U IN DE KRANTENTUIN ZATERDAG 29 APRIL 1961 DE LEIDSE COURANT Avonturen VAN BAMBO door Oom Toon Daarop liet Wolsey alle kaarsen aan steken, zodat 't een verlichting werd als bij een receptie. „Ziezo, dat is in orde. Nu nog Bambo halen en de plech tigheid kan beginnen," zei de boos wicht. „Vooruit en brengt hem, goed gebonden, tot op de achterstoep. Daar wachten jullie mijn verdere orders af. Wanneer ik zal zeggen: „Kom binnen. Bambo!" dan leiden jullie hem in de ■'eestzaal en zet hem in deze leunstoel Hij komt dus eerste rang te zitten. Vertrekt en haast je een beetje!" De twee helpers vertrokken gezwind. Toen ze in de tuin kwamen liet 'n wakker geschrokken kraai een angsti ge kreet horen, die onmiddellijk be antwoord werd door de huiveringwek kende roep van 'n nachtuil. De bijge lovige Jappen stonden van schrik als aan de grond genageld: „Er zit bloed in de lucht" mompelde één hunner. „Ja," prevelde de ander, de voorbo den van de dood hebben gesproken; kom laten we ons haasten." De „verkeerde" Jack. die hen be spiedde, haastte zich achter hen aan te sluipen. Jullie zullen wel denken: „Wat dom, want zo liet hij zijn doods vijand vrij spel!" Maar hij had 't goed overlegd. Hij was alleen tegen drie, enkel maar gewapend met 'n groot jachtmes, dat hij stil had meegenomen uit Wolsey's huis. En hij was er zeker van dat de Engelsman niets zou on dernemen tegen v. Walden en Elsa voor de terugkomst van zijn beide handlangers. Nu was 't zaak voor Bam bo om hem te ontmoeten zonder die twee helpers. Hij moest zich dus van hen zien te ontdoen. Nu had hij de kerels in 't donker makkelijk neer kunnen steken, maar dat stuitte hem tegen de borst. Zij wa ren toch slechts de instrumenten, de domme werktuigen in dienst van 'n nog veel gemenere schurk. Neen, hij zou proberen hen op te sluiten, in zijn plaats gevangenen te houden in de kelder, die voor hem bestemd was. De Jappen begaven zich naar de deur van de ondergrondse gevangenis. ..Maar we moeten touwen en licht heb ben," zei de één. „Ja, touwen wel, maar geen licht," raadde de ander aan; ,,'t is beter, dat we hem in 't donker verrassen, anders kon hij ons nog wel eens ernstige tegenstand bieden." ,,'t Is ook onvoorzichtig, dat we geen enkel wapen hebben," sprak de één weer. „Wel," zei z'n makker, „als ik de tou wen haal, zal ik meteen het grote jachtmes van mijnheer meenemen. Als 't nodig is, kunnen we hem daarmee wel koest krijgen." Even later kwam hij terug met stevige koorden, maar zonder wapen. „Wellicht heeft de mees ter het zelf meegenomen," merkte de achtergeblevene op. „Maar wat hindert 't ook. Negen kansen van de tien, dat Bambo slaapt. Laten we 't maar wa gen. anders verliest de baas z'n ge duld." Nog steeds liet de kraai haar ver velend gekras en de uil z'n onheilspel lende kreten weerklinken. Dat werkte zó op de zenuwen van de boeven, dat ze er naar verlangden de deur vna de kelder achter zich te hebben. Met gro te omzichtigheid opende ze haar met de sleutel en traden voetje voor voetje zonder geluid te maken binnen. Dan stonden ze stil en luisterden. Geen en kel gerucht viel er in de ruimte waar te nemen. Dan gingen ze in gebukte houding verder. Toen dook opeens 'n gedaante uit het struikgewas op. Met een geweldige sprong was ze bij de deur, wierp deze dicht en sloot ze met de sleutel, die nog in het slot