Indisch
zilver
KRINGEN
IN
HET
WATER
DE LEIDSE COURANT
- -..v'.'-, 8j§0
-"HS-?i|si
p
Altijd zfln Nederlanders overzee getrokken. Zij hadden
vestigingen in de koloniën Nederlunds-Indië. Ceylon, de
West, maar ook in tal van andere landen. Er waren Neder
landers aan de kusten van Afrika, in Japan, in Brazilië.
Overal hebben zy sporen van hun invloed achtergelaten;
in gebouwen en forten, maar ook in meubelen, sieram-
bachten en gebruiksvoorwerpen. Dat lag voor de hand. De
Nederlander die ver weg trok nam uiteraard zyn eigen
leefpatroon mee, maar dal werd aangepast aan het nieuwe
TE LANG VERWAARLOOSD
ONDERDEEL
VAN ONZE KUNSTGESCHIEDENIS
Gedekaelde hrandewijnkn
land van vestiging. Op de eerste plaats doordat ter plaatse
inlandse ambachtslieden werden aangetrokken, die hun
eigen artistieke „inbreng" toevoegden aan wat zij onder
leiding of in opdracht van Nederlanders maakten. Voorts
troffen zy er materialen aan, die hier als grondstof niet
voorkwamen, zoals ebbehout lak e.d. En tenslotte riep het
nieuwe land behoeften op, die totaal nieuw waren en waar
voor dan een vorm gekozen werd, die weliswaar Europese
invloed verraadt, maar die toch duidelijk exotisch is.
Sirihkistje, Batavu
De belangstelling van kunst
historici voor dergelijke voor
werpen is tot voor kort zeer
matig geweest. Men vond ze
niet stijlzuiver, wist eigenlijk
niet goed waar ze onder te
brengen. Het was n.l. geen
echte Europese kunst en
hoorde toch evenmin thuis in
de kunstgeschiedenis van het
land van herkomst. Die te
rughoudendheid is de laatste
jaren wat verminderd. Voor
een niet onbelangrijk deel
mag dit worden toegeschre
ven aan het erk van de
stichting „Cultuurgeschiede
nis van de Nederlanders
overzee". Deze stichting werd
een zestal jaren geleden op
gericht. De initiatiefnemers
zagen met zorg hoe veel her
inneringen aan de tijd dat
Nederland over de gehele
wereld een grote invloed had,
verdwenen. Meubelen in de
„koloniale stijl" b.v. zijn
uiterst zeldzaam geworden,
veel zilver werd omgesmolten
of verdween via veilingen
naar de Verenigde Staten of
Zuid-Afrika. De stichting is
voortvarend te werk gegaan,
waarby een verheugende
steun werd ontvangen van
het bedrijfsleven. Men be
paalde zich niet alleen tot
registreren, maar deed ook
belangrijke aankopen van een
aantal voorwerpen, die dan
in bruikleen in musea wer
den ondergebracht.
Enkele jaren geleden trad de
stichting voor een groot pu
bliek met de tentoonstelling
„Wonen in een wyde wereld"
in het Tropenmuseum te Am
sterdam. Thans verleende zy
haar medewerking aan een
tentoonstelling in het Haagse
Gemeentemuseum „Zilver uit
de tijd van de Vereenigde
Oost-Indische Compagnie",
die tot en met 12 februari te
bezichtigen is. Het is een be-
trekkeiyk kleine expositie,
charmant opgesteld rond en
kele meubelen en „aange
kleed" met toepasselijke pren
ten. Ze geeft een voortreffe
lijke indruk vooral van het in
Batavia vervaardigde zilver
werk. Daarnaast zijn er van
Ceylon afkomstige voorwer
pen, 'erwijl musea in Pretoria
en Kaapstad een inzending
van Kaaps zilver wilden ver
zorgen. Jammer genoeg kon
uit Indonesië niets verkregen
worden, hoewel men weet dat
met name musea in Djakarta
fraaie stukken bezitten.
Bij het .Indische" zilver
wordt de voornaamste plaats
Ingenomen door schenk- of
presenteerbladen, vaak in
de vorm van gedachtenis
borden". Deze laatste heb
ben behalve estetische waar
de ook het karakter van
„document hu main". Ze
werden gemaakt ter gedach
tenis aan een overledene
gebruik dat in het moeder
land totaal onbekend was
en waren bestemd om de
allerlaatste diensten te
waarderen, bewezen aan hen
die ver van verwanten en
vrienden waren heengegaan.
