DE POLDER OP PEIL, IS DES LANDMANS HEIL" Idyllische Stadsmolen heeft niet veel armslag meer: reeds 110 ha. voor Leidse woningbouw ontpolderd Een klein stukje historie DE LEIDSE COURANT 'K deden of als we de wieken een eind je terug lieten lopen, konden we nooit goede molenaars worden, zei vader. Bovendien sloeg hij een lelijk figuur bij molenaars in de omgeving. Men zou direkt zien, dat er aan de molen „geknoeid" werd". Drie jongens kwamen op molens terecht. Jan kwam in 1947 op de Stadsmolen in Leiden. Piet bleef in de Hoogmadesche polder en Willem ging naar de Riekerpolder. Een zuster trouwde met molenaar Cosijn in Noordwijkerhout. Het is een hele molenaarsfamilie. Vier broers van vader waren of zijn allen molenaars. Er zijn niet veel molens in de omgeving, die niet in bedrijf zijn gehouden door een Kraan of van der Pouw-Kraan. De Stadsmolen £en kijkje op de molen vanuit de moestuin. Voor 1936 toen het woonhuisje naast de molen werd gezet, woonden de molenaars in de molen. Veel ruimte is er niet, maar toch scheen het te gaan. heeft al eerder de hand van een van der Pouw-Kraan gevoeld. In 1903 maalde de vader van de huidige mo lenaar gedurende 1 jaar de Stads molen. Voor de voorgangers van Jan van der Pouw-Kraan, de molenaars van der Berg en Merbis, zaten oom Piet en Marinus bij elkaar 9 jaar op de Stadsmolen. jyiOLENAAR zijn zit in het bloed. Het gaat over van vader op zoon. Natuurlijk iedereen kan leren hoe hij een molen moet omkruien of hoe hij de vang moet hanteren. Maar de feeling, de kijk op het weer en de wil, de molen voor alles te stellen, voor vakantie, vrije dagen of nachtrust heeft niet iedereen. Bo vendien wordt de goede wil en de animo van iemand, die molenaar zou willen worden, goed gesmoord door de verdiensten. Het loon van een molenaar is buitengewoon laag. Op alle mogelijke manieren moet hij met neven-werkzaamheden zijn loon op peil brengen. Jan van der Pouw- Kraan is vrijgezel en niet veeleisend. Maar met een gezin en het verlan- A CHTER DE OPDRINGENDE flats van Leiden Noord-West, 150 meter hemelsbreed van de in aan bouw zijnde ringweg, ligt de oude Stadsmolen. We zijn zo vertrouwd geraakt met het draaien van molen „De Valk" op dinsdagen en vrijda- ten, dat we, als we tenminste de tadsmolen kennen, voorbijgaan aan het feit, dat in Leiden bijna dagelijks een molen staat te draaien, niet uit toeristisch oogpunt, maar plichtma tig en uit bittere noodzaak. Vele molens hebben het onderspit moeten delven voor de voortschrij dende techniek. Motoren bleken be trouwbaarder dan de wisselvallige wind. Het vakmanschap van de hui dige molenaar op de Stadsmolen, de heer Jan van der Pouw-Kraan bleek betrouwbaarder dan de beste moto ren. Met de weinige wind, die de •hoge flats nog believen af te staan aan de wieken van de molen, weet deze molenaar in hart en nieren de steeds afbrokkelende polder op peil te houden. Met weemoed tuurt ome Jan, het is altijd reuze gezellig op de molen en voor de vele aanlopende kinde ren is hij ome Jan, naar de horizon van de polder over de Slaagh- of Stinksloot. Het is nog slechts een halve einder, want achter zijn rug staan de opdringende flats, die hem zoveel last bezorgen. Een enkele mo len draait nog in de verte, een van de laatste. „De sport is er af", zegt hij dan, „ik sta nog .*o'n beetje in mijn een tje te tobben om een paar centime ter uit de polder te draaien. Vroeger bij miü thuis op de Hoogmadesche molen konden wij nog eens afkijken hoe ze het er in de Doespolder van- afbrachten of hoe een molenaar in de verte „voor schut" stond als hij zijn molen niet goed in de vreugde had. Als ik op de spoorlijn klim dan zie ik mijn broer Piet draaien in de Hoogmadesche polder. Hij heeft daar niet te klagen: volop wind". Toch rooit de molenaar van de Stadspolder het wel. Maar als de wind uit de stad komt is het „ar moe". „Het is wel gebeurd, dat ik 14 dagen nodig had om een voet water af te draaien. Maar het molenaars- vak blijft toch altijd mooi. Dag en nacht ben ik met mijn