In de Krantentuin HET KNUTSELHOEKJE Avonturen FRANKLIN EN DE NOORDWEST-DOORVAART ZATERDAG 3 DECEMBER 1960 DE LEIDSE COURANT VAN BAMBO verteld door oom Toon Die avond, toen alles reeds rustig ge worden was op het schip, stond Bambo, met een sterke kijker gewapend, verdekt opgesteld naar het vreemde schip te kijken. Het was een donkere massa, die bij het zwakke maanlicht nauwelijks was waar te nemen. Maar opeens ging er achter één der patrijspoorten een licht op, dan nog één en nog één. Nu zag Bambo een persoon, op z'n Europees ge kleed, heen en weer lopen. Zijn trek ken kon hij evenwel niet onderscheiden. Daar de zee in het halfdonker bleef, was het moeilijk waar te nemen, wat er op het geheimzinnige vaartuig plaats vond. Maar onze matroos wachtte geduldig op zijn hoge uitkijkpost zijn tijd af. Daar ging het licht weer uit, maar daar het maanlicht iets sterker geworden was, kon hij verscheiden figuren op het dek onderscheiden. Blijkbaar stonden ze overleg te plegen, want even later lie ten ze een sloep te water, waarin ze één voor één afdaalden. Het waren 6 ma trozen _en een burger, die het roer in handen nam. Langzaam en bijna geluid loos verwijderde de sloep zich van het schip in de richting van de haven. Onze matroos daalde van zijn uitkijk post af. In zijn levendige geest had hij reeds een plan gevormd, dat hem tot 'n belangrijke ontdekking zou voeren. Hij haastte zich naar de hut van zijn mees ter, die in zijn hangmat behaaglijk zijn pijp lag te roken. „Ik sta op het punt de man van het geheimzinnige schip te ontmaskeren". „Wel, hoezo?" „De commandant of de eigenaar is heimelijk aan wal gegaan met 6 matro zen". „Dat zegt toch nog niet, dat je zult ontdekken, wie hij is". „Dat komt wel. Ik wilde u alleen maar vragen of u goedvindt, dat ik 10 matro zen mee van boord neem". „Best, mits je je niet weer onnaden kend in een gevaarlijk avontuur waagt; je hebt ons onderdehand al genoeg on rust en angsten bezorgd". „Ik weet het, mijnheer, maar het gaat nu niet om een gevaarlijke onderne ming tegen wilde dieren, maar ik moet weten, wie de man is, met wie wij te doen hebben". „Nu goed dan, ik stem toe, maar nog maals wees voorzichtig, wapen je be hoorlijk en verlaat het schip goed ver momd". „Daar zal ik voor zorgen en binnen een half uur zult u me niet herkennen". Hij vloog naar de hut van de kapitein. „Mijnheer, wit u 10 goed gewapende en vertrouwde matrozen te mijner beschik king stellen en een sloep doen uitzet ten?" Na deze order haastte hij zich naar zyn hut om aan zijn vermomming te werken en met de hem eigen handigheid, had hij zich na een half uurtje omge toverd in de negermatroos, die we van vroeger nog wel kennen. Er was geen blank plekje meer aan hem te beken nen. Overeenkomstig de wens van mijn heer van Walden zorgde hij ook voor een goede, maar niet te opvallende be wapening. Toen hij zich weer aan zijn meester vertoonde, brag deze in een schaterlach uit. Foei, wat ben je nu lelijk, maar de duivel zou je nog niet eens herkennen. Ga nu maar gauw en laat ons niet te lang op je terugkomst wachten, want als Elsa wist, dat je weer op avontuur uit bent, zou ze geen oog dicht doen vannacht". „Ik zal mijn uiterste best doen, tot ziens". Tien minuten later zat hij in de sloep en bediende zelf het roer. Met een grote boog stuurde hij het vaartuig naar de wal en liet zes mannen achter voor be waking. De overige vier nam hij met zich mee en bezocht met hen de ene zeemanskroeg na de andere. Overal was het even vol en je hoorde er haast alle talen van de zeevarende volken. Wat en wie hij zocht, vond hij echter niet. Toen bedacht hij, dat de „mijnheer", die hij zocht het wellicht beneden zich achtte om in zulke gelegenheden te komen en het daarom hogerop gezocht had. Hij klampte een inwoner der plaats aan en wist hem te bewegen om hen tegen be hoorlijke beloninig langs de nettere her bergen te brengen. Maar