Als men de fraai gekalligra
feerde teksten leest reali
seert men zich scherp hoe
zeer het aloude Indische
jaren tellen dubbel" vaak
letterlijk opgeld deed. Er
zijn borden van jonge men
sen, die hun Indische car
rière nog maar pas begon
nen waren, borden van kin
deren ook zoals Ter ge-
dagtenisse van Gustaaf Wil
lem Stein van Gollenesse,
Overleden tot Cochim den
30 maart 1739 oud 1 jaar
3 maanden en 25 dagen en
van Magdalena Ursula Stein
van Gollenesse overleden tot
Cochim de 3 May 1739 oud
zes jaaren elf maanden en
drie dagen..."
Het eigene van het „Indi
sche" zilver bestaat vooral in
de stijltoevoegingen die Chi
nese of Singalese kunstsme
den toepasten aan de Euro
pese ornamentiek. Ze werk
ten waarschijnlijk naar uit
Europa meegebrachte voor
beeldtekeningen, dus in de
renaissance- en Louisstijlen,
maar verwerkten die op eigen
wijze. Gelobde schalen kre
gen daardoor al gauw iets
overdadigs, er werden extra-
mode met zilverbeslag die een
lust voor het oog is.
Dat commodetje is vervaar
digd van z.g. stinkhout. Dat
zou erop kunnen wijzen, dat
het zyn oorsprong niet in
Indië vond, maar in Zuid-
Blad. Batavia tweede kioart achttiende
Afrika, waar deze houtsoort
wvirkwam. Het zal niet ge-
makkeiyk zyn dit uit te ma
ken. Het Kaapse zilver, waar
van enkele voorbeelden kun
nen worden getoond, heeft
geen merkbare niet-Europese
invloeden ondergaan. Het is
goed, degeiyk werk dat ook
elders ontstaan zou kunnen
zq'n. Enige opvallende is het
voorkomen van zilveren bon-
bonnières met deksel, zoals
die nergens anders worden
aangetroffen
Omdat het voor het eerst is
dat dit zilver op een tentoon
stelling bijeen is gebracht is
het van helang dat de cata
logus, van de h nd van mevr.
drs. S. M. Voskuil-Groen e-
wegen, niet alleen fraai is
uitgevoerd, maar ook weten
schappelijk verantwoord is.
Alle heschreven voorwerpen
zijn erin afgebeeld, terwijl
tevens foto's werden opgeno
men van alle bekende mer
ken. it mede in de hoop dat
bezoekers die merken zullen
herkennen van voorwerpen
die zij thuis hebben en dat
zij hun bezit dan zouden wil
len melden. Een te lang ver
waarloosd deel van onze
kunstgeschiedenis zou dan
verder bestudeerd kunnen
worden.
Vg.
randjes aan omamentversie-
ringen toegevoegd, inheemse
bloemen en schelpen ver
schijnen soms in verder wes
ters aandoende motieven.
Toch geloven wij dat de
kunsthistorici u a deze meng -
vormen als bastaardkunst af
wezen daar niet helemaal ge
lijk in hadden. Houdt men
rekening met alle elementen
die een rol bij het ontstaan
van dit zilver gespeeld heb
ben dan kan men er veel in
waarderen. Niet op de eerste
plaats stijlzuiverheid uiter
aard, maar vaak wel de grote
ambachteiyke bekwaamheid
die uit bijna alle voorwerpen
spreekt en de grote kunst
zinnigheid die ondanks het
aange^a- ce karakter blijkt.
Wat er in het Gemeente
museum te zien is? Behalve
een flink aantal van de bo
venvermelde bladen en scha
len ziin er kandelaars, kom
men, sirihkistjes e.d Er is
een prachtig ebbehouten
sierkabinet met zilverbeslag,
een zeer fraaie schrijfcas
sette en een miniatuurcom-
Gedachtenisbord, Batavia 171/0.
VERZAMELDE
GEDICHTEN
VAN
REMCO
CAMPERT
Over de film Het Gangster
meisje naar de gelijknamige roman
van Remco Campert is bij de
Bezige Bij te Amsterdam een boek
verschenen, waarin verschillende
personen die aan de film deel
namen aan het woord komen. Er
komt ook een buitenstaander aan
het woord, Hellinger, die zijn her
inneringen meedeelt en last but
not least vertelt Walter Kous
over zeven dagen gangstermeisje
in Menton. Het boek is uiteraard
geïllustreerd. Het laat vooral uit
komen welk een vreemde vogel in
de Nederlandse bijt Remco Cam
pert is.
