'66
S°0°N°S°B°E°E°K
In koelen bloede
BEELDEN
BEELDEN
BEELDEN
van gisteren, vandaag en morgen
ZATERDAG 4 JUNI 1966 DE LETDSE COURANT
Indrukwekkend
pleidooi
voor
twee
moordenaars
Do beeldhouwkunst van
gisteren begon met Rodin.
Hij is vertegenwoordigd
met „Het bronzen tijdperk"
uit het Haagse Gemeente
museum. Negentig jaar oud
is het al een klassiek werk
geworden welks schoonheid
niemand meer zal betwis
ten. Het is goed dat het
hier staat omdat het sym
bolisch is voor de enorme
veranderingen in de beeld
houwkunst van de laatste
eeuw. Tussen de voor-klas
sieke Grieken en Rodin lijkt
minder afstand te zijn dan
tussen hem en de jonge
Britten die met geverfd
ijzer en plastic experimen
teren. De veelheid van uit
drukkingsvormen die tussen
Rodin en de jonge Britten
ligt zou Sonsbeek '66 iets
chaotisch geven, ware het
niet dat het park Sonsbeek
zo'n ideale expositiegele
genheid biedt- Door de rui
me opstelling kan men im
mers elk werk op eigen
waarde beoordelen en in de
openlucht krijgt elk werk
zijn kans om op ideale wijze
die eigen waarde te tonen.
Duidelijke lijn
Dat de beeldhouwkunst van
gisteren in kiem reeds aan
duidde wat vandaag zou
gaan leven wordt óók ge
toond. Er loopt een duidelij
ke lijn van Maillol via Lau
rens (met drie werken goed
gerepresenteerd) naar vele
modernen. Lehmbruck, Wou
ters en Sintenis hebben
elementen die wij in tal
van hedendaagse beeldhou
wers terugvinden. ZIJ zijn
niet hedendaags in de
eigenlijke zin van 't woord,
maar kunnen zeker tot de
modernen gerekend worden.
De beeldhouwkunst van
vandaag is al een halve
eeuw geleden begonnen. Het
feit dat Sonsbeek '66 dit
aantoont vormt wel het op
merkelijkste aspect van deze
tentoonstelling. Zij toont
het Grote paard van Ray
mond Duchamp-Villon, de
grote kubistische beeldhou
wer. uit 1914. Het was toen
kunst met een hevig pro
gressief - av ant-gar distische
Inslag en er zullen ook nu
nog wel mensen zijn die t
als „te modem" verwerpen
al het is na een halve
eeuw! toch eindelijk wel
hedendaags geworden. An
dere „vroege hedendaagsen"
zijn Rudolf Belling met
zijn befaamde „Drieklank"
(1919). Lipschitz, met zijn
..Badende" (1923) en Gon
zalez ..Kop van de tun
nel" (1934) die en zij zijn
uiteraard niet de enigen
de wegbereiders waren voor
de beeldhouwkunst van
Karakteristiek
VAN RODINS
„BRONZEN TIJDPERK''
TOT GEVERFD STAAL EN
PLASTIC
navolging van de natuur
bepaald, maar door de com
positie van ritmische vor
men. door de schepper-
mens tot stand gebracht.
De behoefte om te dichten
in plastische vormen ont
sluiert de meest verborgen
kernen in de mens".
Dat te aardig geformuleerd
al zegt het natuurlijk toch
niet allee. We kunnen dit
nagaan bij de twee voor-
naameten onder de In-
eendera: Henry Moore en
Marino MarinL De grote
Brit ie de echepper-mens
van nee kolossale bronzen,
die op het toijde Sonsbeek-
gazon een prachtige plaats
hebben gekregen. Zij zijn
vtijwel voorstéUingloze
„gedichten in plastische
vormen", maar krijgen
voor de beschouwer toch
een onmiskenbaar aspect
van lichamelijkheid. Ma-
rini is onder meer ver
tegenwoordigd met zijn
grandioze Ruiteruit
1956, kostelijk bezit van de
gemeente Den Haag, waar
het wat opgesloten tussen
de huizen van een van de
nieuwe wijken staat. Het
te een paard, navolging
van de natuur dus, maar
het is zoveel meer. Een
hrok plastische kracht, dat ™ral> MAÜINI
overal nèt in evenwicht
wordt gehouden in rit- met de bevalligheid van 'n ging betekend moet hebben.
mische vormen. Het staat edelsmid een omhoog- Hij schiep met simpele
hier ruim in het groen wervelend ruimteplastiek rechte en gebogen muurde-
i. veel fraaier opgesteld maakte. En een goed figuur len een uitermate fraai
Geraffineerd paviljoen van Aldo van Eyck
BUCHPHALE (106»)
dan thuis in Den Haag en
het is van de monumen
tale beelden wellicht het
sterkste wat Sonsbeek '66
te bieden heeft.
