Correspondentie HET KNUTSELHOEKJE ZATERDAG 1 JULI 1961 DE LEIDSE COURANT EEN PAAR FT INKERHS een nieuwe richtingwijzer in de vorm stuk. De storm hield aan. Iedereen viel 1 J van n hemd! En 20 gaat 't nog een paar van stuurboord naar bakboord. De kant- maal. Maar dan remt de auto eensklaps jes beukten als stormrammen tegen de op een punt, waar geen kruising van romp van het schip, 's Morgens was de wegen te zien is. En geen wonder, want storm een beetje bedaard. Een officier midden op de weg staat met opgeheven en twee matrozen waren die nacht ge- armen.... John. storven. Ze werden nog diezelfde dag Wordt vervolgd plechtig begraven. Bewegingloos lag John achter 'n dich- testruik, maar toch niet zó dicht, of hij kon vanaf zijn schuiplaats de auto be gluren. De motor zoemde nog steeds zachtjes. Overigens heerste er op dit verborgen plekje volkomen rust en stilte, het lichte geruis van de blade ren niet meegerekend. De inbrekers hadden een sigaret opgestoken, een te ken dat ze zich hier heel veilig voel den. De chauffeur had een kaart te voorschijn gehaald en die op het stuur uitgespreid. Terwijl hij deze bestudeer de, bekeek de ander links en rechts de omgeving en stapte vervolgens uit. 'Het was de grote, magere man. 't Leek wel of hij was uitgestapt om zich eens goed- te laten bekijken en dat laatste deed de jonge waarnemer achter de struik dan ook goed. John nam de kle ding en 't gezicht van de man heel goed in zich op. Hij droeg 'n lange overjas met epauletten en 'n vilten hoed met brede rand. Zijn voeten staken in op merkelijk grote, spitse schoenen. Uit z'n overjas waren een groenachtig over hemd en een gele das even zichtbaar. Ondanks de brede rand van de vilthoed kon John toch duidelijk het ongure ge laatvan de man onderscheiden, echt 't gezicht van iemand, die bij nacht en ontij erop uittrok om allerlei duistere zaakjes te ondernemen, die 't daglicht niet mochten zien. Na nog enige trekken aan zijn sigaret gedaan te hebben, gooide hij deze weg en begaf zich naar de achterkant van de auto. Gelukkig keek hij niet de zijde uit, waar de kleine spion lag. Wat ging hij nu doen? Hij had een voorwerp in de hand. dat John eerst voor 'n revolver hield. Maar 't bleek een schroeven draaier te zijn, want in gebukte hou ding begon hij schroeven los te draaien. Toen hij daarmee klaar was en zich weer oprichtte, kon John pas zien, wat hij precies gedaan had, want hij hield het nummerbord in zijn hand-. „Ha, ha, dacht hij, „de vent gaat 't nummerbord verwisselen voor 'n ander". Inderdaad haalde de inbreker van onder de auto een ander bord te voorschijn en schroef de dat vast op de plaats van het oude, waarna hij het eerste weer onder de wagen verstopte. John bekeek het nieu we aandachtig en prentte de letters en 't nummer goed in zijn geheugen. Toen de man met z'n werk klaar was, stapte hij weer in en onmiddellijk be gon de motor vlugger te draaien; de auto zette zich in beweging en met een vaartje gaf hij het mannetje achter de struik 't nakijken. Hoewel er natuurlijk geen kans was voor John om weer ach terop de auto te springen, rende hij hem toch zo snel mogelijk achterna, want 't kwam er nu op aan te weten te komen, Welke richting het voertuig ingeslagen had. Aan de weg gekomen, is de wagen reeds uit het gezicht verdwenen, maar de sporen van de wielen duiden er goed