In de Krantentuin
Het knutselhoekji
Sjeik El Ro-Jenbiet
ZATERDAG 14 MAART 1964
DE LEIDSE COURANT
PAGINA 7
Wat kan vergeven toch
moeilijk zijn
't Moet wel een pijnlijke gang ge
weest zijn, vooral voor Jacob, toen
hij zijn bruid niet vanuit de kerk
naar de Kastanjehof mocht voeren,
doch slechts naar een eenvoudig ar
beidershuis, twee uur daar vandaan
aan de rand van een bos. En 't had
hem zo'n pijn gedaan, dat zijn vader
verstek had laten gaan bij de inzege
ning van zijn huwelijk, 't Was voor
hem zo'n mooie gelegenheid geweest
tot verzoening, maar hij was niet ver
schenen.
Maar toen hij zijn Truda binnen
leidde in het eenvoudige ingerichte
huisje, waren zij toch gelukkig. Zij
gingen wel geen rijk bestaan tege
moet, maar Jacob was gezond, sterk
en werkzaam. Hij was een zeer ge
zochte werkkracht geworden in zijn
nieuwe woonplaats en al warende
verdiensten in die tijd niet zo hoog,
ze konden er netjes van leven, al was
't dan zonder weelde. Zelfs konden ze
elke maand een klein bedragje naar
de spaarbank brengen. En zelfs toen
hun gezin al vrij spoedig met enke
le kinderen groeien, was er nog geen
sprake van armoede. Zo leefden zij
dan echt gelukkig en zij tobden er
niet over, dat de schone Kastanje
hof hun nog steeds ontzegd bleef.
Helaas, maar al te dikwijls is het
geluk niet van lange duur. Hoe sterk
en gezond Jacob ook was, de zware
arbeid op de boerderijen, waarop hij
werkte, bezorgde hem in een gure.
mistige herfst een ernstige longont
steking. Vroeger was dat een ziekte,
die velen ten grave sleepte, omdat
men de prachtige geneesmiddelen van
thans nog niet kende. De dokter be
zocht hem om de andere dag, wat
met de door hem voorgeschreven ge
neesmiddelen maakte, dat 't gespaar
de geld als sneeuw voor de zon ver
dween. En toch moest er geleefd en
gegeten worden. Dat probleem hield.
Jacob op zijn ziekbed steeds maar'
bezig en vertraagde zijn genezing.
„O, God", zo verzuchtte hij „wat
moet er van mijn arme vrouw en
kinderen terecht komen!" Hoewel
zijn goede Truda zich zo dapper mo
gelijk hield, zag hij dikwijls tranen
in haar ogen en vormden zich zorg-
rimpels op haar anders zo blijmoedig
gelaat.
Nu moest Jacob wel denken aan
de welvaart, waarvan zijn vader kon
genieten op de Kastanjehof. Oh, een
klein gedeelte slechts van het ver
mogen, waarover hij beschikte, zou
reeds in staat zijn om de nood weer
buiten de deur te drijven.
Toen hü daarover lag te denken
en te tobben kwam Truda binnen.
Onmiddellijk zag zij, dat haar man
't weer moeilijk had en bezorgd
vroeg ze:
„Wat is er Jacob?"
„Oh, ik kan het niet verdragen,
dat jij en de kinderen in zo bittere
nood verkeren en wie weet hoe lang
nog! Als vader eens wist, hoe naar
wij er aan toe zijn, zou zijn streng
heid en hardvochtigheid dan niet ge
broken worden en zijn hart tot mil
dere gevoelens gebracht worden?
Maar ik kan niet tot hem gaan, zo
lang ik nog zo ziek en zwak ben".
„Dat hoef jij ook niet te doen, Ja
cob, Ik zal het voor jou en om jou
doen. Omdat ik niet zoals jij voor een
vertoornde vader heb gestaan, valt
het hem misschien makkelijker een
milde hand te openen en ons uit de
nood te helpen, 't Zal een zware
gang voor me zijn, maar we kunnen
zo niet doorgaan.
Gelukkig mag ik hem in herinne
ring brengen, dat ik hem en je moe
der enigo jaren trouw en ijverig ge
diend heb. Dat zal hij toch moeten
toegeven en erkennen, ook al ver
stoot hij me als zijn schoondochter.
Bid jij intussen maar om zegen om
mijn moeilijke poging.