Hans Arp, de al bejaarde
moderne meester (geb.
Straatsburg 1887) is met 'n
vijftal beelden aanwezig.
Hij heeft met zijn „licha
melijke abstracties" een in
vloed gehad als weinig an
deren. Sonsbeek '66 toont
dat want men komt her
haaldelijk Arpse sculptu
res van jongeren tegen.
Maar er zijn zoveel andere
richtingen- Er zijn de beeld
houwers die hun werk ah.w.
uit zichzelf laten groeien
zoals b.v. een Hajek (jam
mer genoeg niet ln Sons
beek te zien), die vloeibare
was laat uitdruipen tot de
sculptuur zich gevormd
heeft. Dan ontstaan de gril
lige werken als van Eugêne
Dodelgne, Etienne-Martin
of bij ons Wessel Couzijn.
Er zijn de constructeurs die
bijna architectonisch te
werk gaan. Barbara Hep-
worth is hier pionierster.
Het leidt tot werk als bij
ons van John Grosman en
André Volten. Er zijn de
werkers met schroot en af
val; dat kan tot regelrechte
pop-art leiden, bij de
Fransman Jean Ipoustéguy
b.v-. maar ook tot beeld
houwkunst in de puurste
zin van heit woord als bij
zijn landgenoot Viseux.
Dan zijn er de plaatwer
kers. Calder. de man van
de lichte mobiles, is er met
een zeer aardsgebonden sta
bile „Bucéphale" en de Belg
Reinhout d'Haese laste uit
rood koper een sterke vorm
..Hoog gezeten" ln elkaar-
In deze categorie valt ook
..De wachters" van Lynn
Chadwick. drie figuren als
Appel ze in zijn cobratijd
schilderde. Ze hebben iets
angstaanjagends en tevens
Iets geestigs. Kenneth Armi-
tage. óók een Engelsman,
laat de vlakken domineren
in bizarre doo6vormen.
Apart te hier Will Briill die
slaat _De grote vier* van complex dat het op zichzelf
de Nederlander C. ViS6er. uitstekend doet en waar de
De beeldhouwkunst van beelden zich goed thuisvoe-
morgen: zal ze „grafisch"
zijn. zoals de „Baders" van
Picasso, platte silhouetten
die met beeldhouwkunst in
eigenlijke zin nauwelijks
meer iets te maken hebben?
Zal ze zich verder gaan ba
seren op machinevormen
als bij Paolozzi, Luginbühl
en Tajiri? Zal ze het ln
optische effecten zoeken als
Mary Vieira of zal ze trach
ten plastic en geverfd staal
tot het doodnuciitere mate
riaal van de toekomst te
maken zoals gedaan wordt
in de opmerkelijke inzen
ding van een groep jonge
Britse beeldhouwers? De
toekomst zal het zelf moe
ten leren. Het is echter vrij
wel zeker dat die sculptuur
van de toekomst vandaag op
Sonsbeek '66 te zien is.
We noemden eigenlijk al
te veel namen al lieten we
er nog meer weg. Twee
moeten we echter nog ver
melden: Brancusi en Gia-
cometti. Van de eerste
(1876—1957) is er een
„Slapende muze", een
klein werk van een zo
pure, verstilde schoonheid,
dat, mochten tvij kiezen,
het ons favoriete werk zou
zijn. Van de pas over
leden Zwitser is er een
„Staande vrouw", terug
gebracht tot een skelet
achtige naaktheid. Een
deernis oproepend beeld
van een mens. die vreemd
te geworden in zijn wereld.