zichtbaar op. dat hij rechts is afgesla gen en dus de weg, die ze gekomen zijn, vervolgd heeft. Terwijl John nog de autobaan afkijkt, keren wij terug naar Mary en de poli tieman. Toen zij het bureau verlaten hadden, begaven zij zich terstond naar de straat, waarin de woning van mijn heer Burdy gelegen was. Daar aange komen vonden zij wel Johns rijwiel in de haag, maar van hem zelf was na tuurlijk geen spoor te ontdekken. De agent begreep onmiddellijk, wat er aan de hand was. „Hij is met die auto mee of als verstekeling of als gevangene van de boeven" Arme Mary, zij denkt zich met schrik de gevaren in, die haar broertje moge lijk zal lopen. „Vlug, vlug die lelijke mannen ach terna, die hem hebben meegenomen!" De agent bedenkt een ogenblik, dat, als hij de vluchtelingen zou kunnen inha len, hij alleen tegenover twee gevaar lijke kerels zal komen te staan. Maar van de andere kant is er geen tijd te verliezen; dus start hij onmiddellijk weer en stuurt zijn wagen in de rich ting van de grote straatweg, die de in brekers ook wel zouden genomen heb ben. Op goed geluk af, slaat hij daar links af en na enige tjjd komen ook zij op de viersprong aan. Daar stopt hij even en krabbelt zich 't hoofd als iemand, die niet-weet, wat hij nu moet doen. Maar eensklaps strekt Mary haar arm uit en roept: „Kijk mijnheer, daar ligt iets op de linkerzijweg, ik geloof een zakdoek! Mogelijk is. ie van John". Vlugt wipt ze uit de auto en vliegt op het voorwerp af. Ze raapt het op en herkent terstond een van broers .zak doeken. Ze vliegt naar de politiewagen terug en deelt verheugd aan de agent mee, dat haar veronderstelling juist was. De agent begrijpt, wat hem te doen staat. Hij start snel, slaat links af eh zet dan met 'n vaart de achtervolging voort. Het meisje ziet op de snelheidsmeter, dat de wijzer van 60 naar 70 naar 80 naar 90, ja naar 100 gaat! Al spoedig komen ze aan een tweede kruispunt en ook hier zien ze al gauw hij er heen, deed de schuurdeur open en begon zich rood te verven, zijn haren en zijn baard. Hij wachtte nog even tot het droog was en ging toen naar zijn vrouwtje, die in de keuken bezig was. O, O, wat schrok zij, toen ze dat „rode mannetje" zag. Ze begon te gillen en „help! help!" te roepen. De andere ka bouters kwamen toegelopen en wilden hem in een hok stoppen. Een echt slim kaboutertje was naar de toverfee gelopen. „Ach, toverfee, kom eens gauw mee, Er is een vreemd man netje met rode haren bij ons gekomen." De toverfee ging dadelijk mee en ze had natuurlijk ook haar toverstokje bij zich. In de verte hoorde ze al het gillen. Dadelijk zag ze wat er gebeurd was en ze keek heel streng. „Kabouter sneeuwwit, maak gauw een emmer warme zeepsop en stop daar het stoute mannetje in. Neem dan een harde borstel en boen dat ventje schoon." Zo gebeurde het. „Au! au!" brulde het mannetje, toen de harde borstel over zijn hoofd en wangen ging. Na een kwar tiertje stapte er een schone kabouter Slim uit de zeepsop. Wat werd hij uit gelachen. NAAR LEIDERDORP Ik mocht naar Leiderdorp om, te zwemmen, 't water was nog koud, ik durfde er eerst niet in, Toen telde ik tot 3 en hupik was er in. Oei, wat was het water ijskoud, maar toen ik er eenmaal door was, was het heerlijk. Af en toe ging ik er eens uit om te zon nen. Zo werd ik heerlijk bruin. Na het zwemmen ging ik een spekkie kopen en zoute drop en daarna gingen we „bokkie Th. J. v. d. Heijden Lid van de Nederl. Veren, van Rechtskundige Adviseurs Hoge Rijndijk 103a Leiden Telefoon 23405 (Advertentie) sppingen". Nog eenmaal gingen we in het water maar al gauw riep de bad meester: „Alle kinderen onder de 12 moeten er uit", 't Was al half zes. We kleedden ons dus vlug aan en ik fietste op mijn kleine fietsje naar huis. 