EEN SPRONG DIE GOED AFLIEP
Koos en Huibrecht waren zoontjes
van een heel geleerde professor. Ze
vonden het wat fijn om zo'n geleer
de en knappe vader te hebben. Ze
wisten dat hun vader al maanden
lang bezig was met het ontwerpen
van een raket, die naar de maan zou
vliegen. Veel had de professor er niet
over verteld, dat waren dingen die
de jongens toch nog niet begrepen,
maar een enkele keer als Koos en
Huibrecht op zaterdagmiddag met
hun vader een wandeling gingen ma
ken en ze honderd uit vroegen, ja,
dan vertelde hun vader zo wel het
een en ander. Zo hadden ze ook ge
hoord dat het tijdstip van afschie
ten niet veer meer was.
„He, toe vader, mogen Koos en
ik mee kijken, als hij afschoten
wordt?"
„Maar kinderen, hoe halen jullie
dat in je hoofd. Er komen alleen
bevoegde lui op het terrein, we kun
nen jullie jongens dan best missen".
„We zullen heus alleen maar kij
ken en nergens aankomen".
„Beginnen jullie er niet meer over!
Meegaan is uitgesloten".
Daar konden de jongens het voor
lopig mee doen. Maar toch wat
zou Koos er over kunnen opschep
pen, op school bij zijn vriendjes. Wie
weet kwam er nog wel een goede en
onverwachte gelegenheid, 't Duurde
toch nog een paar weken.
Het afschieten van de raket werd
inderdaad nog enige weken uitge
steld en zo gebeurde het dat de da
tum bepaald werd op een dag mid
den in de paasvacantie. Nu hadden
de jongens een kansje, want ze had
den een plannetje bedacht.
Bij de chauffeur van hun vader,
hadden ze een plaatsje in de koffer
ruimte afgebedeld en hij had het
goed gevonden, omdat de afstand niet
zo groot was. 't Zou anders wel be
nauwd zitten of liggen zijn.
Op de afgesproken dag stond de
auto bij het laboratorium klaar.
De profesor stapte in, met de tas
met documenten onder zijn arm. Koos
en Huibrecht zaten keurig opgevou
wen achter in de bak en daar ging
het in volle vaart naar het terrein,
waar al veel geleerde mensen aan
wezig waren.
Toen de professor kwam, werd
het even stil en men maakte plaats
voor hem. Handen werden gedrukt,
maar weinig gezegd. Op een stellage
stond de reuze raket, met z'n neus
naarde lucht. Gisteren nog was alles
heel precies nagekeken en straks zou
het gebeuren.
Koos en Huibrecht waren ook uit
hun schuilplaats gekomen. Ze hiel
den zich wat op de achtergrond, stel
je voor als vader hen eens zag! Daar
zagen ze de vader van hun vriend
je, een heel knappe ingenieur, die
ook meegewerkt had, aan het tot
stand komen van de raket
„Maar jongens, hoe komen jullie
hier?"
„St. st„ niets zeggen, alleen de
chauffeur weet er van".
„Kom maar naast me staan, dan
zal ik jullie het een en ander aan
wijzen en er iets over vertellen".
„Maar als vader het merkt, wat
dan?"
„Je vader, merkt niets. Die heeft al
leen oog voor de raket".
De ingenieur vertelde wat er zo
allemaal in de raket zat, een televi
sietoestel, dat de opnamen van het
maanoppervlak zou moeten uitzen
den, een radio, een warmtemeter, een
hoogtemeter en nog veel andere din
gen.
„Zien jullie dat luik daar?"
„Ja", knikten de jongens.
„Nu daarachter is een plaats voor
een persoon, die over enige jaren, als
alles heel veilig is, met de raket mee
omhoog kan gaan.
„Dat zou ik best willen", zei Koos.
„Wie weet, «ver tien jaren", peins
de de ingenieur.
Al pratend waren ze tot bij de
prikkeldraad omheining gekomen en
daar zagen ze een enorme klok die
heel langzaam tot veertig tikte. Was
het eenmaal zo ver, dan zou de raket
langzaam uit de huls opstijgen.
„Zien jullie die ballustrade boven
aan de huls?" Nu die gaat een paar
tientallen kilometers mee omhoog,
om de richting aan te geven, dan laat
hij op een bepaald ogenblik los, er
gaat een parachute open en langzaam
komt het ding op de aarde terug.
Daar klonk de veertigste tik uit de
klok en precies op tijd schoof de ra
ket langzaam omhoog. De professor
was een en al aandacht. Zou alles
verlopen volgens zijn berekening?
