Arme, lieve
Albertine
Schelfhout
van der
Meulen:
we weten
het zelf ook
niet meer
KERSTNUMMER 1966
PAGINA 11
OEDE, lieve Albertine Schelfhout
van der Meulen: Met welke voortref
felijke bedoelingen schreef je dertig
jaar geleden je roomse standaard
werk „Ouders luistert eens" waarin je het
gezin tekende zoals het moest zijn in die
dagen: een burcht van genoeglijkheid en
godsvrucht, een brandkast vol genegen
heden, een gouden kist vol wederzijdse
liefde. Ach, je kon niet vermoeden, dat ene
Michel van der Plas drie decenniën later bij
het zoeken naar een weemoedig lachertje
voor de opening van zijn boek „Het rijke
Roomsche leven" uitgerekend jouw ideale
gezin ten tonele zou voeren als ware het een
aanloopje tot een zoet toneelstuk: „Vader en
zoons een sigaartje, het Zaterdagavond
blad, een geïllustreerd krantje misschien,
een kopje thee, Vader en Moeder en de rij
pere jeugd. Zoo zijn we dan allen bij elkaar
we hebben wat vroolijke muziek gehoord
door de radio, de stemming is kalm en
tevreden. Af en toe leest er iemand eens een
bericht uit de krant voor of een grappig voor
val of een scherts. We vertellen elkaar iets
van het werk en de gezondheid, iets dat we
hebben meegemaakt of gehoord. We maken
een plan voor den Zondag, we bereiden ons
voor, door vast te zien welk Epistel en
Evangelie er morgen gelezen wordt en dan,
dan is het eigenlijk niet meer dan dat ééne
loede oezin".
Mijn ouders weten het ook niet meer, ze schepen
me af, ik moet het zelf gaan zoeken.
Vader heeft op het ogenblik nog nauwelijks tijd
voor een goed contact met zijn gezin.
RME Albertine Schelfhout-van der Meulen!
Nu, dertig jaar later, weten we
wat je beschreef: het sterfhuis van een
geschiedenisperiode; nu weten we, dat de
knusheid van toen in het bed-warme gezin
niets anders was dan het met de ogen dicht
en vooral onnadenkend afwachten van de vijand, die in
aantocht was en die we niet vermochten tot onze
bondgenoot te maken: een nieuwe tijd. Wisten wij,
samen met jou, Albertine, veel? Sommigen van ons
wisten het en durfden het te zeggen, maar die luisterden
dan ook niet alleen naar de „vroolijke muziek" uit dat
vernuftige wonder, dat „radio" heette. Die keken zelfs
niet vooruit naar het Epistel en Evangelie van de
volgende dag. Misschien kenden die maar één stukje
evangelie: „Er zullen dagen over u komen, dat de
vijanden u met een stormwal omringen en geen steen
zal op de andere blijven". Die mannen en vrouwen
kritiseerden de duffe braafheid van het gezin, zoals
het jou voor ogen zweefde en zoals het hier en daar ook
nog wel te vinden was en ze zeiden, dat het weldra
anders zou gaan worden. Ze zeiden zelfs, dat het gezin
te gronde zou gaan, wanneer het alles buiten sloot
wat te werelds was. Zt zeiden dat het gezin open zou
moeten worden en dat het zichzelf niet genoeg zou
mogen zijn. Dat het zich de vaart van de tijd eigen zou
moeten maken, wilde het niet in de vaart van de tijd
worden verpletterd.
Maar toen geloofden we het niet, Albertine. Toen nog
nief. Maar toen we in vijf jaar ttfd onze burchten
hadden zien afbranden als toneelcoulissen, en toen we
bevrijd ons verbijsterd voelden door een storm,
die over ons kwam met nieuwe gedachten, nieuwe
vondsten, nieuwe normen en een techniek, waarvan we
nooit gedroomd hadden, goede Albertine, toen wisten
we. dat twintig jaar twintig eeuwen waren geweest
en dat we helemaal opnieuw zouden moeten zoeken-naar
„het" gezin, waarin we vader en moeder niet meer met
een hoofdletter schreven, waarin „de vroolijke muziek
van de radio" de onmisbare dreun geworden was en
waarin de televisie óns als een toverspiegel zo zou
fascineren, dat we amper tijd zouden hebben voor het
voorlezen van een aardige scherts uit de krant.
Trouwens: zoveel aardige schertsen staan er lang niet
meer in de krant. En waar is trouwens de rijpere jeugd
aan wie die schertsen moeten worden voorgelezen?