gedachten bij de molen. Als hij draait is hij geen moment uit mijn gedachten. Met mijn ene oor luister ik naar de ra dio of een bezoeker en het andere oor is bij de molen. Aan het gegons tel ik onbewust het aantal enden (de einden van de wieken). Een mo lenaar, die dat niet kan, bestaat niet. Een molenaar, die iets aan zijn mo len vergeet, moet men „wegbren gen". DE STADSMOLEN, met op de baard het bouwjaar 1856, is iets unieks. Hij, die het flesvormige mo del van de molen elders terug kan vinden, doet er goed aan de mole naar van de Stadsmolen hierop at tent te maken. Volgens kenners zal men geen tweede molen van dit type m Nederland aantreffen. Het circa 5 meter hoge schoepen rad wordt door de vier wieken via de spil met de kammen en raderen in beweging gehouden. Bij ongeveer 110 enden per minuut kan dit schoe penrad 10 tot lb kubieke meter wa ter uit de polder draaien. Het aan tal omwentelingen zal de ingewijden misschien iets aan de hoge kant voorkomen. Omdat deze molen vrij wel ingebouwd is en dus niet die wind kan vangen als in de polder, heeft men het schoepenrad een rui me speling gegeven om licht lopen mogelijk, ie maken. Onderweg ver liest het rad veel water. Zo komt het dus dat de molen pas bij 35 enden per minuut water geeft. In de prak tijk is dit echter nog geen bezwaar gebleken. Door de jaren is de Stads polder ingekrompen van plm. 150 ha. tot plm. 40 ha. Zoals reeds ge zegd kan de molenaar het water nog wel de baas, zij het dan vaak met het nodige getob. De met hout beborde wieken heb ben een vlucht van 20 meter. Het is dus geen molen van enorme om vang, de Stadsmolen. Dit verklaard ook het feit dat de molen bijna al tijd met zeil bespannen is. DE MOLENAAR van de Stadsmo len is met recht een molenaar in hart en nieren. De stamboom van Jan van der Pouw-Kraan gaat ver terug tot in de 18e eeuw. De eerste molenaar in zijn familie maalde al van 1725 tot 1750 de molen te Hil- legersberg. Dit was Arie Kraan. De naam van der Pouw-Kraan komt van de eerste vrouw van Bart Kraan. Bart Kraan leefde van 1026-11807, was getrouwd met Pieternella van der Pouw. Na enkele jaren ontviel hem deze echtgenote en uit piëteit voor zijn overleden vrouw kocht hij haar naam voor zijn kinderen. De eerste van der Pouw-Kraan was de grootvader van de tegen woordige molenaar op de Stadsmo len. Van 1870 hield hij tot zijn dood in 1922 de molen in de Doespolder in bedrijf. Jan van der Pouw-Kraan werd ge boren in de Hoogmadesche polder in 1920. Met vier jongens en drie meis jes keken zij het werk van vader af. Jan kan nog vertellen hoe hij op zesjarige leeftijd de molen mee mocht helpen omkruien. Of hoe hij een schop onder zijn zitvlak kreeg als hij met de vang, de molen te ruw stillegde. De wieken moesten altijd geleidelijk aan afgeremd worden. „Als we het met horten en stoten De molen wordt „omge- krooien" door Jan van der Pouw-Kraan. Voor 1806 itonden aan de Slaagh- sloot enkele klein» molens welke deels dienst deden vóór de verver sing van de Leidse grachten, dééls voor bemaling van de Grote en Kleine Stadspolder. De Stadspolder was toendertijd heel wat groter dan tegenwoordig. Het grootste gedeelte lag in de gemeente Leiderdorp. De polder strekte zich uit van de Mare- poort tot de Heerenpoort. In 1806 werd een grote molen gebouwd, wel ke uitsluitend dienst ging doen voor bemaling van de Stadspolder. Deze molen heeft het niet lang uitgehou den. De huidige Stadsmolen dateert van 1856. Voor de somma van f 5.900 werd de nieuwe molen door P. Kap- teyn, bouwmeester en timmerman, gezet. De benodigde gelden ver kreeg men door een lening, groot 5.000,-. De gemeente Leiden schreef in voor een bedrag van 1.000,-. Bij de wet van 1896 kwam de Stadspolder aan de gemeente Lei den. Vorig jaar werd de molen ont trokken aan het polderbestuur. De molen is nu geheel voor rekening van de enige 'ngeland van de Stads polder de gemeente Leiden. gen een klein beetje mee te willen, doen, zou er een schrale boterham gegeten worden op de molen. Een molen