mensen waren bang dat ze niet in samengang met de verschynselen die ze om zich heen zagen zouden leven. Zij trachtten tot die samengang, tot dat parallellisme te komen door bepaalde handelingen en soms scheen dat te luk ken, greep het grote gebeuren plaats, voelde men zich verbonden in het ritme van zyn pogingen met de verschyn- selen, „religio is de binding van het menselijk leven aan de machten van aarde en kosmos en de poging gelykt tred te houden met de bewegingen daarvan". Cornelis Verhoeven laat In zyn eerste beschouwing zien hoe ln de kunst het gebeuren het doen transcendeert, te boven gaat. De beelden, die Daedalus vervaardigde, liepen uit zyn handen weg. Iedere kunstenaar kent dat. Zijr. bezield werk is niet het loon van vak bekwaamheid alleen noch van meerdere of mindere grote krachtsinspanning, het gaat leven als de inspiratie er is, als het gebeuren plaats grijpt dat zijn werk hem uit de handen laat lopen en het een eigen leven krygt. Als de poging van de religie slaagt of schynt te slagen ondervindt de religi euze mens dezelfde transcendentie, dat er boven uit komen. Grondiger Als men de handelingen van die poging in een kader gaat vastleggen, in de ritus of de liturgie, trekt het leven er uit weg. Een vernieuwing die men zou beogen kan dus niet volgen uit een ver nieuwing van de liturgie. Die moet grondiger, meer bij de aanvang be ginnen. Toen God in de geest der men sen in de religie verscheen, toen de godsdienst kwam, streefde men naar 'n overeenkomst met Gods wil en men kwam tot 'n Kerk, die de pogingen tot die overeenkomst regelde. Iedere rege ling, ieder kader houdt 't gevaar in van een verstening. Wanneer het kader niet meer als een springplank wordt ge bruikt, een middel tot het wezenUjke, is de godsdienst praktisch niet meer levend, dus dood. Het nut van het kader is betrekkeiyk. Als dit ingezien wordt, wil men ver nieuwen, zoals de Kerk tegenwoordig vernieuwen wil. Dat is juist als men zo tot het grote gebeuren, reeds spraken komen wil. Maar wil men dat? Men komt er volgens Ver hoeven niet met nieuwe kaders. „Wie van de Kerk en de geïnstitutiona- liseerde religie nieuwe kaders verwach t, overschat de Kerk. En als de Kerk de schijn aanneemt zich op vernieuwing van haar vormen te bezinnen om daar door op meer adequate wijze met de wereld in dialoog te treden, onderschat zij de wereld. De Kerk is niet een macht die met de wereld kan onderhandelen; zij is een functie in de wereld zelf. Maar z% vertegenwoordigt in de wereld meer de vrijheid dan het kader; het zou eerder haar taak zijn de benauwende werking van het kader te bestrijden door zout der aarde en zuurdesem te zijn, d.w.z. stimulans van het gebeuren en zo ruimte te scheppen, dan zich op te werpen als een instantie die de we reld kaders kan aanreiken of wereldse kaders kan perfectioneren. Zij hoeft niets te regelen, niets voor te schrijven, misschien zelfs niets te formuleren. Inzoverre zij kader is, dioingt zij het religieuze en zelfs kerkelijke gebeuren zich buiten dat kader af te spelen". Toekomst Verhoeven ïykt dit niet onmogeiyk. Hy voert ons weg van de voorste en ach terste banken, van het geïnstitutiona liseerde naar het wezenlijke. Hy ziet de toekomst van de godsdienst niet zo somber in als sommigen tegenwoordig doen. „Er kan een enorm stuk histo risch christendom geschrapt of althans buiten haakjes gebracht worden zonder dat het christendom bedreigd wordt". Van zyn opvallend rijke werk konden we hier slechts een hoofdgedachte en dan nog al te vereenvoudigd weerge ven. Om Verhoeven, die in Nymegen oude letteren, wysbegeerte en gods dienstgeschiedenis studeerde, te begrij