't Was een fijne middag. Beste kinderen tot de volgende week. Dan komen er weer andere kinderen aan de beurt. Daaag. TANTE JO EN OOM TOON Robby Hoogenboom, Hoogmade. Dat opstelletje heb je knapjes gemaakt, Robby. Je gaat vast wel over naar de tweede klas. Hoor ik dat nog eens? En hier is je verhaaltje. EEN ONGELUK Piet en Jan zijn aan het voetballen. Piet schopt de bal heel hoog en ver weg. Hij holt hem achterna. „Piep, pie!" doen de remmen van een auto en dan valt Piet onder de auto. Hij wordt naar het ziekenhuis gebracht met een gebroken been. Nu kan hij 6 weken niet naar buiten. „Dat komt er van", zegt Jan. Hanneke Hoogenboom, Hoogmade heeft ook haar best gedaan. Ze maakte voor ons: MIJN VERJAARDAG Het was zaterdag. Ik lag in bed en kon maar niet slapen want zondag zou ik acht jaar worden. Eindelijk sliep ik in. 's Morgens was ik vroeg wakker, ging me wassen en aankleden. „Wat zou ik krijgen?" dacht ik steeds. Eerst ging ik met mama naar de H. Mis van half acht. Na het eten kreeg ik mijn ca deautjes: een pop met kleertjes, 3 mooie boeken en nog snoep en een pet- tycoat. 's Middags kwamen er vrien dinnetjes en 's avonds kwam er visite. Om tien uur ging ik ras naar bed. Dat was een fijne verjaardag. Agnes en Annemie Kapteyn, Hoog made. Nou we vinden het wat fijn, als jullie voortaan met ons mee doen. Zouden jullie dat al echt kunnen, een verhaaltje maken. Zit Annemieke al in de eerste klas? En anders moet Agnes maar helpen. Zeg kindjes wat hebben jullie mooi postpapier. Nellie Bolk, N.w.hout stuurde ons: O! O! DIE BANANENSCHIL Ria had van haar tante een kwartje gehad. Ze ging naar de groenteboer en dacht: wat zal ik nu eens kopen. Ja, ik weet het al: een mooie banaan. Toen ze de banaan gekocht had, gooide ze de schil zo maar op de stoep. Een oude vrouw kwam er net aan. Ze keek natuurlijk niet of er wat op de grond lag. En je weet wel wat er ge beurde. Ze viel. Ria begreep dadelijk dat het haar schuld was en ze begon hard te huilen. Het oude vrouwtje kon niet alleen opstaan. Ze werd door enige mensen geholpen en naar het ziekenhuis gebracht. Ze moest er 2 weken blijven. Het viel gelukkig mee. En weet je wat Ria deed? Ze stuurde het vrouwtje van haar spaarcenten, een fruitmand. Dat was erg aardig van haar. Peter Huwae, Leiden stuurde een grapje: Er waren eens drie boeren, die op weg naar huis waren. Toen ze echter vlak bij huis waren, zag één van hen een grote kei liggen, waarop geschreven stond: Wat een wonder, misschien ligt hier wat onder. Toen ze dat gelezen hadden, renden de boertjes naar huis om een schop te halen'. Ze wilden de steen uitgraven. Na een poos hard werken, was de steen vrij en kantelden ze hem om. Ze lazen nu: O, wat ben ik blij, Nu lig ik op mijn andere zij. Wat had je die boeren toen moeten zien kijken. René van Iterson, Leiden vertelt: WAT EEN STORM! In de haven van IJmuiden lagen log gers en andere vissersschepen. Het was maandag 19 mei en straks, één uur, gin gen ze naar zee. Ik mocht mee en stap te aan boord van de middelste logger. Het dek lag vol viskopjes, die waren gekield, 't Was tijd. 