Koos stond achter zijn vader en be
studeerde zijn gezicht. Daar ging iets
mis, zag hij. De professor ging een
paar stappen vooruit en mompelde:
„het luikKoos keek en zag duidelijk
dat er een luik openschoof, 't Ging
nog heel langzaam, maar straks als
met een knal de raket losliet, dan
zou alles ondeelbaar snel gaan.
Koos bedacht zich niet. Tussen de
aandachtige kijkers baande hij zich
een weg, klom onder het draad en
was met een paar stappen op de ijze
ren trap en klom ijlings naar boven.
Daar was hy bij het luik. Zonder
moeite schoof hij het dicht en hét
klikte in het slot.
De mensen zagen het met spanning
en schrik gebeuren. Wat moest dat
joch? Dadelijk kwam de ontploffing
en dan vloog hij mee naar de onbe
kende ruimte. De profesor herkende
zyn zoontje en handenwringend wil
de hij het kind achterna en onder
het draad kruipen.
De mensen hielden hem tegen. De
klok wees de tijd van afschieten aan.
Met een oorverdovende knal schoot
de raket de lucht in.
Wat was er met Koos? Zodra het
luik gesloten was, stapte hij op de
balustrade en hield zich daaraan
krampachtig vast. Straks zou de pa
rachute zich ontplooien en dan zou
hij naar de aarde dalen. Met span
ning wachtte hy dit alles af. Eerst
ging hij nog een eind mee omhoog en
toen gebeurde het wondermooie: de
zilverkleurige parachute ontplooide
zich en de tocht naar de aarde begon.
Nu durfde hij pas rondom zich kijken
en naar omlaag. Wat was de aarde
nog ver weg. Hij kreeg het koud in
zyn jekkertje. Hij kroop wat dieper
naar het vloertje, 't Leek wel of hij
in een box zat.
Toch goed vasthouden, want het
ding schommelde behoorlijk. Even
deed hij z'n ogen dicht, zo duizelig
werd hij nu. Nu begon hij misselijk
te worden. O, wat akelig! Zou dat
nog lang duren? Zag hij het goed?
Daarginder de bossen. Voor het het
wist, kwam hij met een plof in een
boom terecht. Vlugge handen haal
den de mand en de parachute binnen.
Alles was juist op een tevoren bere
kende plaats neergekomen.
„Kijk eens wat ik hier heb", riep
een soldaat.
Iedereen keek. Daar zagen ze een
slap, bleek jongetje ineengedoken zit
ten. Al gauw kwam hy bij en moest
hij vertellen, wie hij was.
„Je hebt geluk gehad, mannetje",
zei men algemeen.
Hij werd vlug thuisgebracht en
van zijn vader kreeg hij geen standje,
integendeel hij werd geprezen om
zijn moed en zyn bijdrage voor het
welslagen van de proef. Als het luik
open was blijven staan zouden de
instrumenten er zeker uitgeslingerd
zijn.
„Je wordt nog eens een knappe in
genieur", prees zijn vader hem.
Later stond het bericht uitgebreid
in de kranten en de chauffeur was
wat trots, dat hij de beide knaapjes
had meegenomen.
EEN EZELTJE KAN OOK DROMEN
Bedrijvig liep de bakker op en neer
de armen volgeladen met verse bro
den, waarmee hij zijn wagentje moest
vullen. Als de wagen vol was, zou hij
Grijs je, zijn ezeltje, inspannen en de
dagelijkse toch langs de klanten, zou
dan weer beginnen. E e bakker woon
de in een klein dorpje in Spanje,
waar de boerderijen en de huizen
ver uit elkaar lagen. Bovendien was
het land heuvelachtig, zodat het dik
wijls een moeilijke tocht was, vooral
in de warme middaguren. Maar de
bakker stond al heel vroeg op om de
broden te bakken, dan was het nog
lekker koel buiten en als het dan een
beetje meeliep, was hij tegen de erg
ste warmte weer thuis. Ja, als alles
meeliep! Dat hing voor een groot
deel van Grijsje af. Het dier was al
oud, gauw moe en het had ook z'n
nukken, koppig, zeggen ze in Neder
land.
Het ezeltje hield veel van z'n baas
en de bakker zou ook niet meer bui
ten het dier kunnen.
