TERUGBLIK op het oude en wensen voor het nieuwe jaar Thomasvaer Pieternel ZATERDAG 31 DECEMBER I860 DE LETDSE COURANT PAGINA 17 Hé. THOMASVAER, waar zit je toch, ben jij de tijd vergeten? Je hebt toch, hoop ik, niet de dag met beuzelen versleten? Zeg, kom dan toch, ik sta welhaast een hallef uur te wachten, je denkt toch wel aan je publiek, waar zitten je gedachten? Wel Pieternel, m'n lieve schat, hier kom ik al gevlogen. De tijd vergeten? Wel, dat zou ik zellef nooit gedogen. Ons mooi gebruik toch van welhaast twee honderd lange jaren, dat moeten we voor 't nageslacht getrouwelijk bewaren. P.: Goeneg gebeuzeld en gepraat, laat ons maar gauw beginnen. Maar wie begint er, ik of jij? Th.: Daar schiet mij iets te binnen; ze zeggen dat een vrouw altijd al heeft het laatste woord, laat mij dan maar de eerste zijn. p.: 't Is niet zoals het hoort, want dames die gaan altijd voor, dat zul je toch wel weten? Th.: Ach ja, m'n lieve Pieternel, dat ben ik niet vergeten, maai onze tijd is anders dan tweehonderd jaar geleden, veel wat traditie was en mooi, wordt als „aftands" gemeden. Samen: 't Is nodig dat wij samen dan 't gebruik in ere houwen van onze wens voor 't nieuwe jaar en terugblik op het ouwe ER IS WEER veel gebeurd dit jaar, dus nu maar gauw begonnen. P.: En allemaal ook écht gebeurd en niets is er verzonnen. De wereld staat nog steeds in rep Th.: en roer, dat wil ik zeggen, want met de wereldvrede is nog steeds geen eer mee in te leggen. P.: Wel heyt een iegelijk z'n mondje vol van pais en vrede en of je d'een hoort of de aêr, och Thomaslief, de leden van de Uno in New York, die hebben het geweten. Th. Ik weet het ook, die Chroesjtsjef, nou, die leek er wel bezeten Die trok daar zelfs zijn schoenen uit en stampte daar verdorie, mee op zijn Uno-lessenaar. P.: Maar niet tot eer en glorie van al wat zich zo gaarne noemt: wij, brave communisten van achter 't ijzeren gordijn. Th.: Net of we nog niet wisten, dat al wie op de vrijheid pocht, zich zelve zand gaat strooien in eigen oog Ja, allemaal zo zwarten als ook rooien. LJO, THOMASVAER, dat gaat te ver. Wat wou jij ons hiermee leren, dat er geen ware vrijheid is? Th.: Ik wil alleen beweren dat velen, vrij, jawel, in naam, die vrijheid laten bannen door niet alleen wat rood zich noemt maar ook door zwarte mannen. De theorie is wondermooi, P.: maar in de praktijk te brengen zo menig fraaie leus, dat is te veel voor zulke strenge meesters in zo menig land. Veel voor hun vrijheid vochten die ondanks tranen, bloed en zweet slechts tirannie vermochten te verwerven. Th.: Ik weet het, lieve Pieternel, laat ik maar zwijgen van Kongo en zo menig land waar altijd rampen dreigen van politiek en and're aard. P.: Dat doet me eensklaps denken aan onze goede vriend De Quay. Wat aandacht wil ik schenken aan binnenlandse politiek, al is dat dan geen grote. Dat 't kabinet naar huis toe ging, dat heyt me toch verdroten. Th. Want die De Quay, m'n lieve Piet, mocht niet de kwaaiste heten. Hij heyt waarschijnlijk by 't begin van 't baantje niet geweten dat politiek een kwestie is van schipp'ren en laveren, niet met een cocktail af te doen, maar naar des Volks begeren P.: met daden, die de woningnood tenminste wat doet mind'ren. Als het daarmee zó doorgaat, wel, dan zitten onze kind'ren nog erger dan wij nu reeds doen, nog jaren in de dalles. Th.: Ja, ik begrijp de kamer best, dat lijkt me ook niet alles. Maar nu de vraag: Wie lijmt de breuk, wie vindt er beet're mannen? P.: De beste is hij altijd, die het kwaad wfet uit te bannen. Th.: Maar 't Quade is niet altijd kwaad. Al boekt'ie geen