stak, af. Dat was aap „Bambo". Ondeugend riep hij door 't sleutelgat: „Slaap lekker, lelijke vlegels, jullie kunnen de moei te sparen om mij naar Wolsey te bren- Jen, ik zal me zelf wel bij hem mel en. Als mijn bezoek bij hem is afge lopen. kom ik wel bij jullie terug om te kijken, hoe 't met jullie gezondheid staat." De ontstelde kerels bonsden tegen de deur, maar de afstand was te groot, dan dat hun meester het kon horen. De Parijzenaar ontdeed zich nu van het apenhoofd, dat hem geweldig begon te hinderen, nam het jachtmes ter hand en begaf zich naar de woning van Van Walden. Grinnikend mompelde hij: „Nu zullen we eens kijken, wie er straks zal lachen." Wat er nu ging gebeuren, mo^t ik voor de volgende week bewaren. CORRESPONDENTIE Ria en Cobie Hoogenboom, Hoogma- de. Fijn hoor, dat jullie met ons mee willen doen. En hebben jullie het ver haaltje al klaar liggen? Nou, dan maar vlug opsturen. Elly en Willy Hoogenboom, Roelof- arendsveen. Zeg, zijn Ria en Cobie uit Hoogmade nichtjes van jullie? Toeval lig hè, dat jullie achter elkaar staan. Het verhaaltje van Elly komt hier ach ter. Is het echt gebeurd? DE DIGGELTENT Het was paasvacantie. Mijn vriendin netje en ik zouden wat voor de mis sie gaan verdienen. We zouden begin nen met oude flessen op te halen. Toen we een stuk of 30 flessen bij elkaar hadden, gingen we naar huis. Bij onze schuur zouden we een diggeltent gaan maken. We hadden een vloerkleed uit gespreid en daar een oude strijkplank opgezet, die we van onze buurvrouw gekregen hadden. Met een aardappel- mochten ze de flessen omgooien, die in een torentje op de strijkplank stonden. Er kwamen al gauw kinderen aan. Toen we een minuut of tien gespeeld hadden .kwam er een man aan, met een rol zeil op zijn schouder. Hij vroeg: „Wat kost het. als ik die rol zeil op de flessen gooi??" We dachten even na en toen riep ik hard: „Een dubbeltje!" „Da's goed," zei hij. De man pakte een dubbeltje uit zijn portemonnaie. Hij gooide enmis. geen één fles kapot. Er waren er wel een paar afgevallen, maar dat gaf niet. We hadden op het eind van de mid dag precies éen gulden opgehaald. We gingen naar de snoepwinkel en daar kochten we voor een kwartje snoep. Toen bleven er nog drie kwartjes over voor het missiebusje, maar wij hadden die middag pret gehad. Nettle Kortekaas, Voorhout. Zó erg moeilijk zijn de raadsels toch meestal niet, Nettie, maar je moet de moed zo gauw niet opgeven. Alles was prima in orde. Ineke en Liesje Borst, Voorhout. Jullie vragen ons met ons mee te mo gen doen. Nou, dat vinden we wat fijn, vooral nu jullie meteen al een verhaal tje instuurden. Doen jullie ook voortaan met de raadsels mee? Dan hebben jullie ook een kans om een mooi boek te winnen. Eerst komt Liesje aan de beurt. ONGEHOORZAAM Er was eens een jongetje, dat Rens- ke heette. Hij was dikwijls niet lief voor zijn moeder en heel ongehoor zaam. Zijn vader en moeder vonden dat heel verdrietig. Op een dag moest Renske voor moeder een boodschap doen. „Je moet even naar de kruide nier," zei moeder. Dat wou hij niet, maar toch moest hij en eindelijk ging hij. „Je mag niet op de autoped," riep moeder hem nog na, maar Renske ging toch. Hij rende naar de schuur, keek nog eens of moeder het niet zag en pakte zijn autoped. Daarmee ging hij naar de kruidenier. „Wat ben je gauw terug," zei moeder, toen hij