ook nu zonder succes. Moe van het zwerven van de ene straat in de andere, stond hij op het punt maar terug te gaan, toen zijn gids zei: „Nu is er nog één restaurant, waar al leen maar de rijkere vreemdelingen komen, daar zouden we nog even naar toe kunnen gaan". Bambo stemde toe en met z'n zessen stapten ze daar binnen. HU bestelde, wat ieder wenste en ge bruikte de tijd, dat ze moesten wachten, om alle personen in de inrichting aan dachtig op te nemen. Maar ook hier leek niemand hem verdacht toe en Bambo zat zich reeds te verbijten om de nieuwe teleurstelling, toen opeens een statige Europeaan, in een wijde mantel gehuld uit een zijvertrek kwam en zonder naar links of rechts te kijken naar de uit gang ging. Hij werd van dichtbij gevolgd door twee Japanners met een zeer on gunstig uiterlijk. Zonder het te willen murmelde Bambo onmiddellijk iets te luid „Lord Wolsey". Ja, hij had hem on middellijk herkend. De vreemdeling wendde even zijn hoofd naar hun groep je, maar zonder blijk te geven iemand hunner te kennen. De vermomming van onze matroos was daarvoor ook te goed. Toen Wolsey zich verwijderd had. zei Bambo tegen zijn maats: „Dat is nu de man achter wie ik aanjaag; myn voor gevoelens hebben me niet bedrogen. La ten we zorgen, dat we hem niet uit het oog verliezen. Drinkt uit, we gaan hem en zijn mooi gezelschap achterna". Een prettig Sint Nicolaasfeest! OOM TOON CORRESPONDENTIE Rietje Weeling, Lelden vertelt: „Moeder mogen we vanavond ons klompje zetten? We hebben hooi aan boer Klink gevraagd. Heeft u nog een worteltje of een paar knolletjes?" Moeder hielp de kinderen hun klomp jes zetten. Ook kleine Keesje zette zijn klompje. Toen ze het bij de haard gezet hadden, mochten ze ook nog een paar liedjes zingen. Onder het zingen werd er op de deur geklopt. Wat schrokken ze allemaal. Keesje kroop weg achter moeders rok. De Sint kwam binnen en keek ze één voor één aan. Daar ontdekte hij het kleine neusje van Kees, achter moeder. De Sint deelde snoepgoed uit en gaf ieder kind een mooi cadeautje. Kees bleef maar achter moeder staan, maar de Sint wenkte hem te komen. „Waarom zet jij je klomp?" vroeg de Sint streng. Het hoofd van Keesje ging steeds la ger. Kees huilde en beloofde dat hij dit nooit meer zeggen zou. Sint was nu niet meer boos en gaf hem een kikker van chocolade. Keesje heeft dit zijn leven lang niet vergeten. Nleky de Groot, Stompwijk. ST. NICOLAAS KOMT OP BEZOEK Het was 5 december. Vader, moeder en de kinderen zaten bij de kachel en zon gen Sinterklaasliedjes. Alle hartjes klopten van verwachting. Opeens werd er gebeld. Vader ging opendoen en even later ging de kamer deur open en kwam Sint Nicolaas bin nen en daarachter zwarte Piet met de zak. Sinterklaas ging zitten. „Jan kom jij eens hier. In het boek staat, dat jij altijd je best gedaan hebt en nu krijg je wat van me. Piet geef hem het pakje maar" Zo kwamen ze allemaal aan de beurt, ook vader en moeder. Ze waren allemaal heel blij met de cadeautjes. Toen zei Sinterklaas: „Nu moet ik gauw weg, want ik heb nog een hele boel te doen". Ze gaven Sinterklaas een handje en toen stond hij op terwijl de kinderen zongen: „Dag Sinterklaasje, daaaag". Moeder deed hem uitgeleide. Het was 'n heerlijk avondje geweest. Rineke Oowerkerk, Leiden schrijft 'n briefje aan de Sint. Het is gauw 5 december, nog 2 weken. Moeder heeft al eens gezegd: „Jullie mo gen wel eens je verlanglijstje klaar ma ken en in je schoen leggen. Van de week heeft Sinterklaas al zijn intocht in Am sterdam gedaan en nu kan hij elke dag hier komen kijken of er iets in je schoen ligt". Toen ben ik aan tafel gaan zitten en heb een lijstje klaar gemaakt. Ik vroeg van alles, een ketting, een tafellaken om te borduren, ringetjes enz. Toen het klaar was legde ik 't 's avonds in mijn schoen. Ook heb ik er wat water en hooi bijgezet voor het paard en toen ben ik naar bed gegaan. Ik kwam de volgende