Hij is ongetwijfeld een realist, hij wil
zich niets wijs laten maken omtrent de
werkelijkheid, hij constateert de feiten
nuchter. Dat wordt in Nederland wel
meer gedaan. Maar hij legt zich niet
bij de feiten neer. Hij borduurt erop
voort, hij laat de verbeelding met die fei
ten spelen tot er iets ontstaat dat al de
feiten behoudt maar toch iets nieuws
oproept, dat, zonder de menselijke
geest, niet bestaat. Dat spel, dat als
menig spel humoristische eigenaardig
heden heeft, boeit velen, maar het heeft
ook het vermogen anderen te ergeren
misschien juist omdat het maar gedeel
telijk typisch Nederlands is.
Men kan dit spel, dit gewone en on
gewone, overal vinden in de verzame
ling van de gedichten uit 19501959, die
Remco Campert onlangs onder de titel
Bij Hoog en Laag ook bij de Bezige Bij
liet verschijnen. Hij hoort eigenlijk niet
bij de experimentelen in strikte zin, hij
had altijd zijn beslist eigen experi
ment. Wie van poëzie houdt, zal de bun
del willen hebben.
Er staan korte en langere gedichten
in, maar ze zijn vrijwel nooit ogènbliks-
gedicht, instantanee, impressie. Dat on
derscheidt hen an de gedichten die
Wim Hazeu onder de titel Dankdag voor
het Gewas by Nijgh en van Ditmar te
Den Haag uitgaf en van de gedichten
bundel Voor twee scharren blauwbek
ken van W. Hussem, een Bezige Bij
Die korte gedichten, die instantanés,
zijn, behalve een Japanse, speciaal een
Nederlandse aangelegenheid. Men noemt
enkele feiten en dan komt daar een im
pressie uit of zelfs een diepe gedachte
Die diepe gedachte kan gevaarlijk zijn
en het korte gedicht om hals brengen.
Zowel Hazeu als Hussem zijn daar
echter attent op en weten de diepe ge
dachten vrijwel altijd te vermijden. Ze
missen dus gelukkig de pompeusheid
korte gedichten vroeger vooral kwa
trijnen dikwijls eigen.
Hazeu is de jongste en dat is duide-
REMCO CAMPERT
soms de wezenlijkste gevoelens en ook
een zekere trouwhartigheid is hun niet
vreemd. Dat geeft aan deze kleine ge
dichten, deze constateringen een levens
warmte, een klimaat dat men bij Hazeu
niet aantreffen zal, tenminste nog niet
want ook Hazeu is zeer wel in staat
sympathie uit te drukken. Hussem
schrijft aan Victor E. van Vriesland,
in antwoord.
wordt het bestaan
Er zijn natuurlijk ook veel
lijk merkbaar. Hij laat zijn
zien, hij 'is korzelig, hij heeft moeite om
het leven -te nemen zoals het is en hij is
vervuld van jeugdproblemen, godsdien
stige en andere die nog niet geheel
overwonnen zijn. Zijn verzen zijn ook
niet zo beknopt als die van Hussem,
maar hij gaat niettemin uit van het
ogenblik of hij de oorlog in Delft be
schrijft, de militaire dienst of andere
„excursies".
In de Ternatestraat
werd geschoren
1 als de pudding
ien chapltnfllm
Hussem merken welk een verschil kan
liggen in het constateren, het alleen
maar constateren, dat, zou men denken,
toch niet verschillen kan. Dat komt ui
teraard voort uit het feit, dat men al
tijd slechts gedeeltelijk ziet en dat de
gevoeligheid 'oor die gedeelten bij de
een niet hetzelfde is als bij de ander.
Hussem ïykt op het eerste gezicht nuch
terder dan Hazeu, hij heeft diens pro
blemen ook niet.
Hussen zou dit nooit hebben kunnen
dichten, deze retoriek is hem vreemd.
Hij is veel ouder dan Hazeu en ook
daarom wellicht subtieler. Hij wandelt
en hij ziet anders dan Hazeu, men kan,
als men pas Hazeu gelezen heeft, bij
DANKDAG VOOR
HET
GEWAS
schrijvers in Nederland, die geen dich-
Een cabaretliedje kan poëzie zijn,
maar het is dat nooit op de eerste plaats.
Het heeft een ander doel. Het wil di
rect ontroeren of hekelen. De „anekdoti
sche tragiek" van W. A. Wilminks lied
jes in Brief van 'n Verkademeisje, dat
bij de Arbeiderspers te Amsterdam ver
scheen, hoeft dus geen poëzie te zijn.