thuis kwam. Toen begon hij te huilen en vertelde alles. Gelukkig was moeder niet zo erg boos. „Je mag het niet meer doen hoor." En hij deed het niet meer. HET ONGELUK Piet en Jan waren aan het voetbal len. Het stond 2-0 voor Jan, maar toen ze ongeveer tien minuten gevoetbald hadden riep moeder: „Jan!" „Wat is er moeder?" riep Jan. „Jan, wil je even naar de kruidenier gaan, een pond suiker halen." ,Mag dat straks niet moeder?" „Nou vooruit dan maar, maar denk er om niet op je fiets, want je kan nog niet zo goed fietsen." Ze gingen weer door met voetballen en Jan vergat helemaal zijn boodschap. Na een half uur zei Piet: „Jan, je moet nog naar de kruidenier." „O ja, dat is waar ook. Nou ik ga toch maar op de fiets, dan ben ik zo terug en dan kun nen we lekker nog een poosje voet ballen." Toen fietste Jan hard de hoek om en kwam met een smak tegen een auto, die juist aan kwam rijden. Piet die het zag gebeuren holde gauw naar Jan zijn moeder, die erg schrok. Ze belde meteen de dokter op en een kwartier later lag Jan al in het zie kenhuis. „Dit zal ik nooit meer doen," zei Jan zachtjes tegen zijn moeder. Marja Termeulen, Roelofarendsveen, zou oqk zo graag haar verhaaltje in de krant zien staan. Nu Marja, hier is het dan. DE SCHOENEN VAN NICO Nico was de oudste van de vijf kin deren Jansen. Hij telde al 12 jaar en hij kon zijn moeder al heel goed hel pen. Elke morgen poetste hij zelf zijn schoenen in de schuur. Hij vond dat niet zo prettig, maar hij deed 't toch Op een morgen toen hij erg lui was en veel te laat opstond, stond hij zich haastig te wassen en dacht weer aan die nare schoenen, die nog gedaan moesten worden. Toen hij beneden kwam zat vader al rustig te lezen. Ni co bad voor z'n boterham en daarna zei vader: „Nico denk er om, dat je je schoenen nog moet poetsen." „Vader, waarom altijd dat poetsen, ze worden immers toch weer vuil." Vader lachte maar eens, maar toen Nico zijn eerste boterham wilde gaan etén, zei vader: „Wat ga jij doen?" „Eten natuurlijk," zei Nico vrebaasd. „Waarom eigenlijk? Over een uur tje heb je immers toch weer honger?" Nico begreep het en onmiddellijk ging hij na het eten naar de schuur en kwam terug met glimmende schoenen, Maria Smits, Hazerswoude, vertelt over: IN HET VOORJAAR De lammetjes stoeiden in de wei. Ze huppelden vrolijk op en neer en ze sprongen om hun moeder heen. Ze rol den en ze speelden met elkaar. Op een keer toen de boer de lamme tjes uit de schuur haalde was het ene lammetje zó blij, dat hij van blijdschap heel erge dolle sprongen maakte. Maar hij keek niet goed uit en rolde toen pardoes in de sloot. Gauw kwam de boer naar buiten en haalde het lam metje uit de sloot. Hij wreef het met een dot stro droog en legde het in het zonnetje. Even later stoeide het weer net als anders in de wei. Nu komt Ineke met haar verhaaltje. „IK NIET". Er was eens een meisje dat José heette. Als de juffrouw op school vroeg: „Wie wil er het bord uitvegen?" dan zei José: „Ik niet", 't Was altijd: „Ik niet." Op een keer lag ze in het gras. Ze viel in slaap met haar mond open en droomde. In haar droom zei ze nog: „Ik niet." Net rolde er een toverpluisje in haar mond. Toen ze wakker werd liep ze naar huis. Er was een tante op bezoek. Ze ging naar binnen. Tante hield haar een lekker doosje bonbons voor. „Blief je een snoepje?" José wou zeggen: „Wat graag tante," maar ze kon niets anders zeggen dan: „Ik niet." Dat kwam door dat pluisje. „Wel onbeleefd kind," zei tante, en ze moest voor moeder voor straf zon der eten naar bed. José viel in slaap en het pluisje rol de uit haar mond. De volgende mor gen zei José tegen moeder, dat ze het maar niet begreep. En moeder heeft amaar nooit begrepen waarom ze ineens ■zo lief was en waarom ze nooit meer ■zei: „Ik niet." Anneke van Steyn, Voorhout. Dat is fijn Anneke, dat je voortaan trouw mee wil doen. Je geniet zeker wel van de mooie bloemen daar bij jullie in de bollenstreek. Rietje Wieling, Leiden. De oplossing I was helemaal goed. Waar zijn je an dere vriendinnetjes gebleven? Jeanne en Tineke Vervoorn, Zoeter- woude. Een pluim voor jullie keurige briefjes, voor de mooie tekeningen en voor het heel mooie schrijven. Joke van Tol, Alphen, vertelt over: EEN VLIEGERWEDSTRIJD Jan en Piet hadden samen een vlie ger gemaakt. Ze gingen hem in een weiland proberen. Daar kwam Henk ook al aan. Hij had ook een vlieger ge plakt. Ze gingen alle twee heel hoog. Opeens zei Henk: „Weten jullie het al? Er wordt een vliegerwedstrijd gehou den. Doe je ook mee?" „Wanneer," vroeg Piet. „Woensdag als er goede wind is." „Daar doe ik aan mee," besloot Piet en hij ging zich gauw opgeven. De dagen gingen niet vlug voorbij, maar eindelijk was het toch woensdag middag. Er waren een heleboel mensen op het terrein. Er deden 50 jongens mee. Wie z'n vlieger het hoogst was in 10 mi nuten, had gewonnen. De voorzitter blies op het fluitje en daar holden de jongens. De vlieger van Piet ging dadelijk al prachtig omhoog en ja hoor, na 10 minuten was de vlieger van Piet het hoogst. Hij had de beker gewonnen. Z'n vader en moeder waren er ook. Ze vonden het natuurlijk erg mooi, dat hij gewonnen had. Sjaantje van Schie, Burgerbrug. Hoe gaat het Sjaantje? Al weer beter? Als je dit briefje leest, spring je misschien al weer op straat. Dit is nu al je derde ver haaltje. VAN TWEE KABOUTERTJES Er waren eens twee kaboutertjes. Ze heetten Pim en Pam. Op zekere dag, toen ze weer 's nacht gewerkt hadden, zagen ze bij hun thuiskomst een lief klein meis je in bed liggen. Ze had goudkleurig haar en een heel mooi jurkje aan. „Wie zou dat zijn?" vroeg Pim. „Ik denk, dat het Marietje van de boer is." Net hadden ze het gezegd of het meis je werd wakker. Ze rekte zich uit. „Hè, wat heb ik lekker geslapen", maar toen ze de twee kaboutertjes zag werd ze bang. „Willen we je naar huis brengen", zei den ze heel lief. „Ja lieve kaboutertjes, alstublieft." „Kom dan gaan we met de auto", en daar reden ze weg naar de boerderij. Marietje stapte uit en je raadt nooit wat Pim en Pam kregen. Ze kregen samen een vliegtuigje, waar ze mee naar huis konden vliegen. Voortaan kwamen de kabouters Marietje twee keer in de week opzoeken. Dag kinders, tot de volgende week. En dan gaan we weer verder. TANTE JO EN OOM TOON behaald, als 't vakje aanwyst, waar de punt van 't tolletje boven ligt. Wie 't eerst b.v. honderd punten heeft (noteren dus!) het het spel gewonnen. Fig. C. JAN KLAASEN EN DE POPPEN KAST. Jan Klaasen is benier iuwd, wie er acter komt hoe het precies in elkaar zit met deze twee tekeningen. Het rechter plaatje verschilt op acht pun ten van het linker plaatje. Oplossing elders. WAAR BLIJFT DE BAAS? Leg 18 lucifers, zoals