't Vertreksein klonk en we vertrokken. Zo gingen 2 uur voorbij. „Werp de netten uit!" was 't korte be vel. We waren nu al een eind op zee. Tegen de avond hadden we 50 kantjes haring aan boord. Die nacht kwam er een geweldige storm. De golven spoel den over 't dek. Weer een kort bevel: „Haal de netten op!" Er zat maar één krab in. Het net was ALS DE KLOK LUIDT Als de klok luidt, zo hard. En de school is zo leeg. En de juf is zo boos. Ik verveel me terdeeg. Ach! ik zucht al zo lang. En destraf is zo zwaar. Is de juf, of ben ik nou zo naar? Ik weet het niet. O ja. Op de speelplaats en daarom Krijg ik straf. Ik moet 10 keer de tafels doen, de tafels van 1, 2, 3, 4, 5. 6, 7, 8, 9 en 10. „Juf, ik ben klaar!" „Mooi zo. nu mag je naar huis". „Dag juf" HET SLIMME VISJE Er was eens een jongen, die op woens dagmiddag zijn hengel pakte en in de vijver ging vissen. Hij nam een stukje deeg en wat wurmpjes mee. Eerst deed hij een wurmpje aan het haakje en wierp zijn hengel uit. Hij ging er rustig bij zitten. Er kwam in geen uren een vis, terwijl het wormpje er al lang af was. Weet je hoe dat kwam? Er was een heel slim visje, die het wurmpje ongemerkt er af had gehaald. Toen hij het wurmpje zag, was hij er dadelijk op af geschoten. Hij hield met zijn staat de dobber vast, zodat het niet verroerde en toen hapte hij het wurmpje er af en zwom weg. De jongen had 'al die uren op zijn dobber zitten kijken en toen hij eindelijk op haalde, zag hij, dat het wurmpje er af was. Ria Meiman, Lisse, Heerenweg 162 wil zo graag een correspondentie vriendin netje hebben. Wie van jullie schrijft haar eens een briefje, misschien wel om een fietstochtje of wandelingetje af te spreken? Ze is 10 jaar en haar adres we ten jullie nu. Coble en Ria Hoogenboom, Hoogmade hebben samen een verhaaltje gemaakt. Het heet: GEVANGEN Repelsteeltje was een kleine kabou ter, die in een heel groot bos woonde. Hij had een vriendje, die heette met een heel gewone naam: Jan. In dat grote bos, woonde ook een heks. Repelsteeltje en Jan gingen eens uit wandelen naar de hut van de heks. De heks was gaan vliegen op haar bezem steel. Achter een boom zaten ze te wachten tot de heks terugkwam, maar de heks had ze gezien, hen gegrepen en in een donker hok gezet. Elke dag wer den ze geslagen. Op een keer zei Jan: „We moesten wegkruipen, als de heks is gaan vliegen, dan ziet ze ons nergens, laat dan de deur open om ons te zoeken en dan ontsnappen we". „Dat is goed." zei Repelsteeltje. Zo gezegd, zo gedaan. De volgende dag, toen de heks was weggevlogen, ver stopten ze zich in een lege zak en toen de heks het hok binnenkwam om slaag te geven, zag ze niemand meer. Ze was zo boos, dat ze de deur openliet en aan stonds ging zoeken. Repelsteeltje en Jan kropen gauw uit de zak en gingen er vandoor. Nu hebben ze een goed lesje gehad en doen zo dom niet meer. Het vreemde koekoeksei Onze koekoek is de enige vo gel in Europa die de opvoeding van zijn jongen aan andere vo gels overlaat. Zijn „huwelijk" duurt een dag, ofschoon de brui loft met elegante buiginkjes en koketteren begint (1). Enkele' dagen later legt het wijfje een ei in een vreemd nest, nadat het listig een nest met andere eieren heeft opgespoord en