Paviljoen '66
Beide beelden staan, met
tal van werken van klein
formaat, in 't speciaal voor
deze expositie gebouwde
paviljoen van Ir. Aldo van
Eyck. De vorige Sonsbeek-
architect was de grote Riet
veld en dat paviljoen Is
sindsdien door de zorgen
van bewonderende collega's
herrezen op het terrein van
KröUer-Müller- Feit dat
voor Van Eyck een ultda- lipschitz
WÊÊBÊÊtÊÊam
RUITER (19(56)
len. Het heeft een intense
beslotenheid en biedt toch
telkens een kans om naar
buiten te zien. Door de ge
raffineerde constructie kon
den hier veel werken een
plaats krijgen zonder dat ze
elkaar in de weg staan. A
propos: let in het paviljoen
speciaal even op de twee in
zendingen van Constant. Ze
zijn uw aandacht over
waard I
Sonsbeèk '66, de grote openiuchttentoon-
stelling van beeldhouwkunst, die tot 25 sep
tember in Arnhem wordt gehouden, vormt
een gelukkige voortzetting van een traditie,
die in 1949 begon. Toen was er sprake van
een fraaie collectie van wat men achteraf
hoofdzakelijk traditionele kunst zou kunnen
noemen met slechts weinige Zadklne,
Gargallo en Lipschitz bijvoorbeeld baan
brekers naar nieuwe vormen. Toen was het
Nederlandse aandeel relatief veel groter. Ons
land beleefde in die eerste naoorlogse Jaren
een enorme opleving van de beeldhouwkunst.
Elke gemeente wenste zijn oorlogs- of be
vrijdingsmonument en het mag achteraf ver
wondering wekken, dat de beeldhouwers
generatie van toen, weinig geoefend in
monumentaal werk, erin slaagde om zoveel
beelden van hoog artistiek gehalte te
scheppen. Nu zeventien jaar later zou
men kunnen vaststellen, dat Sonsbeek '49
wèl een fraaie tentoonstelling bood, maar dat
het zeker geen compleet beeld gaf van wat er
toen aan beeldhouwkunst in Europa leefde.
Wat dit betreft lijkt Sonsbeek '66 veel beter
geslaagd. Oompleet-zijn is uiteraard zelfs met
zo'n 250 beelden niet mogelijk. Maar bij
elkaar genomen kan worden gezegd, dat een
goed overzicht wordt geboden van de beeld
houwkunst van gisteren en vandaag en dat
tevens een poging wordt gedaan om uit te zien
naar die van morgen.
Tra man Capote. de schrijver van Other Voices, Other Rooms; The Grass Harp;
Breakfast at Tiffany's: geschiedenissen die rich gedeeltelijk vooral In de fantasie
afspelen, die zeker dus een schrijver van fictie is en die met deze verbeeldingen
reeds een grote naam verwierf, heeft In zQn laatste werk In Cold Blood, In Koelen
Bloede, een roman geschreven, die aangekondigd werd als Iets geheel nieuws, de
non-flctloaroman. Nu Is de non-fictionroman niet iets geheel nieuws. Daniel Defoe,
de schrijver van Robinson Crusoe, deed al zoiets en bij ons deed het nog niet
lang geleden Johan Fabrlclus, die een bekende moordzaak tot onderwerp nam.
Dat doet Truman Capote In Cold Blood ook. Toen Truman Capote In 1959 In de
New-York Times las over de moord die op 15 november in het provinciestadje
Holcomb had plaats gehad, reisde hij dadelijk naar Holcomb en hU bleef daar niet
minder dan drie Jaar om met de mensen in Holcomb te praten en nadere gegevens
omtrent de moord op vier leden van de familie Clutters te krijgen. Hij had ook
vele gesprekken met de twee moordenaars, die betrekkelijk spoedig gevonden werden,
terwijl ze wachtten op hun executie, want Richard Eugen Hickock. drieëndertig,
en Perry Edward Smith, zesendertig, werden veroordeeld tot de dood door de strop,
een oordeel, dat tenslotte ook in de Kansas State Penitentiary in Lansing, Kansas,
aan hen voltrokken werd.
NIEUWSTE BOEK VAN TRUMAN CAPOTE
Cruman Capote werd een
vriend van de twee moorde
naars, hU woonde op ver-
soek van Perry Smith de
terechtstelling bij en hij be
taalde later de «teen op hun
graf.
Niet plezierig
Men heeft het Johan Fabri-
dua kwalijk genomen dat hij
een moordzaak tot onder
werp van een roman nam.