in C is aangege ven. Dan ontstaan dus 6 driehoekjes en een zeshoek. Wie kan nu, door 6 lucifers te verschuiven een nieuwe ster maken met 6 gelijke vakken? (z.g.n. ruiten) (fig. d). Fig. D. HET KNUTSELHOEKJE Verdeel de 6 snippers papier over de 3 kopjes zó, dat er in alle kopjes een verschillend aantal is. Dat is natuurlijk niet moeilijk. Nu zegt een ondeugende jongen: „Wie kan nu maken, zonder iets aan de snipers te veranderen, dat er in 2 kopjes 3 snippers liggen, terwijl er toch in elk kopje één of meer liggen?" Daar staan nu z'n makkers met open mond en vragende ogen voor 'n moeilijk pro bleem. Ze denken en peinzen en 't eens- ludiend besluit is: „Dat is onmogelijk!" Dan neemt de vragensteller glimlachend 't kopje met 1 snipper en zet dat in 't „bakkie" met 2 papiertjes, zodat zich nu binnen kopje 2 en 3 elk 3 snippers be vinden. „Hè, wat flauw!" roepen allen als uit één mond. En ik moet zeggen: ik vind 't ook niet zo'n erg leuk trucje. APEN KUNNEN ZWEMMEN Velen menen, dat apen niet kunnen zwemmen, omdat ze 't, waar mogelijk, vermijden. In werkelijkheid zijn ze ech ter uitstekende zwemmers en de geleer den geloven zelfs, dat dit hun aangebo ren is; zij hoeven dus van de oudjes geen zwemonderricht te hebben, alvorens ze zich te water durven te begeven. 't Is altijd zo leuk zelf spellen te ma ken, vooral als ze niets kosten en toch aardig kunnen zijn. 1. Zoek b.v. twee deksels van karton nen dozen, één grotere en één kleinere. De randen moeten echter niet te hoog zijn. Hiermee kun je al 'n aardig geduld- spelletje maken. Snijd een poortje (b.v. half cirkeltje of vierkantje) in 't kleine deksel en plak het daarna vast in 't midden van de grote deksel (fig. 1). Neem dan 4 of 5 knikkers en probeer nu ze van de grote binnen 't kleine dek seltje te rollen door de bewegingen, die je maakt. Je zult zien, hoe moeilijk 't is, ze allemaal erin te krijgen. 2. Neem 'n ander deksel en verdeel 't van binnen in vierkante vakjes, waarin je getallen van 0 tot 10 plaatst, 't hindert niet hoe. Nu maak je een tolletje van 'n rond schijfje karton met 'n gaatje erin en daardoor 'n mooi aangepunt stukje potlood of stokje. Je zet 't op 't speel veld en laat 't tussen duim en wijsvinger of tussen duim en middelvinger draaien. Wanneer 't omvalt, heb je zoveel punten Oorringen zijn teken van slavernij SLAVERNIJ is een instelling, die bijna even oud is als de mensheid. Vaak werden de slaven en slavinnen verplicht om oorringen te dragen ten teken van hun onvrije staat. „Wie een oorring draagt, diens leven, lot en lijf liggen in andermans hand", zegt een oud Siamees spreekwoord. De oorringen der slaven en slavinnen werden in de regel zo gesmeed en bevestigd, dat zij niet verwijderd konden worden. Zo'n ring was soms ook een .huismerk' of .eigendoms merk'. Aan de vorm en andere bij zonderheden van de ring kon men zien, wiens eigendom een slaaf of slavin was. Nog in onze eeuw droe gen bij sommige primitieve en ook wel bij minder primitieve volken de gehuwde vrouwen oorringen als sym bool van gehoorzaamheid en dienst baarheid aan haar echtgenoten. Ook in het Westen dragen de vrou wen dikwijls oorringen. Toch betwij felen wij of zij weten, dat zij zich dan .tooien' met een symbool van haar onderdanigheid en onzelfstan digheid. Misschien zou het wel nuttig zijn, als zij zich iets meer bezonnen