pen, dient men hem zelf te lezen. We achten Het Grote Gebeuren, dat in be paalde zin een voortzetting is van Rondom de Leegte, nog rijker dan het eerste boek. Het is een werk dat in vele talen vertaald diende te worden, want het heeft met inachtneming van de bronnen, waaruit het putte, een oor- spronkeUjkheid en een voornaamheid die zeldzaam zyn, speciaal in Neder land. Het is bovendien prachtig ge schreven. Het eist by lezing voortdu rend de aandacht, maar het is die aan dacht dan ook ten volle waard. JOS PANHUI JSEW Kunst uit een ver verleden in aantrekkelijke boekenreeks de Koeban. Illustratie uit De koninklijke horden. Uitgeverij Elsevier, die de Nederlandstalige versies van de reeksen Kunst der Wereld en Kunst van Europa het licht deed zien, komt thans met een nieuwe serie boeken over de begin periode van de grote beschavingen uit het verleden. Voor lopig komen er zes delen uit onder de titel De vroegste be schavingen. De opzet ervan Is minder kostbaar, en ook be langrijk goedkoper, dan de prachtig uitgevoerde eerder ge noemde reeksen. De tekst >s beknopter, de talrijke afbeeldin gen zijn er minder groot. Op die afbeeldingen valt overigens wel de nadruk. De teksten zyn daar op een gelukkige wyze bij aangepast, zodat m®n steeds kan zien waarover de auteur het heeft. Hoe goed deze methode werkt merkt men in „De koninklijke horden de nomadenvolken van de steppen" door E D. Philips. Voor een belangrijk deel beslaat de behandelde periode het tijdvak dat vorig jaar op zo uitnemende wyze uitgebeeld is geweest op de tentoonstelling „Historische Kunstschatten uit de Sovjet- Unie" in het Haagse Gemeentemuseum. Met. name over Scythen, Sarmaten en Hunnen wordt men beknopt doch zeer duidelijk ingelicht. Bij zo'n voortreffeiyk en handzaam over zicht beseft men te meer hoezeer destijds de catalogus van de Haagse tentoonstelling te kort schoot. Hier is alles samen gevat: prachtige afbeeldingen, duidelijke tekst, overzichtelijke kaart en een tijdtafel die alles ln een paar pagina's ln een hecht verband plaatst. Met name voor ieder die de Haagse tentoonstelling bezocht moet dit boek een heerlijk bezit zijn MESOPOTAMIë EN IRAN Een tijdtafel ontbreekt jammer genoeg in het tweede uitge komen deel Mesopotamië en Iran van M F. L. Mallowan. Hier Is de vroegste periode behandeld, dus die van vóór de grote tijd van Darius en Xerxes. De auteur is zelf als leider of medewerker betrokken geweest bij recente opgravingen in deze gebieden. Het boek is daardoor up to date wat de weten- schappelyke Inzichten betreft Evenals bij „De koninklijke horden" zijn die inzichten overigens op een wyze verwerkt die ze voor een breed lezerspubliek toegankelijk maakt. „De vroegste beschavingen" belooft een byzonder aantrekkelijke reeks te zullen worden. Vg- Gedeeltelijk holle kop (Sargon van Akkad, plusminus 2370 voor Chr.t), gevonden te Niniveh. Illustratie uit Mesopotamië en Iran. Vals geld ls er altijd wel geweest. Haast so lang als munten geslagen zyn waren er wel handige lieden e meestal uit minderwaardig materiaal zelf hun munten vervaardigden. Maar daarover gaat de ten toonstelling „Vas en echt", die thans (tot mei) in het Koninklijk Penningkabinet aan de Haagse Zeestraat wordt gehouden, niet. Men wil hier alleen tonen hoe sinds de tijd dat het penningverzamelen in de mode kwam. sinds de renaissancetijd dus, er steeds weer men- waren die de verzamelaars wilden bedotten en die vaak hoge prijzen loskregen voor hun „zeldzaamheden". Overigens was er soms nauwelijks sprake van bedrog. Sommige munten en penningen werden met de beste be doelingen nagemaakt, b.v, om by het onderwys te die nen of om