morgen op en toen stond was alles weg, ook het briefje uit mijn schoen. „Moeder, alles is weg," riep ik. „Zie je nu wel, wat ik Je gezegd heb. De Sint is al in de stad". En nu maar afwachten wat ik krijg. KERSTGESCHENKEN? fig b. Een leuke tabaksbuidel, waar je vader beslist een genoegen mee doet, vooral als hij weet, dat je hem zelf gemaakt hebt. Geen uitleg bfl nodig! Maak zelf een geldbeursje of geldbui del. Neem daarvoor uit wasleer of ander dun leer een vierhoek van 24 bij 9 cm. Leg het lapje dubbel zó, dat de vouw de bodem wordt en naai vervolgens de zijden met sterke draad (geen gewoon naaigaren!) aaneen. Helemaal bovenaan enkele steken over elkaar voordat je de einden op de linkerzijde stevig be vestigt. Als beide l^anten genaaid zijn. kun je het best even naar je schoen maker gaan en hem vragen boven een paar gaatjes in de rand te ponsen. Dan kun je uit leer (zacht) zelf een riempje snijden of twee sterke rijgsnoeren ne men, trek ze door de gatjes en maak aan de einden een knoop. Je kijkt bij één en ander maar goed naar de figuur. Let op, dat je het beursje goed open en dicht kunt trekken! Uit voorzorg maak je nog een snoer, waarmee je het beurje aan je ceintuur of gordel, (draagriem) bindt, voor je het in je zak steekt. Een leuk kadootje voor een jongen of een meisje. EEN LAPPENBAL fig- d Jonge kinderen doe je vast een groot plezier met een lappenbal. Gebruik daarvoor liefst vilten lapjes want die rafelen niet. Voor opvulling neem je houtwol en nog beter schuimrubber. Voor de buitenkant, knip je 12 vijfhoe ken, allemaal van verschillende vorm en kleur. Wellicht wil moeder ze met een fijne steek wel voor je opnaaien. Heb je geen vilt, dan katoenen lapjes, maar dan de randjes omleggen voor je gaat naaien. Succes. Het was moeilijk hoor, om het beste verhaaltje uit te kiezen. Alle kinderen hadden hun best gedaan. Ze hadden net jes geschreven, kortom, de meeste ver haaltjes zagen en keurig uit. Het is al leen jammer, dat we ze niet allemaal 'n plaatsje in de krant kunnen geven. We kunnen niet doorgaan tot Kerstmis met de Sinterklaasverhaaltjes. Nee, dan ko men de kerstverhaaltjes weer aan de beurt en dan hopen we. dat er weer zo veel kinderen meedoen. En nu Het beste Sinterklaasverhaaltje vonden we dat van Ria Humme, Zoeterw. Singel 34, Leiden. Zij krijgt dan ook het boek toegestuurd. Haar verhaaltje komt vandaag als eerste aan de beurt. DE MIJTER VAN SINTERKLAAS Piet en Hans zaten aan de kade te wachten totdat de stoomboot van Sin terklaas kwam. Het stormde hevig en er waren maar weinig mensen buiten. Wat duurde het lang eer de boot kwam. Maar wat kwam daar aangedobberd? Het was een rode stip, die door de golfjes, hevig op en neer ging. Het kwam hoe langer hoe dichterbij. „Hans. het is de mijter van Sinter klaas!" riep Piet. „Jaaaa!" riep Hans. „Jóh hou me vast, dan probeer ik of ik hem kan pakken". Hans ging op de grond liggen en toen de mijter vlak bij hem was greep hij er naar en hij had getluk, met een diepe buiging kon hii een slip vastpakken. Ge lukkig dat Piet zijn benen goed had vastgehouden anders Ze liepen vlug naar huis en lieten moeder zien wat ze gevonden hadden. „Maar dat is de mijter van Sinter klaas". riep ze uit. Ze liet hem drogen bij de kachel, streek hem toen netje op en deed hem in een prachtig papier, in de kast. De volgende ochtend stond er in de krant dat de Sint was aangekomen maar dat door de hevige storm zijn mijter was afgewaaid. Wie zou de Sint aan een nieuwe muts kunnen helpen? 