op de symbolische betekenis van de oorring. Al was het maar om de mannen in staat te stellen met één oogopslag te zien, welke vrouwen en meisjes wèl en welke niet bereid zijn tot gehoorzaamheid aan haar (toe komstige) echtvrienden. De poes zit op de uitkijk naar zyn baas, die vast op de markt weer een nieuw plantje voor zijn verzameling aan het 'kopen is. Of zit hij misschien al in de kamer? Wie helpt mee de plantenvriend zoeken? Oplossing elders. Dieren maken geluiden die de mens niet kan verstaan IK ween om bloemen, in de knop gebroken, en om mijn liefde, die niet werd verstaan", klaagde een Nederlandse dichteres eens. Onze oudste zoon zegt, dat zij niet om haar onbegrepen liefde, maar om haar niet begrepen hart had geweend. Hoe dit zij, zeker is het, dat dieren als rat ten, vleermuizen, dolfijnen en som mige insecten een dergelijke klacht zouden kunnen uiten. Immers, zij alle maken geluiden, die geen mens ver staat. Dat wij ze niet horen, komt, omdat zij een zo hoog trillingsgetal hebben. En ons oor kan slechts een bepaald aantal trillingen per seconde (hoorbaar) verwerken. Daarom ont snappen ons heel veel waarschuwin gen, liefdesverklaringen en vrees- uitingen, die beter horende wezens wel degelijk registreren. Zelfs een hond hoort beter dan een mens, Dit hebben de smokkelaars herhaaldelijk tot hun grote ontsteltenis bemerkt, want als de politie de afgerichte hon den dirigeert met Galton-fluitjes, ver rassen die trouwe viervoeters de smokkelaars zonder dat deze grens- gangers ook maar één fluittoon heb ben gehoord. Wel kan de mens de door dieren voortgebrachte, voor ons onhoorbare geluiden zichtbaar maken via uiterst scherpe microfoons en een vernuftig registreerapparaat. In de laatste wereldoorlog, toen het duik bootgevaar groot was, heeft een Ame rikaanse geleerde zelfs overwogen schepen uit te rusten met dergelijke instrumenten, in de hoop, de waar schuwingssignalen van zeedieren te kunnen opvangen. De uitvinding van de radar deed dit plan naar de rom melzolder verhuizen, maar misschien haalt men het er later nog wel eens af, als men meer weet omtrent de .gevoelsuitwisseling' tussen dieren en beter dan nu in staat is om profijt te trekken van de ,taal der dieren'. De jeugd van de grote sprookjes dichter Hans Christiaan Andersen In zijn boek: „Het sprookje van mijn leven" vertelt Andersen, hoe 't thuis bij z'n vader en moeder er uitzag Buiten de werkplaats (eigenlijk: werk hoek), het bed en de bedstede stond in de kamer nog een kist. Daarop stonden de mooie kopjes en glazen en allerlei snuisterijen. Bij het venster bevond zich een boekenplank met boeken en aan de wand hingen platen. Op de deur was een landschap geschilderd, waarnaar de kleine jongen steeds weer moest kijken. Van de keuken uit voerde een ladder naar de zolder. Toen Hans Christian groot genoeg was geworden om die te beklimmen, vond hij daar de „keuken tuin" van zijn moeder. Het was slechts een houten kist, gevuld met aarde, die in de dakgoot stond tussen hun huis en dat van de buurman. In deze kist groei den peterselie en bieslook. Maar in de verbeelding van de knaap werd ze tot een wondervolle tuin, waarin rozen en wikke bloeiden. Van deze „tuin" nu vertelt H. C. An dersen later in zijn sprookje „de Sneeuwkoningin".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1961 | | pagina 15