De liedjes zijn het ook niet naar onze
mening. Ze lijken ons ook iets te wei
nig markant om erg goed cabaretlied
jes te zijn.
Daarvoor volgen ze te trouw de mode
van de dag.
Ook een bekentenis kan poëzie zijn,
maar als ze zo direct is als die van de
kunstschilder Jan Uriot in Ontmoetin
gen, dat bij Andries Blitz te Laren uit
kwam, slagen ze er meestal niet in
I poëzie te worden. De dichter is er op
zoek naar de zin des levens en hij ver
telt daar ontwapenend van. Hij vindt die
zin, die zin is liefhebben. We hadden het
vooruit geraden. Het is natuurlijk waar.
Iedere dagopening en dagsluiting heeft
het er over. Het verschijnsel is iets zeld-
Luise Rinser heeft in Nederland de meeste bekendheid
gekregen door romans, die haar een positie gaven in
de katholieke „protcstliteratuur" van rond het jaar
vijftig. Zij was minder indrukwekkend dan een figuur
als „die Langgasser", die daarentegen sterk te wor
stelen had met haar overheersend filosofische aanleg.
Voor Langgësser was de aftekening van de mens in
de bespiegeling van groter waarde dan zyn aftekening
in direct herkenbare gebeurtenissen of gevoelens. Luise
Rinser daarentegen bezat de drift, die door gebeur
tenissen en gevoelens heen direct zoekt naar de achter
deze gevoelens en gebeurtenissen verscholen „diepste
waarheid". Zy begreep dat deze diepste waarheid nooit
te scheiden is van het overtuigd vrije van de mens
en dit bracht haar op volkomen logische wyze in
(bewogen) conflict met christeiyke conventie en
mediocriteit.
„Die Rinser" heeft, wat dit betreft, de tfjd mee en
tegen gehad. Zij had de tijd in zoverre mee, dat men
in christelijke kring vanwege het humanitair
deficit der voorafgaande decenniën gevoeliger be
gon te worden voor de gedachte dat kerkmuren geen
scheidsmuren in het leven mochten zijn. Anderzijds
had zij de tijd tegen, omdat men zich nog niet graag
voor de levende realisering van het verwijt of protest
zag geplaatst: liever verdiepte men zich in de weinig
verplichtende bespiegeling van een Langgasser of (om
een derde Duitse katholieke schrijfster te noemen) de
vreedzame, rationele afweging van waarden door een
Ida Friederike Görres. „Die Rinser" was fel en zij
verwekte „schandaal", bijvoorbeeld met haar roman
„Daniela" met de desolate driehoeksrelatie van so
ciale verkommering, zinnelijkheid en celibatair
priesterschap.
Niet in de eerste plaats, omdat zij het aandurfde om
de zaken van het (christelijk) leven aan een nieuw,
protesterend onderzoek te onderwerpen, maar vooral
omdat zij zich weinig bekommerd heeft over de
kwestie of haar talent als schrijfster in de door haar
gekozen richting wel naar behoren tot zijn recht zou
komen. Niet zelden kon men het verwijt horen of
lezen, dat Luise Rinser „eigenlyk geen romanschryf-
ster" was. maar een pamflettiste: dat zij te weinig
beeldend vermogen had om de ideeën die by haar
opkwamen te bevlezen. d.w.z. ze een herkenbaar
menselijke gestalte te geven. Het was een verwijt, dat
gemakkelijk bij de hand lag wanneer men. geïrriteerd
door Rinsers ideeën of niet by machte om de intense
menselijkheid ervan te beseffen, met een nieuwe
weerbarstigheid van de schrijfster te maken kreeg.
Dat in de verwijten veel gepreoccupeerdheid werd
meegegeven of dat anderen weer te weinig aandacht
of begrip hadden voor het onvervalst verbeeldend
vermogen van Luise Rinser wordt nu als het ware
„bewezen" (wanneer ik dat te grote woord even mag
gebruiken) door de uitgave in Nederland van haar
eerste roman „Kringen in het water", zoals de andere
romans van haar verschenen bij H. P. Leopolds Uit
geversmij in Den Haag.
Het klinkt misschien een beetje verbazingwekkend,
maai' men kan dit boek gerust een rijpe Rinser noe
men. Het heeft in alle opzichten de typische kwali
teiten van Rinsers romans, in meesterlijke uitvoering.