's Middags kwam de Sint op het marktplein. De kinderen, die het in de krant hadden gelezen, hadden allemaal een muts voor hem meegebracht. Ieder mocht zijn muts laten zien. De Sint moest lachen, omdat sommigen een boerinnenmuts hadden gemaakt en an dere kinderen lieten een hoed of een alpinopetje zien, maar dat kan de Sint niet dragen. Hans en Piet drongen tussen de men sen door, vlak voor Sinterklaas. De Sint deed het pakje van Hans en Piet open en daar zag hij zijn eigen mijter, keurig opgestreken, terug. Wat was de Sint blij. Ze moesten natuurlijk vertellen, hoe ze hem gevonden hadden en ze kregen een mooie beloning. DAAR IS SINT NICOLAAS! „Rrrrring, rrrring," gaat de bel op eens. Doodstil is het in de kamer. „Daar zal Hij zijn," zegt Frits tegen Kees, die een beetje bang is. De groten kijken elkaar lachend aan, maar toch een beetje bang. En dan opeens: ,klop, klop, klop!" „Binnen!" roepen ze allemaal tegelijk en dan komt St. Nicolaas en zwarte Piet binnen. De kleine kinderen kruipen achter moeders schort. Maar moeder zegt:„Komen jullie maar gauw hier. Niemand is stout geweest". Me rode wangetjes staan ze nu voor Sinterklaas. „Jullie zijn brave kindertjes, dat heb ik van je moeder gehoord in de lange brief, die ze me geschreven heeft" zei Hij. Kleine Frits moest bij hem komen en moest een liedje zingen. Toen zong hij het liedje, dat hij op school geleerd had. De goede Sint is weer in het land, Hoezee, hoezee, hoezee! Het staat te lezen in de krant, Hoezee, hoezee, hoezee! Een poosje nog, dan is hij hier. Ik kan niet slapen van plezier. Hoezee, hoezee, hoezee! Hij brengt cadeautjes voor ons mee Hoezee, hoezee, hoezee! Ik wou, dat hij dit alle dagen deê, Hoezee, hoezee, hoezee! Maar moeder zei: „O, foei wat klein. Jij mag niet zo begerig zijn. Hoezee, hoezee, hoezee! „Mooi zo, puk" zei Sinterklaas en gaf hem het mooiste cadeautje dat hij bij zich had. Herman Steenbergen, Leiden. Dat heb je knapjes gedaan Herman. Je zit toch zeker pas in de tweede klas. De tekenin gen van Johnny zijn ook aardig en pas sen precies bij het verhaaltje en de op lossingen. Alle twee een pluim op Je zondagse hoed. Wat zeg je Herman? Draag je geen hoed. Het was maar een grapje hoor. We zaten allemaal gezellig bij elkaar Sint Nicolaasliedjes te zingen. Opeens werd er hard gebeld, hard gebonsd op de deur en geklepperd met de brieven bus. We schrokken allemaal. Vader ging open doen, maar zag niemand. Wel ston den er voor de deur volle zakken en ook de wasmand met pakjes. Daar kwam vader al met een grote zak binnensjou- wen en begon pakjes uit te delen. Het eerste pakje was voor de jongste spruit Tonnie, en hij kreeg een grote doos le go-blokken. Zo ging de hele zak leeg, zodat we allemaal wat hadden. Daarna kregen we chocolademelk met specu- Bij een opera gebruikelijk: SINT NICOLAAS Thea was enigkind, maar daardoor werd ze helemaal niet verwend, boven dien waren haar ouders zeer arm. Thea was toch altijd lief en tevreden. Het liep tegen de Sint Nicolaastijd en telkens vroeg Thea wanneer de Sint bij hen kwam. „Och kindje, die komt hier toch niet", zei moeder bedroefd. „Onze juf heeft zelf gezegd, dat hij bij alle lieve kinderen komt en U zegt zelf, dat ik altijd lief ben". „Ja, dat weet ik wel kindje, maar Sint Nicolaas kan ons hier toch niet vinden". Net had moeder dat gezegd of vader kwam thuis. „O, vader, moeder zegt, dat Sint Nico laas niet komt", riep Thea. „Ja hoor, de Sint komt wel", zei va der en keek moeder lachend aan, maar moeder lachte niet. „Nou", zei vader „ik zal het maar ver tellen. Ik ben zwarte Piet tegengeko men, die vroeg me of ik wist waar de familie Manders woonde. Toen zei ik, dat ik dat was. Hij ver telde me toen, dat hij al zo lang had lopen zoeken naar ons huisje en hij zei ook dat hij bij ons iets moest brengen. Toen bracht ik hem hier heen en daar na zei hij, dat we vanavond ons ver langlijstje neer moesten leggen". „Hoera!" juichte Thea. Die avond ging zij vroeg naar bed en ja hoor. de volgende morgen lag 't voor de schoorsteen vol met cadeautjes. Wat was Thea blij met de pop, die ze zo graag had willen hebben. Vader en moe der waren ook blij met de cadeaus die ze gekregen hadden. Zo hadden ze toch een fijn Sint Nicolaasfeest. Leny en Fieneke Janson uit Stompwijk stuurden ieder een