domweg een mooie „afbeelding" op te leveren. Maar zelfs wanneer het vervalsersoogmerk bij de maker niet aanwezig was konden die stukken later toch vaak als „echt" hun weg naar verzamelaars vinden. Soms door onwetendheid, soms ook door sluwe opzet van latere bezitters. Het staat wed vast dat van tal van argeloze verzamelaars de haren ten berge zouden rijzen aüs zy wisten dat hun „pronkstukken" niet meer dan de twijfelachtige waarde van min of meer geslaagde namaak hebben. By die na- maakprodukten waren er al spoedig die de hand van een meester-vervalser vertonen. „KlaSsieke" meesters in dit opzicht waren b-v. Giovanni dal Gavino (15001570) en Carl Wilhelm Becker (17721837) Hun munten werden met zoveel vakmanschap nagemaakt dat b.v. thans nog in Duitsland een echte (sic!) Becker honderden Marken op brengt. De tentoonstelling laat zien waarom men vervalste. Sommige stukken waren zè zeldzaam, dat de voorraad niet voldoende was om zelfs aan de hoogstbiedende aan vragers te voldoen. Bovendien stelden de verzamelaars eisen, die onmogelijk te vervullen waren. Zo stelde men het op prijs om de Romeinse geschiedenis geheel te illustreren met munten van alle Romeinse keizers. Die waren er nu eenmaal niet. En wat doet een vakman als Oavino dan als er vraag bestaat naar sesterid vazi keizer Otho, die nooit geslagen zyn? Juist; hy verzon ze zelf. Dan moet u Vals en echt" zien in 't Koninklijk Penningkabinet! Toen Becker als vervalser ontmaskerd werd. verklaarde hij, dat hü zyn munten steedB als Imitaties had ver kocht aan verzamelaars die de originele stukken niet te pakken konden krygen. Sindsdien leverde hy zyn produkten dan ook af Ln de fonkelnieuwe staat die elke verzamelaar van antieke munten meteen wantrouwig pleegt te maken. Maar omdat er toen al heel wat door de „tand des tyds" beschadigde Beckers in omloop waren moet men die verklaring wel met de nodige korrels zout nemen. WENEN „VERVALST" OFFICIEEL Men kan in het Penningkabinet nog tal van andere ver valsingen zien. Meestal zyn zy gegoten en door een kenner dan wel te herkennen omdat de gietrand niet zo gemakkelyk weg te moffelen is. Een merkwaardigheid vormen de Oostenrijkse gouden en zilveren munten, die men vandaag de dag in elke gewenste hoeveelheid bij een bank kaïn kopen. Ze worden officieel uitgegeven door de Munt te Wenen, maar ze dragen nog steeds de beeltenis van keizer Franz Josef en ook nog steeds het jaartal 1916. Ieder die deze munten koopt weet dat wel, maar in zekere zin ls hier toch ook van „vervalsing" sprake. Het tentoongestelde in het Penningkabinet is voorname- lyk uit eigen bezit Directeur H. E. van Gelder bekende dat in het verleden er wel eens „miskopen" zyn geweest Soms werden stukken verkregen waarvan men wist dat ze niet echt waren, maar men nam ze toch graag voor de collectie aan omdat ook deze stukken een bepaald aspect van de penningkunde vertegenwoordigen. Zou bet, vroegen wfj dr. Van Gelder, vandaag de dag mogeiyk zyn dat een knap vervalser een hele collectie munten vervaardigde, die byvoorbeeld in Serooskerke in de grond stopte en ze er vervolgens ais een miljoenen- schat uithaalde, zonder dat men het bedrog ontdekte? Hy moest even lachen by de gedachte. „In theorie zou het kunnen, natuuriyk", zei hy. „maar we weten tegen- ATOOMWETENSCHAP HELPT Later vertelde hij ons nog hoe men tegenwoordig van munten via de methode van de ion en - fluorescentie in het reactor-centrum te Petten precies het gehalte kan bepalen van elk der samenstellende metaalonderdelen. Vroeger moest men de munten, of een stukje ervan, ervoor ver smelten. Want het verschil in soortelijk gewicht tussen b.v- koper