Hoe hy aan Grijsje kwam? Ja dat
is gauw verteld. De ezel werkte toen
hij nog jong was, in een circus, een
rondtrekkend circus. Men had hem
allerlei kunstjes geleerd met heel veel
moeite wel, maar als 't er eenmaal
goed inzat, dan was z'n optreden een
succes. Meestal deed hij z'n kunsten
samen met het dochtertje van de di
recteur
Ze gebruikte hem als een paard
je. In haar prachtig glinsterend cos-
tuumpje stond ze boven op de rug
van het rennende ezeltje en deed er
de meest fantastische kunsten. Het
publiek vond het prachtig en klapte
uitbundig. Het meisje dankte met een
fraaie buiging en het ezeltje knielde
op zijn voorpoten. Toen heette het
geen Grijsje, maar het had de mooie
naam Diana. Het droeg zilveren
schoentje en had op de kop een bos
prachtige pluimen. Ook had het een
glinsterend tuig. Maar de voorstel
ling verliep niet altijd even vlot,
soms gebeurde het, dat Diana koppig
was en geen poot wou verzetten.
Dan was het publiek niet opgetogen
en floot men hem uit. Na zo'n misluk
te voorstelling was de directeur bar
boos en gaf hem een pak slaag.
Op een keer was het weer mis ge
weest, 't was juist de laatste voorstel
ling in een dorp. Men zou die nacht
inpakken en verder trekken. Diana
was onhandelbaarder dan ooit
„Ik zal een andere ezel moeten ko
pen", zei de directeur, dan laten we
dit koppige dier maar hier".
En hij bond de ezel aan een boom
en het circus vertrok.
De volgende morgen hoorde de
bakker het dier balken. Hij ging eens
kijken, gaf het ezeltje wat suiker
klontjes en gauw waren ze goede
maatjes, De bakker nam hem mee,
gaf hem een plaatsje in zijn schuur
en zo begon voor Diana een heel an
der leven. Elke morgen werd hij voor
de broodkar gespannen en samen
met de baas reden ze de klanten af.
't Was ook wel prettig. Op 't laatst
kende hij de klanten uit z'n hoofd
en hield vanzelf al by de huizen stil.
Hier en daar kreeg hij wat lekkers
en de bakker had ook altijd een ver-
snappering bij zich.
Omdat het ezeltje oud begon te
worden en grijze haren kreeg, noem
de de bakker hem Grijsje.
Zo was 't eens op een heel warme
dag, dat Grijsje geen zin had in z'n
dagelijkse tocht. Met harde woorden,
en wat zweepslagen ging het lang
zaam, heel langzaam verder en toen
de laatste klant bediend was, stond
de zon al heel hoog aan de hemel.
De bakker besloot in de schaduw van
een grote boom te gaan rusten en hij
bond Grysje aan een boompje bij
heerlijk gras. De bakker sliep heel
gauw. Grijsje was te lui om te eten
en viel ook languit op het gras in
de schaduw. Daar had hij zo waar
een ezelsdroom. Weer zag hij de zil
veren schoentjes aan z'n voeten, weer
voelde hij de trippelpasjes van het
meisje op zijn rug. weer hoorde hij
het geklap van de" mensen en weer
probeerde hij een kniebuiging te ma
ken voor het publiek. En dat deed
hij echt in z'n droom. Hij stond te
rukken en te trekken aan het touw,
waarmee hij vastgebonden zat. Daar
opeens, lag hij weer op zijn knieën.
Door het lawaai was de bakker wak
ker geworden, 't Was hoog tijd om
naar huis te gaan. Hij spande Grijs
je weer voor het lege wagentje, stap
te er zelf in en daar ging het in een
matig drafje.
„Nu geen zilveren schoenj es, geen
mooie pluimen," dacht het spijtig.
Tot de volgende week. Dag alle
maal.
TANTE JO EN OOM TOON
AAN WIE BEHOREN DEZ1
HOEDEN?
Duidelijker gezegd: tot welk volk
behoren de dragers van deze ver
schillende hoedexamenplaren?
Weer ^eerlijk zelf kiezen en dan
ben ik benieuwd, wie de meeste goed
heeft bij de keuze die hij doet. 't
Zou een leuke wedstrijd zijn, maar
dan moet je 't antwoord van de krant
eerst bedekken. Zet b.v. ieder een
cent of iets anders en maak de win
naar (es) gelukkig met de pot.