met een hulpgemaal van een motorpomp is een aardige bijver dienste, maar een molen gedreven door de wind eist alle aandacht op. Een motor kan men aanzetten als men wil en als het nodig is, maar als men aan de luimen van de wind overgeleverd is, wordt het moeilij ker. „Er zijn tijden, dat ik niet naar de overkant kan om de koeien te verzorgen. Het weer kan soms in vijf minuten totaal omslaan. Als ik op een gegeven moment het idee heb, dat het weer wel zo betrouwbaar is, dat ik naar Keulen zou kunnen fietsen, komt er binnen een paar uur een wind opzetten, die de grootste brokken zou kunnen maken. Ik durf een draaiende molen ook nooit lang alleen te laten. Je weet nooit met al die jongens uit de buurt. Ik mag ze graag, maar in hun eigen best wil krijgen zc een „veeg" als ze aan de molen zitten. Op mijn molen is nog nooit een ongeluk gebeurd, maar driemaal heb ik toch van nabij mee gemaakt dat iemand een klap kreeg van de wieken. Geen van de drie hebben het na kunnen vertellen". Vorig jaar is de Stadsmolen over genomen door de gemeente Leiden. De gemeente zorgde ook, dat de mo lenaar aanvullende werkzaamheden kreeg voor zijn levensonderhoud. Molen „De Valk" wordt door hem nagelopen en de Kikkermolen. Ver der is Jan van der Pouw-Kraan werkzaam bij de gemeentelijke plantsoendienst. Aan de molen „De Valk" heeft hij nogal wat werk. Het omkruien van de kop is daar paardewerk, zoals hij dat uitdrukt, hoewel hij toch beslist geen kleine jongen is. De Stadsmo len blijft echter nummer een. Bij al zijn nevenwerkzaamheden heeft Jan de bevoegdheid zijn werk te onder breken als zijn aanwezigheid op de Stadsmolen vereist is. Met het echt Hollandse weer en de omstandigheid van de windvangende flatgebouwen moet hij daar nogal eens gebruik van maken. Wordt dus niet boos als „De Valk" niet draait: de Stadsmo len moet draaien. AAN DE FOLKLORE doet deze molenaar ook vclop mee. Om dat de heer van der Pouw-Kraan stadsmolenaar is, stemt hij de oude gebruiken van de molens af op de stad. In de polders gelden deze ge bruiken bijna alleen voor de inge landen van de desbetreffende polder, maar de Stadspolder heeft geen in gelanden meer. Molen „De Valk" natuurlijk zeker 'iet meer. De ge bruiken zijn dus enigszins verwa terd. Toch kan men op nationale en stedelijke hoogtijdagen, als men er op let, de drie Leidse molens waar Jan van der Pouw-Kraan voor zorgt in vreugde zien staan: een wiek voor de molen en de vlag in top. Op de nationale rouwdag of de dood van een hoge ingezetene van Leiden, een familielid of een mole naar, worden de molens in de rouw gezet. Men kan dit dan waarnemen aan een wiek, die net voorbij de mo len staat. 's Winters staat een wiek voor de molen en 's zomers „overhek" d.w.z. dat het molenkruis zo wordt vast gezet dat twee paar roeden even ver van de begane grond zijn verwijderd. Wanneer er ?en mankement aan de molen is, waardoor de molenaar niet heeft kunnen malen, dan staan de wieken tussen „overhek" en „vreugde" in. Het polderbestuur kan dan op afstand al zien: „Ja, er is niet gemalen. Ik heb het niet ver geten, maar de molen wilde niet". De molen fungeert dan als telegraaf. De molen is alles voor Jan van der Pouw-Kraan. Bij iedere mole naar is hetzelfde het geval. Het is zelfs zo, dat, als molenaars bij el kaar op bezoek komen, wanneer water en weer het toelaten, er niet over politiek „of zo" gepraat wordt, maar over lolens. Dikke foto-al bums zorgen dan voor ue nodige documentatie. Zo is iedere molenaar een specialist, die men niets meer wijs kan maken over molens en het nukkige Hollandse weer. Alleen als de politiek de molens gaat raken, komen de molenaars in het geweer en kan men zich opwinden dat „bui terstaanders" gaan beslissen over hun domein en werk, dat tevens hun grootste liefhebberij is.... De kammen en staven zor gen voor de overbrenging van de gietijzeren as op de houten spil, die op zijn beurt het schoepenrad in beweging houdt. 1

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1960 | | pagina 8