en zilver is veel t» klein om dergelijke ver valsingen door weging vast te stellen. Zo helpt dm moderne atoomwetenschap da aloude numismatiek. De tentoonstelling in het Koninklijk Penningkabinet moét gezien worden door Iedere verzamelaar van munten en penningen, Hy zal er veel van kunnen leren, en misschien ook wel eens twyfel voelen groeien aan de waarde van eigen zeldzaamheden. Ook als u geen verzamelaar beng is een bezoek beslist de moeite waard Ook al om wad er naast „Vals en echt" te zien 1st keuze udit de grot* ver zameling van het kabinet met o.m. alle muntten van het Koninkrijk der Nederlanden en een keur van penningen die speciaal de Haagse geschiedenis betreffen. V«. Proust en de liefde Een van de interessantste musea in ons land is het onvolprezen Rijks museum voor Volkenkunde te Leiden. De directeur P. H. Pott beseft dat dit museum met zijn rijke bezit daarom ook onder de aandacht moet worden gebracht, dat de mensen ervoor ge wonnen moeten worden. Hij heeft dit in het verleden door zijn speciale ten- i toonstellingen en door verschillende publikaties, onder meer een geïllu streerde catalogus, getracht. De nieuw ste publikatie tot dit doel is een drie maandelijks tijdschrift waarvan het eerste nummer van de eerste jaargang zojuist is uitgekomen. „De musea", f schrytt de directeur daarin, „maken een proces van zeer ingrijpende ver andering door, dat allerlei aspecten I heeft, maar misschien het best wordt gekenmerkt door de omschrijving dat een museum thans onder werpen pre senteert en niet alleen voor werpen. Het voorwerp kon door zijn vormge ving, esthetische kwaliteiten of door zyn historische betekenis op zichzelf de aandacht van weinigen vragen; een on derwerp vraagt een meer algemene be langstelling van een groter publiek. Zo wordt het museum weer meer en meer wat het in de aanvang was, nl. een ontmoetingsplaats, waar stof tot een gesprek mogelijk is rond min of meer algemene vraagstukken of speciale problemen." Daarvoor of daartoe dient de leiding als gastheer de mensen uit te nodigen. Zij kan dit doen door middel van een tijdschrift als dit nieuwe: Ver re naasten naderby, dat, evenals het museum, niet alleen kunstwerken wil laten zien. maar ook en vooral deze wil tonen als werk van mensen, van naasten, hoe ver ze in afstand of tyd ook van ons verwyderd zyn. Niet zo zonderling „Naar aanleiding van een aantal voor werpen die zich in het museum bevin den, wordt gewezen op hun achtergrond en het belang voor de kennis van ge woonten en gebruiken van andere vol ken. Daarbij zal men opmerken dat veel wat aanvankeiyk misschien zonderling schijnt, in werkelykheld heel wat meei van gezond verstand en van kunstzin nige aanleg getuigt dan men wel had vermoed." In dit eerste nummer, dat uitstekend geïllustreerd is, schrijft H. R: van Hee keren over muurschilderingen ln grot ten van Zuid-Celebes, A. C. van der Leeden introduceert de boemerangs, T. J. C. Brasser de speerwerper, G. D. van Wenegen de muziekinstrumenten van de Antillen en Th. J. J. Leyenaar de piramides van Mexico. „Al te vaak worden de piramides van Egypte en Mexico ln een adem ge noemd, alsof zy precies hetzelfde zijn, terwyi zy juist door grote verschillen gekenmerkt worden. Allereerst qua vorm; ln Egypte een volledige pirami de, in Mexico een afgeknotte piramide vorm. Ook de functie van de bouwwer ken is verschillend! in Egypte een mo numentaal graf rond een gemummifi ceerde farao, ln Mexico een al of niet in terrassen opgebouwde onderbouw voor een tempel." Zoals men ziet gaat Verre naasten naderby soms ver ln de tyd terug, hele maal ln de tyd, ln het ogenblik staat X geoyokwtileerd