Men heeft dat ook Truman
Capote gedaan. Familie van
de beide terechtgestelden
leven nog. Het moet voor hen niét ple
zierig zijn, redeneert men, om alle details
wereldkundig gemaakt te zien, ook details
die bij de rechtszaakbehandeling niet ter
sprake kwamen. Er is reden voor dit
bezwaar. Maar men moet daarbij niet
uit het oog verliezen dat het Truman
Capote niet te doen is om de beide moor
denaars in al hun afschuwelijkheid sen
sationeel ten volke te vertonen. Hij be
grijpt die moord niet in Holcomb, waar
twee vrouwen, een man en een jongen,
Herb, Kenyon, Bonnie en Nancy Clutter
inderdaad koelbloedig vermoord werden,
geziene mensen, bijzonder goede mensen
van een ongewone hartelijkheid, om nog
geen vijftig dollar. Uiteraard waren de
moordenaars op veel meer geld uit, maar
toen de moord gebeurde wisten ze dat
hun buit niet groter zou zijn.
Ze doodden dus schijnbaar zonder
dwingende reden en ze waren niet zo
van verstand ontbloot, dat ze niet be
grepen dat ze op die wijze in een betrek
kelijk naaste toekomst zichzelf de dood
aandeden. Hier was een raadsel en dat
raadsel intrigeerde Truman Capote. Hij
-
f
David Roëllprijs 1966
voor Wessel Couzijn
AMSTERDAM. (A.N.P.) Het Prins
Bernhardfonds heeft de David Röellprijs
1966 toegekend aan de Amsterdamse
beeldhouwer Wessel Couzijn. Deze twee-
Jaarlijkse prijs, groot zesduizend gulden,
waaraan de naam is verbonden van de in
december 1961 overleden hoofddirecteur
van het Rijksmuseum te Amsterdam en
lid van het dagelijks bestuur van het
Prins Bernhardfonds jhr. dr. D. C. Roëll,
werd in 1963 Ingesteld ter bekroning van
het oeuvre van een Nederlands kunste
naar. De eerste maal werd zij, in 1964,
toegekend aan Piet Zwart, de nestor
de toegepaste typografie in ons land. De
jury voor de prijs van dit jaar bestaat uit
de heren: dr. A. F. E. van Schendel (voor
zitter), C. Doelman, prof. dr. A. M. W. J.
Hammacher. prof. C. Hund en dr. G. van
der Wal
vond de moord even afschuwelijk als
iedereen en even zinloos. Hij laat dit
duidelijk uitkomen in het eerste hoofd
stuk van zijn boek, waar hij uitvoerig
de sociale verhoudingen in Holcomb be
schrijft en uitstekende en innemende por
tretten geeft van de Clutters. Het portret
van de vader en vooral ook dat van diens
dochter Nancy zijn van een verrassende
warmhartigheid
Men heeft Truman Capote ook die uit
voerigheid verweten en vastgesteld dat
zijn werk meer een verslag is dan een
roman, al komen er vele dialogen en
zelfs vele innerlijke monologen in voor.
Als men In Cold Blood, dat by Hamish
Hamilton te Londen verscheen, inder
daad als een roman beschouwt, en Tru
man Capote wil dat zelf klaarblijkelijk,
dan heeft men naar onze mening gelijk.
Twee waarden
Deze „non-fictlonroman" is gedeeltelijk
fictief, maar hij is dat te weinig om een
roman in de gebruikelijke zin te worden.
Zijn waarheid is de waarheid van het
verslag en niet de waarheid van de
roman. Want ook de fictieve roman heeft
een waarheid en die blijkt wanneer de
roman goed is, van een beslissender ge
halte dan die van het verslag. Men moet
daar onmiddellijk aan toevoegen, da;
Truman Capote die tweede waarheid
echter vooral naar het slot zeer dicht be
nadert en dat hij het verslag tot in zijn
laatste mogelijkheden waar maakt. Men
heeft In Cold Blood een meesterwerk
genoemd, wat verslaggeving betreft is
het dat zonder enige twijfel.
De aanklager spoort de jury aan bij het
overwegen van hun oordeel, niet „chicken
hearted" te zijn. niet sentimenteel. Als
de jury dan terugkomt en de moordenaars
tot de strop veroordeeld, schieten even
later Dick Hickock en Perry Smith in een
lach. „Chicken hearted zijn ze niet, de
juryleden", zegt Perry Smith tegen zijn
gezel als ze uit de rechtszaal worden
weggeleid.
Dat lijkt het toppunt van cynisme. Maar
Truman Capote laat zien wat het werke
lijk is. Hij laat zien dat deze twee goede
dertigers, beiden bepaald niet zonder
hersens, Perry Smith zelfs meer dan ge
woon begaafd, haast handelden als ze ge
handeld hebben, omdat hun geestelijke
situatie hen daartoe dwong.