Ze zit overal, behalve onder het gezellige lamplicht van
de huiskamer, omdat ze er in huis „geen donder meer
aan vinden". Het spijt me van de uitdrukking, Albertine,
maar zó zeggen ze het
Gezagscrisis
De afgelopen twee decennia is het gezin méér veranderd
dan in de twee voorafgaande eeuwen. De banden lijken
losser geworden te zijn; het ouderlijk gezag deelt in
de crisis, die het gezag wereldwijd doormaakt en zoekt
naar herstel in nieuwe vorm. Hoe is alleen de vaderfiguur
veranderd! Meer dan vroeger neemt in het nieuwe
levenstempo de carrière hem in beslag; hij moet aan zijn
status bouwen tot de dokter hem vertelt, dat hij een
maagzweer heeft. Hij heeft al bouwend te weinig tijd
om zich ook nog bezig te houden met de besognes in
zijn gezin, dat heel vaak in een andere stad woont
dan die waar hij werkt. De moderne en efficiënte
verbindingen en „het wagentje voor de deur" hebben
van menige vader 'n schimmige figuur in huls gemaakt,
die de hele dag lang afwezig is en 's avonds te vermoeid
thuiskomt, om zich nog intens met de zijnen bezig te
houden; de arbeidstijden van de „rijpere jeugd" vallen
niet met elkaar samen: wat komt in menig gezin nog
terecht van het bij elkaar zijn, al was het maar tijdens
een enkele maaltijd per dag
Vader heeft door zijn losser contact met het gezin de
positie van het alles bestemmende hoofd verloren; hjj
is te dikwjjls verworden tot de geldverdiener, die
buiten dat bovendien „zijn plaats in de wereld" kent
en voor die plaats na de haastige avondmaaltijd opnieuw
in actie komt. Zijn kinderen groeien op buiten hem om
en ondervinden vroeg (kinderen hebben daar een
zintuig voor) dat vader „nu geen tijd voor hen heeft".
Geen tijd voor hun problemen, die in deze tijd van
openheid en van het omvallen van vele oude waarden
talrijker zijn dan vroeger. Te dikwijls heeft ook de vader
geen tijd om zich in die jeugdproblemen „so wie so"
te verdiepen: hij verzuimt, zoekend naar zijn status,
zich te realiseren, dat zijn kinderen anders zijn dan
hij vroeger geweest is en hij heeft geen tijd om hen
te begeleiden.
En moeder? Ze zit met haar eigen zorgen, die haar
beletten de vaart van de tijd te volgen; voor de waarden
die afbrokkelen kan zij ook niet op slag nieuwe waarden
in de plaats stellen: op duizend vragen van haar rijpere
jeugd moet ze het antwoord schuldig blijven of het
antwoord geven, dat haar dertig jaar geleden gegeven
werd toen zij „rijpere, jeugd" was.
Gezinskarikaturen
„Mijn ouders," zo hoort men zeggen, „mijn ouders
weten het ook niet meer. ze schepen me af. ik moet
het zélf gaan zoeken en wat ik vind, is heel anders
dan mijn ouders kunnen of willen accepteren. Zij
begrijpen niet hoe ik ben, ze zeggen, dat ik mijn ongeluk
tegemoet loop, maar wat hebben ze gedaan om te
voorkomen, dat duizenden wérkelijk hun ongeluk in
zijn gegaan?"
Het conflict tussen de oudere en jongere generatie is
nooit zo hevig geweest als nu: te dikwijls verwijten
de jongeren de ouderen terecht, dat ze de wereld
onbewoonbaar hebben gemaakt voor hen. Onbewoonbaar
door het opgeven van idealen buiten het ideaal van
welstand en aanzien, onbewoonbaar door de
onverzoenlijkheid tussen rassen en volken, onbewoonbaar
door de bom, onbewoonbaar door een oorlogen een
oorlogsinspanning, die het bouwen van woningen
tegenhield, waardoor een hele generatie op moest
groeien in de beklemmende sfeer van te kleine huizen,
van kamertjeswoningen, waarin zelfs voor de meest
^oedwillenden een normaal familieleven onmogelijk
Het probleem van de bandeloze grotestadsjeugd, voor
wie happenings een cultus geworden is, is in eerste
instantie terug te voeren op de ellendige woningsituatie
waarin zij van hun vroegste jeugd af verkeerd hebben
De bescherming van het gezin hebben zij nooit gekend:
ze zoeken, groot geworden, die bescherming bij elkaar
en hokken als nozemgemeenschappen bijeen in
afhraakrijpe ruines: karikaturen van het gezin, zoals
jij eens meende dat het moest. Albertine.
