Idndemmd 1 GBNGETJE /2 De Zingende Zutammen Avonturen weekelykse CRonycke SIR JOHN FRANKLIN EN DE NOORDWESTDOORVAART ZATERDAG 5 NOVEMBER 1960 DE LEIDSE COURANT PAGINA 9 VAN BAMBO door oom Toon De redding van het vlot, waarmee al zijn opvarende waarschijnlijk de dood op zee zouden gevonden hebben, kwam dus Juist op tijd. De goede zakenvriend van de heer Walden had woord gehou den, want zodra de zee geheel open was en de lente volop haar intrede had ge daan, stelde hij Bambo een goed ge bouwde driemaster met 'n volledige be manning ter beschikking. Toen Bambo het gereed liggende schip betrad werd hij met het eerbetoon voor een echte kapitein ontvangen, waaruit hij begreep, dat zij hem als hun gezagvoerder er kenden. Na een zeer hartelijk afscheid van zijn nieuwe vriend en de vele an deren, die zo goed voor hem waren ge weest in het hutdorp, gaf hij terstond het bevel voor de afvaart, die al na en kele dagen leidde tot de gelukkige red ding van de overgeschoten vrienden en lotgenoten uit de holwoning. Nadat allen op de driemaster geïnstal leerd waren, kwam er natuurlijk een stortvloed van vragen los over eikaars laatste lotgevallen. Daarbij had Bambo natuurlijk de meeste te beantwoorden. Iedereen kwam daarbij tot de conclusie, dat hij niet alleen zeer avontuurlijk was aangelegd, daarbij ongewoon moedig en onverschrokken was en bovendien wel een bijzonder goede engelbewaarder moest hebben. „En nu", 20 sloot van Walden het heen en weer gevraag af, „wil ik eindelijk wel eens weten, waar je ons naar toe brengt". „Wel, wat had u gedacht?" „Ik heb er totaal geen idee van, want ik weet op geen 50 zeemijlen na, waar we ons bevinden". „U zal' in uw schik zijn, want we va ren regelrecht naar Saint-Laureftt!" „Je fopt me, ondeugende jongen, om dat je weet, dat ik daar juist naar ver lang. Er woont één van mijn allerbeste vrienden". „Juist daarom is het mij zo'n grote vreugde u er heen te brengen. Ik ben uw vriend, want ik ben reeds op Saint-Lau rent geweest. Hij is één mijner redders geweest en eigenlijk ook uw aller red der, die ons dit prachtige schip voor deze tocht heeft afgestaan". Men begrijpt dat de verbazing en de vreugde van de Hollander geen grenzen kende, toen hij dit alles vernam. Elsa, die haast als een man al de be proevingen en angsten van de laatste maanden had doorstaan voelde zich weer overgelukkig, nu haar lieve, dap pere vriend behouden was teruggekeerd. Maar toen ze op een milde avond met haar vader en Bambo op het dek teza men was, moest haar toch wat van het hart. „Beste vriend, ik kan en wil je geen harde verwijten doen, want we zijn je meer dan eens ons leven verschuldigd. Maar je moet toch wel begrijpen, hoe je ons telkens in de grootste zorgen en angsten brengt door je roekeloosheid. Je gevaarlijke avonturen hebben jezelf daarbij meer dan eens aan de rand van de doodgebracht. Zie nu eindelijk eens in, dat je daarmee niet door mag gaan en voor jezelf en voor ons". „Je hebt gelijk en ik beloof u beiden, dat ik in de toekomst voorzichtiger zal zijn en u geen nieuwe narigheden" meer zal bezorgen". De driemaster vervolgde met volle zeilen haar weg naar Saint-Laurent en er verliepen nauwelijks drie dagen of vanuit het kraaiennest klonk de roep: „Land". Enige uren later lag het schip behouden gemeerd in de haven. De ver- 'egenwoordiger van de Hollandse zaken man had zich, toen hij vernam, dat de driemaster in zicht was, reeds naar de "•anlegplaats gespoed om zijn vrienden bet welkom toe te roepen. De ontvangst was allerhartelijkst. Toen het gezelschap voltallig op de kade stond, nodigde hij -llen uit om hun intrek in zijn ruime woning te nemen. Zijn huispersoneel, al- ?n Eskimo's, was talrijk genoeg om hen llen te bedienen en te verzorgen. Men *an zich de vreugde van de schipbreU- elingen voorstellen; na zoveel ontbe- 'ngen en ellende konden ze het zich iast niet meer voorstellen, wat het be kkende weer een echt dak boven hun •oofd te hebben en weer huiselijke ge zelligheid te mogen genieten. Toen van Walden met de bewoners van Saint-Laurent handelsbetrekkingen had aangeknoopt, had hij al gauw Joërs zo heette de gastheer tot zijn ertegenwoordiger aangesteld. Daar het ebied erg arm aan bomen was, had de lollander met zijn schepen timmerhout aten aanvoeren en daarmee voor Joëers ?n zijn gezin een zeer ruime woning la ten bouwen. Zij was opgetrokken op een geweldig stevige houtvloer, die op 1 me ter boven de grond was aangebracht en wel IV» meter als een soort galerij bui ten de rest van het gebouw uitstak. In het midden van de woning bevond zich een groot familievertrek en daarom heen waren in de rondte allemaal klei nere kamers gebouwd. Midden in het ge- zinsvertrek stond een grote