successen, voor z'n opvolger liet hij na 'n aantal wijze lessen, het is maar hoe je het bekijkt. P.: Ik weet wat je wil zeggen: d'opvolger van meneer De Quay moet 't anders aan gaan leggen. ^■ENOEG van 't Haagse Binnenhof, wat zeg je van ons Leiden? Ook hier is 't met de woningnood nog niet gedaan. Verblijden na het lijden liet in Leiden op zich wachten, ook hier wist men de woningnood slechts weinig te verzachten. P.: In Warmond, Leiderdorp, Oegstgeest, zowel Voorschoten is men met 't woonbeleid ook weinig opgeschoten. De bollenstreek (vanzelf) kampt ook met die problemen, ook hier geen licht dat naar een oplossing zou zwemen. Th.: Daar praat men liever over streek- en andere plannen, die er gemaakt zijn door veel wijze, vroede mannen. Maar niemand is het daarmee eens en vele luyden zeuren hoe of het, in hun oog althans, veel beter kon gebeuren. P.: Och, laat dat plan het plan nu maar, er zijn nog meerder zaken die ook het grote wel en wee van stad en dorpen raken. Th.: Och Pieternel, hoor nou eens aan, je moet niet zo gaan springen EN in de mond gelegd door W. van Horstendael van d'ene hak op d'andere tak, laat stad en dorp maar dringen om d'eer van voorrang. Laat ik eerst het land de eer aandoen, dan zullen we daarna wel zien wat we met de anderen gaan doen. P.: Wel ja, doe ik het, Thomasvaer, niet goed weer in jouw ogen? 't Zou wel iets heel bijzonders zijn als ik mijn' zou mogen. Maar ga je gang, 's is mij egaal, ik wil je nu niet storen, laat, wat je op de lever hebt, dan maar eens spoedig horen. l^OMAAN DAN, lieve Pieternel, laat ik dus maar beginnen met wat me trof in 't grote nieuws, zo buiten als in binnen land. Daar was vooreerst P.: die Totozaak, daar was de Tweede Kamer het lang niet helemaal mee eens, maar eind'lijk viel de hamer. Niet meer dan vijftig mille per keer mag Neerlands gokker winnen en ging een groter totoprijs totaal dus naar de pinnen. Th.: In Rome ging het ook niet best, we konden niet meer halen dan zilver één en tweemaal brons, waar 't vroeger ging bij balen. Maar als er geen erger dingen in ons leven gaan gebeuren ach, laat ik het hier dan maar bij en wil niet verder zeuren.. P.: Maar hulde onze Sjoukje toch en Wim Mensonides; ook Tineke Lagerberg kreeg brons. Maar 't is een goede les dat wij nooit of te nimmer meer gaan zitten bij de pakken, want daarmee krijgt sport-Nederland nu eenmaal niet z'n plakken. IN LEIDEN, Piet... hoor hem nu eens, wie had het over springen van d'ene op d'andere tak? Welk liedje hoor ik zingen? Je hebt gelijk, m'n lieve meid, wil me maar excuseren, maak er nu maar geen ruzie van, dat doen slechts grote heren. Ja, als Soekarno („Boem," zegt ie), die ons Guinee wil pikken. Laat die maar zorgen dat hij zich daarin niet zal verslikken. Die Abdul Rahman wou eens gauw dat zaakje op gaan knappen maar voor hem was de kluif te groot om zó maar op te happen. En weet je, beste Thomasvaer, wat ik zo dapper heb gevonden? Dat wij de Karei Doorman, zo flink, er hebben heengezonden. Och, dat was toch maar vlagvertoon, daar moet je niets in zoeken, wij mogen ook wel eens een klein succesje boeken! Ja, in Japan bijvoorbeeld, man, voor ons prestige! Och, neem dat maar sportief, zo'n enkel klein verlies je. Maar om naar Leiden terug te gaan, daar mochten we gaan tennissen met onze brave zuiderbuur, die goeie ouwe kennissen. Ja, dat is waar; dat brengt meteen me op een klein ideetje, die vriendschap is weer erg versterkt dit jaar, want weet je de jonge koning Boude wijn ontving dit jaar als gaste de koningin van Nederland. Prins Bernhard droeg de lasten van een verkoudheid en bleef