DE DENKENDE BOOT
In de Verenigde Staten heeft het
luchtwapen een „denkende boot"
ontwikkeld. Als men ergens wat wil
ophalen, dat op zee drijft, wordt een
vliegtuig ingezet, dat de juiste plaats
van het voorwerp opzoekt. Daarna
werpt het een boot af, die van val
schermen voorzien is. De boot heeft
een electrische motor en kan vanuit
het vliegtuig bestuurd worden. Het
stuurt recht op het voorwerp af, dat
opgevist gaat worden. Dan schiet de
boot een vanglijn uit, die het voój*-
werp naderbij moet halen. Vervol
gens wordt uit een soort kanon met
vier monden een net geschoten. Met
het net verlaten vier kogels de lopen
die aan de vier hoeken van het net
bevestigd zijn. Zij trekken het net
naar omlaag, waardoor het zich uit
spreidt en op het drijvende voorwerp
valt Dan maakt de boot een achter
waartse beweging, waarbij door aan
bepaalde touwen te trekken het net
zich sluit. Dan laat men van de boot
een kleine mast neer met een haak
aan de punt, die de koorden van 't
net grijpt en zich dan op een teken
vanuit 't vliegtuig weer opheft. Nu
laat dit aan een lyn een instrument
neer en cirkelt boven de boot tot het
de haak van de mast grijpt. Op het
zelfde moment laat de haak van de
mast en hangt het net met 't opgevis
te voorwerp onder de vliegmachine.
VOOR DE KLEINTJES!
Als je weten wilt, waarom 't var
ken zo heftig op de fluit blaast, dan
trek je een lijn van (naar 2, naar 3
enz. tot 38. En 't geheim is ont
huld!
Bij d wil ik nog iets bijvoegen.
Sommige dieren en zelfs heel grote
en heel gevaarlijke hebben een af
keer, ja zelfs wel angst voor be
paalde geluiden. Ze slaan ervoor op
de vlucht, alsof er gevaar in schuilt.
Toen mijn zoon nog door Nieuw Gui
nea trok met een troep dragers bij
zich, ontmoetten ze op hun tochten
heel veel rivieren. Dat was van één
kant heel prettig, want dan konden
ze hun verhitte ledematen een heer
lijke afkoeling bezorgen. Maar die
stromen werden bewoond door tal
loze krokodillen, waartussen kanjers
waren van 4 a 5 meter lengte. Als
je door zó eentje gegrepen werd,
was 't gauw met je gebeurd.
Wat deed nu mijn zoon? Hij stelde
de mannen stilletjes langs de oever
op en liet ze dan plotseling uit alle
macht schreeuwen en bulken. Dan
ontstond er in het eerst onschuldig
lijkende water heftige beweging van
die gevaarlijke monsters. Pas als het
schuimspoor van hun haastige vlucht
heel lang geworden was, mochten
zijn mannen het water in. Zeker een
kwartier en zelfs nog langer konden
ze dan onbedreigd zwemmen en naar
hartelust ploeteren.
Dat wijze varken van fig. 4 hoopte
stellig ook met felle fluittonen het
gevaarlijke slangmonster weer in
zijn schulp te doen kruipen.
Merkwaardig, dat de menselijke
stem zelfs voor grote roofdieren als
leeuwen en tijgers een afschrikwek
kende kracht heeft.
Een Javaan was eens op zijn rijst
veld aan het werk, terwijl zijn zoon
tje van een jaar of zeven langs de
randen bloemen liep te plukken.
Plotseling dook er uit het nabije oer
woud een nog niet geheel volwassen
tijger op. Hij greep het jongetje bij
een been, slingerde hem over zijn
rug en wilde met hem het bos in
vluchten. Gelukkig keek de vader
juist op dat moment toevallig om.
Hij gaf een doordringende kreet van
ontzetting, toen hij zag wat er ge
beurde en o wonder op het
zelfde ogenblik liet de tijger zijn
prooi los en vluchtte met grote
sprongen het oerwoud in! Angst
voor de menselijke stem!
Een vervolgverhaal van Suske en Wiske
KONING ARTHURS
MOEDIGSTE MAN
7 Toen sir Turquine zijn slot be
reikt had, liet hij zijn gevangenen
binnen brengen. Nadat hun wapens
en uitrustingen afgenomen waren liet
hij hen in een grote onderaardse ker
ker opsluiten, waarin al een aantal
andere ridders eenzelfde lot onder
gingen. 't Was er een lawaai, dat
men elkaar bijna niet verstaanbaar
kon maken.
8 Gedurende die gebeurtenissen
lag sir Lancelot nog steeds onder de
appelboom in diepe slaap verzonken.
Hy merkte ook niets van 't voorbij -
rijden van vier voorname koningin
nen, gezeten op spierwitte muildie
ren. Zij werden vergezeld van vier
ridders, twee aan elke zijde van de
stoet. Zij droegen een grote groen
zijden doek, die zo aan hun zwaarden
bevestigd was, dat zij boven de hoof
den der koninginnen een baldakijn
vormde, dat haar tegen de felle zon
nehitte moest beschermen.