Dodende t.v.
Meen nu niet, Albertine, dat ik niet weet, dat er nog
veel gezinnen zijn, die lijken op het jouwe uit het boek
„Ouders luistert eens". Maar ze lezen geen evangelie
meer; ze k(jken naar de televisie tot zat-wordens toe
en als ze er zat van zijn gaan ze naar bed met druppels
uit een flesje in de ogen, omdat ze zeer doen van het
ingespannen kijken. En als in die gezinnen de jeugd
„rijper" wordt, Albertine, dan krQgt die jeugd er genoeg
van omdat ze niet de hele avond zwijgend wil zitten
staren naar dat alle banden dodende ding. Dan gaat
ze naar het eigen kamertje, waar het tenminste rustig
is of waar ze god-weet-wat kunnen doen, maar waar
ze in ieder geval niet hoeven te zwijgen, „omdat het
stuk juist zo spannend is".
En vind je het dan gek, Albertine, dat deze jeugd, die
als ze eenmaal werkt, minstens even veel verdient als
die Vader van jou met een hoofdletter, zich de weelde
wil permitteren, om helemaal alleen te gaan wonen,
elders In de stad, omdat ze los wil zijn van de
televisie-doortrilde dufheid, van de „geen tijd hebbende"
vader, van moeder, „die het ook niet weet"
Het wordt hun aan alle kanten zo gemakkelijk gemaakt,
Albertipe, om .deze stap te doen. Niet alleen jagen we
hen met onze ongeïnteresseerdheid het huis uit, maar
bovendien helpen we hen een handje mee met de
commercialiteit, die we zelf hebben uitgevonden. Jawel,
wij ouderen. De tienermode is geen uitvindsel van' de
tieners zelf, de tienerkamersfeer is door ons ouderen
zelf uitgedacht en gepropageerd. Niet omdat we het
leuk vinden, maar omdat er een goede boterham in
zit. Dat hebben we hun handig weten te verkopen en
daarom zijn ze erin getrapt.
Nu ja, we hebben het er zelf naar gemaakt, Albertine.
Het enige wat we niet gekund hebben, is een gezin te
construeren, waar jij desnoods een klein beetje vrede
mee zou kunnen hebben. We z(jn er als ouderen te moe
voor en te bezig met andere dingen. Het zal allemaal
wei zo moeten en het zal allemaal wel niet anders
kunnen en zelf vinden we het ook spijtig, Albertine,
dat moet je nu maar van ons aannemen. Maar een mens
moet toch vooruit in de wereld nietwaar en alles tegelijk
kan nu eenmaal niet.
Kerstmis onecht?
Omdat dit verhaal in een kerstkrant moet, kunnen we
er aan het slot nog iets kerstmisachtigs aan breien.
Weet je, Albertine, we hebben voor de kerstdagen
een tafeltje besproken in een goed restaurant. „Dinner
by candle-light", als je weet wat dat is. Toen de ouders
nog naar-jou luisterden, was dat misschien wel iets
zondigs. Weet je, Kerstmis is heel mooi. maar je kunt
moeder de vrouw toch niet twee volle dagen in de keuken
laten staan, nietwaar? En bovendien: die kerstboom
in huis geeft zo'n troep en het is allemaal zo onecht,
want je weet tevoren, dat die vrede op aarde maar
precies anderhalve dag duurt, zesendertig uur na het
luiden van de klokken blaast er weer iemand op een
trompet en dan moeten we weer de loopgraaf uit om
elkaar de nek om te draaien.
Het gekke is. dat de jongeren dat veel beter in de gaten
hebben dan wij. althans. z(j willen weten, dat het zo
is. En weet je, Albertine. wat het idiootst is van alles?
Dat juist die jongeren bij me komen en verwijtend
zeggen: „Luister eens, ouwe heer. was het niet veel
leuker geweest, als we met de kerst thuis gebleven
waren, als we weer eens allemaal hij jou en moeder
gezeten hadden?" Tja. goede, lieve Albertine Schelfhout
van der Meulen. je zult het wel niet allemaal kunnen
begrijpen. Jouw Vader met een hoofdletter al helemdól
niet. Het ellendige is. dat wij die vader met een kleine
letter zijn het wél menen te begrepen en vanuit dat
begrip schrijven we boeken en kranteartikelen over
problemen als deze. Maar in ons eigen hifis weten we
het ook niet meer zo precies. De vaart van de tijd, weet
je. En de televisie. En de uitholling vnn waarden. En
de status
JO VEUGELERS