thuis. Maar dat mocht echt niet hinderen, hij stuurde daarom in z^jn plaats een van zjjn oudste kinderen. De koning was nog vrijgezel, zelfs liepen er geruchten dat hij, de grote waereld moe, een klooster in wou vluchten. Dat waren echter praatjes, Piet, zoals we nu wel weten, thans is naast koning Boudewijn een koningin gezeten op België's troon. En wat een feest die Belgen mochten vieren. Het ging er Waals en Vlaams aan toe van hopsa-falderiere! MAAR ook ons landje kreeg bezoek, van koning Bhoemipol en van zijn schone Sirikit. Nog was de rij niet vol van hoge gasten in Den Haag. Twee presidenten kwamen van oost en west naar Holland toe. Het zijn bekende namen: Ben Goerion uit Israël, Frondizi. d'Argentijn, die wilden dit jaar alle twee ook eens in Holland zijn. Hoe komt dat tweetal bij elkaar, zou je eenvoudig zeggen, want Israel's geheime dienst moest niet het loodje leggen in't Zuidamerikaanse land, waar z'Eichmann konden pakken. Och Thomasvaer, zwijg daarvan stil, laat dat gordijn maar zakken. Denk liever aan ons Willemien, die werd al tachtig jaren; die vrouw was duizend mannen t'erg, wis moed aan trouw te paren. Toen Nederland aan banden lag van vreemde Naziknechten, wist zij met moed, beleid en trouw tot 't einde door te vechten. Th.: Mijn hulde voeg ik ook daarbij, maar hulde ook aan Leiden, dat kocht een oude meester t'rug, die velen ons benijden. Ou'Jan van Goyen haalde men de Lakenhal fier binnen, 't Is goed dat wij op dit verleên ons ook eens gaan bezinnen, want al te veel ging van ons weg van wat de vaad'ren wrochten. P.: Nu kopen we voor veel geld t'rug, dat wat we eens verkochten. Dat kan ook wel, ons Leiden heeft Th.: veel duiten, wil je zeggen? P. Veel duiten? Lieve Thomasvaer, laat mij je eens uitleggen hoe het met de begroting staat. Th. (Wat ben ik toch begonnen!) P.: Wel, onze goeie, ouwe stad, heeft een tekort van tonnen! En waarmee moet de raad, denk je, dat gaatje dan wel stoppen? Kom jij nu maar eens met een antwoord op de proppen. Th.: Ik maak me daar geen zorgen van, je hebt toch kunnen lezen, dat ook heer Stolp, de wethouder, geen pessimist wil wezen? Het komt wel goed, zegt de beheerder van het stedelijke geld, een pessimist is hij, die het dan zwaarder telt. P.: Jij hebt goed praten. Th. Waarom ons dood te staren op maag're jaren? Er komen wel weer vette. P.: 'k Zou liever toch de tering naar de nering zetten. Van politiek heb'k geen verstand, maar ik zal toch wel weten dat uit een lege port'monnaie nooit iemand nog kon eten, dus ook een stad niet. Th.: Lieve Nel, van politiek gesproken, weet je dat Johnny Kennedy bijna z'n nek gebroken heeft, figuurlijk dan, in de verkiezingswedloop? Zo'n overwinning, Pieternel, is toch wel erreg goedkoop! P.: Goedkoop of niet, hij heeft het toch uiteindelijk gewonnen, al lijkt ie my dan nog wat jong, hij lijkt me ook bezonnen; dat heeft de wereld nodig, laat ik je dat maar zeggen. r\AT HOEF je, lieve Pieternel, me vast niet uit te leggen; dat is een waarheid als een koe, wat zeg ik, negen koeien. O herejee, dat doet me plotseling weer denken schenken aan iets waar 'k eigenlijk geen aandacht aan wou omdat 't zo pijnlijk is. P.: Ik voel waar jij wil henen, je denkt natuurlijk aan dat vee, dat zo maar is verdwenen met schuit en al, in onze Zijl. Ik sta nu nog te beven, al waren 't dan maar dieren. Th.: Ach ja, zo is het leven nu eenmaal. Maar 't heeft me ook weer deugd gedaan dat er zo flink geholpen is in't Amsterdams Oostzaan toen dat door dijkbreuk onverhoeds door 't water werd besprongen. P. Dat water, ja, door Neerlands dichters vaak bezongen als vriend