We vinden erin terug de weemoedige aarzeling tegen
over het leven; de herhaling van de verwachting, die
steeds op onvervuldheid of te geringe vervulling uit
loopt, de afkeer van bestorven vroomheid en het
besef dat ergens in een onachterhaalbare diepte de
waardekern van geloof en leven moet liggen, de evo
catief zeer sterke beschrijvingen van mensen, gebeur
tenissen, omstandigheden, natuur.
Ik geloof niet dat het juist is om te zeggen dat „de
latere Rinser" ten koste van haar talent tot een ver
scherping van de (protesterende) probleemstelling is
overgegaan. De schrijfster heeft eigenlijk nooit haar
problemen en ideeën pamflettistisch scherp omlijnd
naar voren gebracht. Het wezenlijke van haar boeken
LUISE RINSER
is: de vraag, de weifeling, het onbestemde verlangen.
Zij heeft dat wezenlyke verwoord in een der hoofd
stukken van haar eerste roman, dat de titel draagt
van het boek zelf: „Kringen in het water" Het boek
is een verhaal over een meisje van de leeftyd van
vijf Jaar af tot omstreeks vijftien, zestien jaar. Van
haar vijfde tot haar twaalfde levensjaar heeft het
meisje met haar moeder ingewoond bij een oudoom,
rector van een historisch nonnenklooster. De reden
van het verblijf was dat de vader van het meisje weg
moest in de oorlog (vermoedelijk de eerste wereld
oorlog) en in Russische krijgsgevangenschap was ge-
Het verhaal geeft een beeld van de ontwikkeling van
het meisje. Maar het karakteristieke van deze ont
wikkeling en datzelfde vinden we in alle boeken
van Luise Rinser terug is: dat het verontrustende
levensraadsel in geen enkel opzicht helderder wordt
of nader tot een oplossing schynt te komen. Het
vijfjarig kind bezit daarom reeds de volwassenheid
van het opgegroeide meisje (zonder dat het iets van
haar kinderlijkheid verliest), terwijl het opgegroeide
meisje de weerloosheid van het kinderlijke heeft be
houden (eveneens met doorwerking van het eigene
dat aan haar leeftijd vastzit). Het raadsel stemt
zonder reden tot blijdschap of bittere droefheid; er
is door de groei der jaren alleen dit verschil dat
de droefheid steeds bitterder wordt en de blydschap
weifelencer.
Voortreffelijk verbeeld
Het wezenlijke van deze inhoud (die belichaamd wordt
in een verhaal over allerlei voortreffelijk verbeelde
kinderiyke wederwaardigheden) is. zoals ik al heb
gezegd, uitgedrukt in een bepaalde passage; deze
passage is ook typerend voor het stilistisch vermogen
van Luise Rinser en de evocatieve kracht van haar
(door Ruth Wolf goed vernederlandste) taal:
„Aan één kant waren drie bedekte waterbassins.
Daarin bevonden zich de „heilige bronnen", die
volgens een oude legende lang geleden door een
rondtrekkend heilige, een bode des geloofs uit de
steen waren geslagen en waaraan men een zekere
geneeskracht toeschreefIn het midden van de hal
was een open bassin. Daar hield ik zo van, van dat
water en de reuk van de hal. Die reuk.' Niet de
bedwelmende adem van de struikenwoestenij, niet
de zoete en niet de krachtige geuren van de tuin.
Het was een geurloze, inhoudloze reuk. Er was
alleen maar steen en water en ook dat water, die
stenen, hadden geen geur Ik gooide een steentje
midden in de waterspiegel. Er ontstond een kring,
en nog een en nog een, uit iedere kring kwatn een
nieuwe te voorschijn. De kringen liepen geluidloos
tegen de rand van het bassin aan; als van glas gleden
ze over het oppervlak, stuitten zachtjes tegen de
vijverwand en dreven weer naar het middende
komende en de gaande kringen sneden elkaar,
vormden mooie duidelijke patronen, doorzichtig,
zuiver, volgens strenge wetten, begeleid door de
kleuren van de regenboog. Ik vergat bij het zien
van deze schoonheid mijn kwade bedoelingen
Maar al spoedig merkte ik, dat de kringen alleen
maar over de oppervlakte gleden. De vijver zelf
merkte er niets van, hij liet mij spelen met het
oppervlak, zelf lag hij roerloos, ongedeerd, hij onttrok
zich aan mijn macht. Nu gooide ik een grote bak
steen midden in het bassin. Driftige golven snelden
over het water, druppels spatten hoog op; de steen
zonk weg. Het water stond roerloos. Toen liet ik me
schreiend van het muurtje zakken. De bron was mij
de baas geweest d. OUWENDLJK