VISSERS KRIJGEN 20 GULDEN PER POND STEURKUIT RIJKE LEKKERBEKKEN BETALEN 65 GULDEN PER POND DE LEIDSE COURANT Steurkuit is begeerde spijs in de restaurants van New York Kaviaar is geen spekje voor ieders bekje. Niet, omdat kaviaar niet lekker genoeg is, maar omdat hij heel erg duur is. De mannen echter, die de Canadese „kaviaar-oogst" binnenhalen, zijn eenvoudige en stoere vissers, die op en dank zij hun „watertje" een goed belegde bo terham voor hun gezinnen verdienen en daar om tevreden zijn. ETIENNE BRüLE, een Franse pionier, die in het be gin der zeventiende eeuw grote ontdekkingsreizen deed in het toen nog heel weinig bekende Canada, heeft nooit geweten, welke delicatessenbron hij als eerste Europeaan vond, toen hij omstreeks 1610 in het noorden van Ontario bij een meer kwam. Had hij het wel beseft, had hij ontdekt, wat er in dat meer te vindèn was, dan zou heden ten dage nog zijn naam prijken op de spijskaarten van alle luxe-restaurants ter wereld. En wel in combinatie met de kostbare lekkernij „kaviaar". Intussen, Etienne BrüLé ontdekte wel het meer, maar niet de kaviaar. Hij ontdekte het mèer op een van zijn tochten langs de „Voyageur Route" van Mon treal naar het westen. Dat meer lag(en ligt) ten noordoosten van het Huron-Meer. „Hoe heet het?", vroeg hij aan Indianen uit de streek, „hoe noemen jullie het?" De Roodhuiden antwoordden: „Nipissing". Dit woord betekende in hun taal „Klein Water" of „Watertje" Een hoge dunk van de grootte van dat meer hadden die Indianen dus niet. Ten onrechte, want het - aan eilandjes rijke - Nipissing-Meer beslaat een oppervlakte van ruim 800 km2 Het is 80 km lang en zijn grootste breedte bedraagt 52 km. Zo'n meer te bestempelen als „watertje" getuigt van weinig zin voor proporties. Canada telt zeer veel meren, die even groot of groter zijn als het Nipissing-Meer en even visrijk ook. Waar om wijden wij dan speciaal aan dit meer onze aan dacht? Het antwoord luidt: Omdat het Nipissing-Meer de laatste jaren een zeer grote reputatie heeft gekre gen in de kringen der Amerikaanse gourmets, der lek kerbekken van Canada en de Verenigde Staten. In dat meer zwemmen namelijk veel steuren, die produ centen van uitstekende kaviaar zijn gebleken. Het is jammer voor hem, maar Etienne Brulé, de ont dekker van het meer, miste zijn kaviaarkansen ten volle. Aan een Canadees van Britse afkomst, te weten Roy Cockburn, komt de eer toe, te hebben ingezien, dat het Nipissing-Meer een waar kaviaar-goudmijntje is. Hij was de eerste beroepssteurvisser op het meer en tevens de eerste Canadese kaviaar-exporteur. An deren volgden zijn voorbeeld. Thans exporteren de Nipissingse vissers jaarlijks ongeveer 100.000 kg steur- filet en „produceren" zij jaarlijks circa 1000 kilo steur kuit oftewel kaviaar. Het is nooit geheel verklaard, maar niettemin is,het waar, dat de Canadezen zelf geen grote liefhebbers zijn van steurfilet. Hun zuiderburen, dus de zonen en dochteren van Uncle Sam, zijn er echter dol op, vooral de New Yorkers. In New York kan men in het seizoen - van de Bronx tot de Battery - in veel restaurants steurfilet eten. Maar Nipissing-kaviaar heeft zowel in Canada als in de Verenigde Staten een uitstekende reputatie. Zo gezocht is hij, dat de vraag het aanbod verre overtreft! En de prijzen? Die liggen aan de hoge kant. De vissers krijgen voor één kilo steurfilet circa 7,50. De res taurateurs betalen er ongeveer driemaal zoveel voor. En wat men de