tijdschrift Vers-Unl- de Menseiyke Adem. Vele medewerkers hadden tegen de ondertitel spatiallsme bezwaar gemaakt, omdat die titel hun te beperkt leek, al erkennen ze de waarde van het spatialisme. Arthur Petronlo zet er zyn theorie over de vernieuwing der poëzie uiteen, die trouwens van tussen de twee wereld oorlogen stamt: de verbophonie. De dichter schrijft wat niet geschilderd wordt. Livinus Frans Vanderlinde maakt daar een aantekening op, hy meent dat de dich ter meer doet. Hij zelf draagt onder meer een gedicht bij over de lichtschil- dering van Livinus van de Bundt. In Maatstaf staan byzonder goede ge dichten van Ida G. M. Gerhardt en Adrianus Roland Holst. Simon Vestdijk besluit er zijn essay over Marcel Proust. Hy behandelt er het vraagstuk van Proust en de liefde, dat nogal moei- bjk is omdat Proust, zoals men weet, homoseksueel was, zodat de historie met Albertine in A la Recherche du Temps Perdu op een travestie berust. Die travestie is Proust vooral kwaiyk genomen door André Gide. Proust zou de jongen Albert voor het meisje Al bertine verwisseld hebben om zijn moe der, die toen nog leefde niet te kwet sen. Vestdyk betwijfelt of dat de enige reden voor de verwisseling is. ..Waarom heeft Proust zich van deze transpositie bediend f Men kan be paald niet zeggen, dat in zijn roman het thema van de seksuele inversie verwaarloosd is, maar zelf schijnt hij buiten schot te hebben willen blijven. Gide heeft hem daar een verwijt wan gemaakt; hij zou zijn roman hebben „verminkt", en ten overvloede niet heb ben voldaan aan Gide's kriterium wan eerlijkheid en opreohtheid. Dit laatste hoeft niet zoveel indruk op ons te ma ken, want men ziet niet i schrijver oprecht moet zijn, nadat de natuur zich de blologisohe onoprecht- heid veroorloofd heeft van zo iets dub- belzinnigs als een seksuele metamor fose. Dat het boek „verminkt" zou zijn is een andere kwestie, en gaat niet al leen de schrijver aan, maar ook de lezers. Naar het schijnt werd Proust van de „oprechtheid" afgehouden door dat zijn moeder nog leefde, wie hij wat in die tijd nog een schandaal was wilde besparen. Men staat Proust ove rigens graag een rekening houden toe ook met andere tijdgenoten dan zijn moeder. En hij zal wellicht begrepen hebben, dat de Gideaanse eerlijkheid al te gemakkelijk in dienst wordt ge steld van reclamemakerij." Dat geschiedschryving aansluiten kan by de actualiteit bewijst het nieuw ste nummer van Spiegel Historiael, dat steeds Interessanter wordt. Negenhonderd jaar geleden Negenhonderd jaar geleden werd de slag van Hastings gestreden, R. C. van Caenegem vertelt daarvan uitvoerig en hy gebruikt daarbij ook dat verrukke- ïyke borduurwerk van Bayeux, een van de mooiste stripverhalen van de wereld. H. N. Boon doet mededelingen over de opgravingen onder de Sint-Pleter te Rome, waaraaan zij zelf deelnam, Hee roma geeft nadere bijzonderheden over het door hem onlangs uitgegeven Gruuthuse-handschrift. en H. Enno van Gelder schrUft er over het Goud van Serooskerke. „Was voor de onbekende nde-eeuwse eigenaar de gehele paitij niet meer dan alledaags geld, voor de tegenwoor dige beschouwer is naast de grote kostbaarheid die zo gevarieerde sa menstelling van de schat één van de meest spectaculaire en ongewone as pecten. In de 16de en 17dè eeuw was namelijk, zoals behalve uit vondsten vooral uit talrijke gedrukte en geïllus treerde tarieven blijkt, een zeer groot aantal binnen- en buitenlandse oude en nieuwe munten tegelijk in gebruik, waarvan de waarde in Nederlandse guldens en stuivers van overheidswege was vastgesteld."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1967 | | pagina 7