en vijand tevens. Th. We kunnen er niet buiten, maar 't is toch goed dat we wat water af gaan sluiten. P.: Het Deltaplan bedoel je vast. Th.: Dat heb je goed geraden, het water heeft ons al te veel met rampen overladen en daarom ging de vlag in top bij 't dichten van deZandkreek, die over luttel jaars misschien geworden is tot landstreek. Wat zijn w'in Nederland toch mans! P.: Dat zou ik ook zo menen, al gaat er altijd vóór het doen veel tijd met praten henen. Neem nu die tunnelkwestie maar, waarover ze al tijen krakelen. Den Haag zegt steeds: „Het kan niet lij en," maar Amsterdam dat zit er mee. Th.: En Rotterdam zegt: „Hierzo, in Amsterdam geen tunnel? Dan bouwen wij een metro." l^AAR niet alleen in Rotterdam, daar weten ze van bouwen, ook in ons lieve Leiden daar kunnen ze wat brouwen. Bij Lammenschans en Stationsplein gingen de eerste palen de slappe grond in. 'k Vraag me af: „Wie moet dat all' betalen? Th.: Wel Piet, heb daar geen zorgen mee, dat komt wel weer terecht, de cost gaet voor de baet uyt is altijd al gezegd. Maar nu wat aêrs: die tram naar Zee, dat mocht niet meer in Leiden, we zien alleen, zo nu en dan, de Hagenaar nog rijden. De zeetram is verdwenen voor een heel stel grijze bussen, het resultaat? Nog meer dan vroeger mensen aan de lussen. Van Rijndijk naar Oegstgeest, vroeger een hallef uur, P.: nu is die rit wel drie kwartier, of langer nog van duur. Nee, al dat nieuw gedoe kan mij niet best bekoren. Je weet niet wat je krijgt, maar wel wat gaat verloren. Wel staat de tijd niet stil en nieuw gaat voor het oude, al zou ik 't oud, dat goed bleek, liever zien behouden. Th. M'n lieve, beste Pieternel. hou op met dat gezwets, ben jij, m'n lieve meid, nu niet wat ouderwets? P.: Dat kan wel zjjn, maar laat ik één ding zeggen met al wat nieuw is, is niet altijd eer mee in te leggen. Neem nu die ruimtevaart, waar is dat toch voor nodig? Dat sterrenzoeken lijkt me taam'lijk overbodig, 't Waar beter dat ze onze KLM wat landingsrechten gaven, als 't business betreft, dan zijn het ook geen braven daar in de U.S.A. Th.: Heel goed gezegd. Dat moet je zó bekijken dat, waar de KLM z'n fiere vlag laat prijken men haar beschouwt als veel te snuggere concurrenten die dan gaan strijken met Amerikaanse centen of dollars, zo je wilt P.: Dat zal dan wel zo wezen en daarvoor zij de KLM dan hemelhoog geprezen, maar dat neemt toch niet weg dat men daar in de Staten met ons, een bondgenoot, toch wel wat meer mocht praten. Th.: Natuurlijk, maar als 't gaat om al die lieve duiten, dan laat het vogeltje de vogelaar maar fluiten. P.: 't Is schand Th.: Wat doe je er aan? P.: Ik zou het wel weten en al die Yankees, of hoe die snuiters heten, gewoon ook onze deur dichtsmijten voor hun neus. Th.: Maar beste, brave Pieternel, dacht jij nu heus dat wij daarmee iets zouden gaan bereiken? Ik wou je wijzer zien, laat toch eens naar je kijken. NÏOU, nou. wat doe je grof. Zo grof haast als die blagen, die in een Leidse straat de rust gingen verjagen toen daar een mellekboer gewongen moest verhuizen. 't Was in de Beatrixstraat toen helemaal niet pluis en al die nozems daar de boel „van eieren maakten". Maar zand daarover. Th.: En toen het „bouwvak" staake en het „metaal", wat zou je daarvan menen? P.: Wel, alsMc geen loon kreeg naar m'n zin, dan nam ik óók de benen. Th.: Ik hoor het al, jij weet van politiek ook al geen wanten, aan lonen en aan prijzen zitten eenmaal vele kanten waarvan wij mensen, jij en ik, geen jota snappen. P.: O nee? Nou, laten we van dat probleem dan af gaan stappen voordat er ruzie komt. Kijk liever naar de grenzen, die