afgewacht heeft totdat de bewoners een ogenblik afwezig waren (2). Een ei wordt door het koekoeks wijfje „overboord" geworpen zodat het aantal eieren gelijk blijft. Na deze arbeid vertrekt moeder koekoek om nooit meer bij haar jong terug te keren. Het jonge dier ontwikkelt zich zijn „pleegouders" hebben niets in de gaten voorspoe dig en weldra is het sterk ge noeg om de andere jonge vogel tjes uit het nes- te werpen, zo dat het het rijk alleen heeft (3). Hij heeft het hele nest voor zich alleen nodig en onvermoeid voederen de pleegouders hun kolossale „kind". Zelfs na het verlaten van het nest, laat het koekoeksjong zich nog ongeveer drie weken voederen (4). On danks al deze lelijke koekoeks karaktertrekken is de koekoek een nuttige vogel, omdat hij op de eerste plaats de dikhuidige insekten verorbert. eens een verrekijker maken. Neem daar voor 2 evengrote lege garenklosjes en één kleinere. Haal al 't papier eraf, lijm ze daarna aan elkaar vast (zie fig.) en verf de „verrekijker" zwart. Broertjes trots en maar kijken! VAN EEN DOMME KABOUTER Er was eens een kaboutertje, dat noemde men: kabouter slim. Ze noemde hem wel slim, maar dat was hij hele maal niet. Hij deed dikwijls heel erg dom. Op een mooie dag was hij aan 't wan delen in een groot bos. Hij liep op een prachtig bosptaadje tot opeens.daar zag hij op een bank een man zitten, het was een jager. Kabouter Slim stond hem van achter een boom goed aan te kij ken. „Wat is dat een rare man," dacht hij. „Die man heeft rood haar." Nu moeten jullie weten dat kabouters zelf zwart krullend haar en baard heb ben, maar hij vond dit rode haar prach tig. „Wat zou het fijn zijn, als mijn ha ren ook rood waren", dacht hij en daar bedacht hij zich, dat er in zijn schuurtje nog een potje rode verf stond. Vlug liep Het Cocoseiland ligt in de Stille Oce aan ongeveer 300 mijlen van Costa Rica verwijderd. Tot nu toe hebben meer dan 500 schatzoekers-expedities het eiland bezocht, want allerlei sagen en legenden vermelden, dat er voor minstens 100 miljoen dollar aan allerhande schatten begraven liggen. De schatzoekers hebben kerkboeken bestudeerd, testamenten en dokumenten b.v. de dagboeken van ge storven zeerovers en zijn ervan over tuigd, dat er daar 3 of 4 bijonder grote schatten verborgen zijn. Kisten vol dia manten, robijnen, safieren, paarlen en dure edelstenen wachten met goudstaven en kostbare kerksieraden op het ogen blik, dat zij aan 't daglicht zullen ge bracht worden. Tegenwoordig staat de regering van het rijk Costa Rica aan die ondernemingen toe het eiland- te bezoe ken, maar slechts aan één expeditie te gelijk. Dee moet dan haar werk ver richten onder toezicht van haar ambtena ren en wie er een schat vindt moet de helft van de waarde aan Costa Rica af geven. Maar tot heden toe is er nog niets gevonden om te verdelen en toch leeft nog steeds het gelof, dat er schatten be graven liggen. De allergrooste schat moet volgens het verhaal de z.g.n. „roof van Lima" zijn. Toen de rijke Spanjaar den in Peru indertijd vernamen, dat de beroemde generaal Simon Bolivar Lima naderde, huurden zij het Britse schip „Mary Dear", dat onder bevel stond van 'n zekere kapitein Thompsons. Hij moest voor 60 miljoen dollar juwelen, goud en zilver naar Spanje brengen. Maar de verzoeking werd hem te groot. Toen hij ver genoeg op zee was, gaf hij