gasten in de eethuizen in rekening brengt, weten wij niet precies, maar het is natuurlijk heel wat meer dan 22,50 per kilo. Een „hapje steur" is dus beslist geen goedkoop etentje! En wat brengt de kaviaar op? De vissers ontvangen circa 20 per pond steurkuit. In de Canadese en Amerikaanse delica- tessenwinkels betalen de rijke lekkerbekken minstens driemaal zoveel, dus minstens 65 per pond. Een „hap je kaviaar" is dus beslist geen volks voedsel! De Nipissingse vissers exporteren grote hoeveelhe den steurfilet en toch beschouwen de meesten hunner de vis als een nevenprodukt en de kaviaar als het hoofdprodukt. In het seizoen vangen de vissers dage lijks vijftig a zestig steuren. Het gewicht per vis be draagt gemiddeld ongeveer 25 kg. Op elke vijftig ge- Hierboven: Roy Cockburn en zijn zoon halen een steur binnen. Linksboven: een mooie knaap, deze steur! De visser is trots op zijn vangst en krijgt een flinke duit voor deze meerbewoner. Links: dit is Roy Cockburn, de man die een aantal jaren geleden de 'kaviaar-mogelijkheden' van Lake Nipissing begreep en een bloeiend kaviaar-bedrijf stichtte. Hieronder: De gevangen steuren moeten worden schoongemaakt aleer ze kunnen worden verzonden naar de restaurants. Midden op de foto ziet men een steur met kuit, dus een kaviaar-pro- ducente! vangen steuren zijn er slechts drie echte „kaviaar- dragers". Hierdoor heeft het bedrijf der steurvissers wel iets gemeen met dat der goudzoekers van weleer. Immers, een „kaviaar-dragende" steur is een brokje goud van enig formaat! Wij hebben wel eens horen vertellen, dat sommige vissers „kaviaar-instinct" hebben en weten, op welke plekken in het meer de „kaviaar-draagsters" zwem men. Waarschijnlijk lijkt ons dit niet, als is het waar, dat er vissers zijn, die veel meer kaviaar „vangen" dan de meesten hunner collega's. Hoe dit zij, goede vang sten leiden nooit tot moeilijkheden, want de Nipissing se vissers zijn stoere - „Zeg liever „steure"!, zei een niet ver van het meer wonende Nederlandse immi grant - kerels, die elkaar het licht in de ogen graag gunnen en zich niet slechts over eigen buitenkansjes, maar ook over die van anderen verheugen. Etienne Brulé miste de kaviaarkans, die het Nipis sing-Meer bood. Niettemin zou er reden zijn om hem in ere te herstellen, al was het slechts door de ver melding op „dure" spijskaarten van „Caviar a l'Etien- ne Brulé". Naar de mening van enige erkende gour mets is de Nipissing-kaviaar niet minder van kwali teit dan de terecht beroemde Russische kaviaar. Wij kunnen dit beamen noch ontkennen, want wij hebben - om heel eerlijk te zijn - in ons tamelijk lange leven niet meer dan driemaal kaviaar geproefd, tweemaal van Russische en éénmaal van Canadese herkomst. Alle drie keren vonden wij die kaviaar heerlijk. maar ja, wij behoren niet tot de geschoolde en geraf fineerde lekkerbekken. Wat ons meer heeft geboeid dan de smaak van ka viaar is de vangst van de kaviaar-producerende steu- rinnen. Dat is een mooi bedrijf, uitgeoefend door stoe re - herstel: door steure vissers, kerels van stavast. Deze mannen zouden in een luxe-restaurant ongetwij feld wat uit de toon vallen. maar zouden de rijke lekkerbekken, die zich de weelde van kaviaar te eten kunnen veroorloven, als steurvissers op het Nipissing- Meer niet eveneens uit de toon vallen? Het antwoord kan niet anders luiden dan: „Ja, beslist!"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1962 | | pagina 10