verhaaltje. Eerst Leny dan maar met: DE SINT OP SCHOOL Het was muissil in de klas. De juf frouw was aan het voorlezen over Sint Nicolaas. Ze was net aan iets spannends bezig toen er op de deur werd geklopt. De juffrouw liep er heen. Ze schrok zich een hoedje want zwarte Piet liet haar schrikken. Hij stak zijn hand uit. Daar kwam Sint Nicolaas ook aan; we begonnen gelijk te zingen en Piet strooi de. Toen we alles opgeraapt hadden, moesten we even rustig zitten want Sint Nicolaas wou ons nog iets zeggen. De volgende morgen hadden we allemaal een stempel. En nu Fieneke met SINTERKLAASAVOND In de huiskamer zaten vader, moeder. Jan, Mies en Wimpie vol spanning te wachten. Sint Nicolaas zou komen. En Roverhoofdman: „Ik wil mij gaan verbergen achter deze dikke eik." jawel hoor, daar werd aan de deur ge- Jonkvrouw: „Waar mag hij wel zijn? Ik kan hem nergens bespeuren..." klopt. Eerst kwam Sint Nicolaas bin- j|et koor: „Waar mag hij zijn, waar mag hij zijn?" nen en daarachter kwam zwarte Piet. v 6 y v Wimpie begon té huilen, maar moeder suste hem gauw. Nu kreeg Jan een mooi leesboek van pepernoten in het rond. Toen moesten „Piet geef mij het boek eens aan?" het Wild Westen. Mies kreeg een bal en de kinderen naar bed. vroeg de Sint. kleine Wimpie een bromtol. Toen was 't Dag allemaal en een fijne Stnterklaas- TANTE JO EN OOM TOON Sint Nicolaas keek er in en zei:,, 't Is weer tijd voor Sint Nicolaas om te ver- avond, goed Piet, deel de pakjes maar uit". trekken. Piet gooide gauw nog een zak ^crx rnsmt mwmui m icn mnmnsiH nmnuKm HIT mcnmpcM mie iie Het gelukte Dr. Rae een menigte van allerlei dingen van de Eskimo^ te ver nemen, die Franklin en zijn mannen ge zien hadden. Volgens hun verhalen wa ren 4 winters geleden ongeveer 40 ka- bloonas blanke mannen met een boot en een slede in de nabijheid van King Williamsland over het ijs getrok ken. Ze bewogen zich zeer langzaam, want ze waren ziek en ondervoed, met uitzondering van één officier, die nog „fit" was. Begerig hadden zij van het zeehon denvlees gegeten dat zij van de Eskimo's gekocht hadden en waren vervolgens verder naar het zuiden getrokken Enige weken later vonden de Eskimo's 85 der mannen dood op het ijs liggen Dr. Rae bracht deze berichten mede naar Engeland en verklaarde, dat ver dere nasporingen absoluut nuttelooa en hopeloos waren. Maar Lady (mevr.) Franklin wilde de hoop nog niet opge ven. Zij stelde haar hele vermogen ter beschikking van een nieuwe expeditie en op 1 juni 1857 koos het stoomjacht „Fox" onder bevel van kapitien M. Clintoch vanuit Engeland zee. Na grote inspanningen bereikte het schip eindelijk Victory-punt in het noordelijk deel van King Williamsland. Hier stiet M. Clintoch op het eerste be richt van de Franklin-expeditie, dat ooit gevonden werd. Op een stuk papier, bijna geheel van vochvlekken doortrok ken, van de datum 28 mei 1847 voorzien, stond geschreven, dat de „Erebus" en de „Terror" op 70 gr. noorder breedte en 98 gr. wester lengte in het ijs over winterd hadden. Het bericht sloot met de woorden: „Alles in orde". Maar op de rand van het papier was met ander handschrift een nieuwe mede deling toegevoegd van 22 april 1848. „De beide schepen had men moeten achter laten. Officieren en manschappen waren op die plaats aan land gegaan. Franklin was reeds op 11 juni 1847 gestorven. In een naschrift stond nog: „Morgen, 26 april, gaan we op weg naar de Grote Visrivier". Daarmee was dus het lot van Franklin opgehelderd, 14 jaar nadat zijn tocht begonnen was. Veel mensenlevens en veel schepen waren verloren gegaan, voordat men aan dit gevolg was toegekomen. Maar geheel tevergeefs waren deze onderzoe kingen toch niet geweest, want men had nieuwe gebieden leren kennen en daar bij ervaringen opgedaan, die voor latere pool-expeditie9 van onschatbare waarde konden zijn. EINDE

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1960 | | pagina 9