onze Sleutelstad zo gaarne zich zou wensen omdat het oude keurslijf haar benauwt. Th.: De dorpen aan de rand, die wil de stad opslorpen, tenminste voor een deel, want wil ze blijven leven, dan moet men haar een beetje armslag geven. De universiteit, die grijpt naar zo veel gronden, of er geen andere belangen dan die van haar bestonden. P.: Wat wil je dan, de hogeschool uit Leiden, dat instituut dat andere steden ons benijden? Je lijkt wel stapel om zo boud te spreken, dat heb je nou toch echt niet goed bekeken. Wat zou ons Leiden zijn, zeg, zonder de studenten? Een miserabele stad! Th.: O, wat een complimenten! jyiAAR a propos, wat zeg je van die knapen, *1* die bezig zijn veel geld bijeen te schrapen om d'afgebrande soos weer netjes op te bouwen? Ik zeg je weer: 't Zal Leiden nooit berouwen als 't oud Minerva in Leidens altijd jonge straat weer kant en klaar met nieuwe muren staat! Nou JU! P.: Ik, Thomasvaer, ik denk aan andere dingen waarnaar z'in Katwijk onder water zoeken gingen. Ze zochten er, al duikende, een hoopje oude stenen, maar ach, met legen handen moesten ze weer henen. Al heeft dat zoeken massa's geld verslonden, de Brittenburg heeft men nog niet gevonden. Th.: Zal men niet vinden ook, want wat de zee genomen, dat zal niet makkelijk weer boven water komen. P.: Maar nu een ander ding. Met nieuwe kardinalen mocht bisschop Alfrink de rode hoed gaan halen in Rome. Dat was voor Nederland toch maar een grote eer Th.: Een prins der Roomse Kerk bezet met ere weer d'Utrechtse zetel van Sint Willibrord. We vragen eerbiedig God, dat onze kardinaal het purper lang mag dragen. P.: Dat hopen Neerlands katholieken allemaal, Hij leve lang, onz'eigen kardinaal. Th.: Van hem naar onze burgemeester P-: Wat is dat voor een grap? Th.: Van hem naar burgemeester is maar een kleine stap. Het nijver Sassenheim moest jonkheer Sandberg missen, die stierf in 't harrenas. Lang heeft men moeten gissen wie hem, als burgervaer, nu wel opvolgen zou. Het is zover, want Sassem weet het nou; baron Van Knobelsdorff zal spoedig daar verschijnen. P.: Maar in ons Wassenaar ging een baron verdwijnen, die daar zo lang het roer in handen had. In Wassenaar zal men nog jaren aan hem denken en aan de werkkracht die Van Wijnberg mocht schenken tot heil der burgerij. Hij ging met weemoed henen. Th.: Dat heb je mooi gezegd. Ga door. P.: Mijn praatstof is verdwenen, 'k ben leeg, ik weet niet meer! Th.: Dan zal ik ook maar sluiten. jLIET is genoeg geweest. Al zijn we veel vergeten van zaken, die toch ook wel waard zijn om te weten: we deden maar een greep te hooi ende te gras, hoewel dat lang niet altijd zo belangrijk is en w.as als veel van wat w'in dees' terugblik nog verzuimden te noemen. P.: Maar dat was terwille van de ruimte op deze pagina van dit, ons eigen lijfblad, dus niet omdat al't ongenoemde niks om't lijf had. Th.: Nog één ding, Pieternel. P. Maar dat is dan het leste. Samen: De weinig regelen, die ons nu nog resten, die willen we benutten om u allen, beste mensen, veel zegen heil, geluk en voorspoed toe te wensen. Geluk in zaken en het werk van uwe handen, in 't oude vaderland, maar ook in andere landen waarheen u ging wellicht. Gods allerbeste zegen, die vergezelle u op aller Heren wegen. Geluk en zegen wensen wij in uw gezinnen, u, lang getrouwd, of u, die moet beginnen. Kortom, al wat u wenst (dat het u zalig zij!), P.: dat is de bêe van Thomasvaer en mij. Th.: Laat mij dan't laatste woord: (dat mag ik ditmaal wel) „Een Zalig Nivuwejaar" wens ik en Pieternel.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1960 | | pagina 15