zijn ma trozen bevel de Spanjaarden, die ter be waking van de schatten meegevaren wa ren, te doden. Nadat dit gebeurd was, zette hij koers naar het Cocoseiland, waar hij de „roof van Lima" begroef. Doch slechts weinige dagen later werd Thompsons „Mary Dear" door 'n Spaans schip overmeesterd. De hele bemanning werd naar 't toenmalig zeerovergebruik aan de masten opgehanken. Alleen de kapitein en z'n stuurman werden ge spaard, want zij moesen aan' de Span jaarden de plek wijzen, waar de schat verborgen lag. Het gelukte evenwel aan Thompsons en z'n stuurman te ontvluch-. ten en zich te verschuilen in het oer woud. Ze zijn nooit teruggevonden. De legende verhaalt evenwel, dat Thomp sons zijn stuurman vermoord heeft en daarna met een Engels schip, dat het Cocoseiland aandeed om er water en -cocosnoten te laden, is meegevaren. Op z'n sterfbed zou hij één zijner nakome lingen een landkaart gegeven hebben, waarop precies stond aangegeven, waar de „roof van Lima" begraven lag. Sedertdien hebben veel bedriegers enorme sommen verdiend met de ver koop van z.g.n. „originele Thompsons landkaarten", die ze echter zelf ont worpen hadden. Maar zowel Thompsons schat als :l de andere zeeroversschatten liggen - naar de schatzoekers hopen - nog steeds op het Cocoseiland op ont dekking te wachten. Fig. b. Nu we 't toch over zeerovers hebben, konden jullie voor kleine broer, als hij eens naar het strand gaat en voor kapitein of zeerover spelen wil, wel 'N EDELE PADVINDER! Als goede daad van deze dag zal ik nu je hele zakje bonbons opeten, zodat jij je tanden daarmee niet hoeft te bescha digen!! UIT HET VERDERE LEVEN VAN H. CHR. ANDERSEN Ha, nu begon het lot hem eindelijk toe te lachen! Hij zette zich terstond geestdriftig aan de arbeid en in de kort ste tijd schreef hij zijn eerste toneelspel. Reeds na 14 dagen kon hij het met een triomfantelijke blik bij het koninklijk theater inleveren. Maar helaas, het stuk werd afgekeurd. Niet onmoedigd begon hij evenwel on middellijk aan tijn tweede. Hij was nu 17 jaar oud en nog steeds broodarm. Zijn eens zo mooie aannemingscostuum hing hem haast in flarden om het lijf en zijn laarzen, eenmaal zijn trots, vie len zowat uit elkander. Maar dat hin derde hem niet zozeer als het feit, dat hij in al die tijd zijn doel geen stap was naderbij gekomen. Gelukkig echter begon de al reeds eer der vermelde Jonas Collin zich zijn lot aan te trekken. Hij was één van 's-ko- nings raadslieden en tevens direkteur van de koninklijke schouwburg. Deze heer ging naar de koning toe en wist hem te bewegen Hans Chrisüaan een jaargeld toe te kennen, waarop het hem mogelijk werd student te worden op de Latijnse school in Hagelse. Hier kreeg hij behalve goed eten ook een passende kleding. Met een studiemakker werd hij er gehuisvest op twee aardige kamertjes. Maar ondanks dit alles had hij geen prettig leven op die school. Vooral de studie van Grieks en Latijn viel hem zeer zwaar. Bovendien vond hij veel te genwerking en gehekel, niet zozeer van zijn kameraden, maar 't meest wel van de rector der school. Toen de heer Col lin, zijn begunstiger, van die onrecht vaardige verhouding op de hoogte kwam, haalde hij Hans Christiaap naar Kopenhagen terug, waar hij zijn verdere studie kon afmaken. (Wordt vervolgd)"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1961 | | pagina 5