stenen haard met schoorsteen, die best in staat was de geweldige ruimte te verwarmen. Het vertrek werd verlicht door grote lampen, die gevuld werden met olie uit zeehondenspek, terwijl de pitten ge vlochten waren uit mos. De meeste houten huizen, die de nieuw aangekomen verder te zien kregen, wa ren veel kleiner maar toch wel onge veer op dezelfde wijze gebouwd. Door hun geringe omvang leken ze in de verte zeer veel op bijenhuisjes (geen korven!) Hun aantal was slechts gering, want ver uit de meeste bewoners van het kleine haventje woonden nog, naar de gewoon te van de poolstreken, in sneeuw- en ijshutten. In groten getale waren zij naar de aankomst van de driemaster ko men kijken om de „blanke vreemdelin gen uit het zuiden", zoals zij ze noem den, mede te verwelkomen. Schipbreu kelingen en de dorpsbewoners bekeken elkander met de grootste nieuwsgierig heid. Voor ons zouden natuurlijk de laatsten het meest bezienswaardig ge weest zijn, want hun gestalte en kle ding verschilt hemelsbreed met de onze. De Eskimo's ook wel Ateoeten ge naamd zijn namelijk klein van stuk, hebben platronde hoofden met uitste kende konen, een kopergele huidskleur een zeer zwarte, glinsterende ogen. Zwart en meestal sluik zijn ook hun ha ren. Vrouwen zowel als de mannen dragen schoeisel met huid (vellen) gevoerd en reikend tot aan de heupen. Een soort vest, ook warm gevoerd, is met een gor del stevig om hun middel bevestigd en bedekt ook hun schouders. De broeken zijn van dierenvellen vervaardigd, hun mutsen, die meestal ver naar achteren zitten, eveneens. Naast al' die stevige, warme kleren, waarin ze zich al moeilijk bewegen, dra gen ze nog een lange, mantel (meest een grote dierenhuid) met capuchon (kap). Het is in die kap, dat de vrouwen haar babv's meedragen. Wat de gelaatskleur betreft, zijn de vrouwen meestal lichter van tint dan de mannen en veelal uit een soort van ijdelheid getatoueerd. Wordt vervolgd. CORRESPONDENTIE Eddy van RUn, Leiden maakte een sprookje, dat hij ook aan jullie wil ver tellen. HET BOSMANNETJE In een huisje aan de rand van het bos woonde de houthakker. Op een morgen zei de houthakker tot z'n vrouw: „Vrouw pak een flinke portie boterhammen voor me in het zakje en een kruik koffie, want ik ga vandaag diep het bos in en dan heb ik geen tijd om thuis te komen eten". De vrouw van de houthakker maakte de boterhammen extra lekker met een paar fijne plakken ham, daar hield hij zo van. Intussen maakte de houthakker zich klaar om te vertrekken. Zijn ja gershoedje, met een klein veertje, lag al op de keukentafel. Ook had hij zijn hoge laarzen aan, want in het bos lagen de afgewaaide bladeren op dikke ho pen. Nog even voelde hij in zijn zak of hij zijn krijt bij zich had, groette toen zijn vrouw, zette zijn hoed op, greep zijn hamer en vertrok. Hektor, zijn hond, liep met hem mee. Een vrolijk wijsje fluitend, liep de houthakker een breed pad op, dat dwars door het bos liep. Af en toe sprong de hond tegen zijn baas aan,, enkel en alleen van pure blijd schap dat hij mee mocht. „Nee, ouwe jongen, de baas speelt vandaag niet met je. De baas moet hard werken. Toen de houthakker op de plaats ge komen was, waar hij moest beginnen met zijn werk, nam hij zijn hamer, tikte een paar maal tegen de stam van een reus van een boom en zette er toen met krijt een groot kruis op. Dit was het te ken dat de boom omgehakt zou moeten worden en heel wat bomen kregen zo'n merkteken. Nu stond er op een eenzaam plekje, een geweldige dikke boom. Met zijn hamer controleerde de houthakker de boom en toen mompelde hij: „Nou, nou. dat wordt de hoogste tijd dat Je omge hakt wordt. Helemaal hol! Wanneer er een behoorlijke windstoot komt lig je zo voor de vlakte". En hij merkte de stam met een dik kruis. Het begon al donker te worden toen de houthakker klaar was en naar huis ging. Het was nu doodstil in het bos. radio iPievisie n~r i -LI LU f" "11 LIGTVOET Lf^pF!rfv jp 1 feliiitljl!,. LeioCN - Tri.23005 het rond, ging toen een eindje van de boom staan en bekeek de stam. Ja hoor, ook zijn boom had een kruis gekregen. Wat moest hij nu beginnen? Een ander huis zoeken? Het mannetje had jarenlang rustig in de boom gewoond. Hij had er zijn voorraadje eikels, beukenootjes en kastanjes opgestapeld. Van zachte haar tjes en veertjes had hij een warm bed je gemaakt. En nu zou hU alles kwijt zijn? Bedroefd ging hij op een afgeval len tak zitten. Daar kwam de specht aangevlogen, z'n vriendje. „Zeg bosmannetje, je kijkt zo verdrie tig, kan ik je soms helpen?" En nu vertelde het bosmannetje zijn grote zorg. „Kan ik je helpen met een andere woning te zoeken?", vroeg de specht. „Dat is heel vriendelijk van je, maar hoe moet ik dan verhuizen? Ik heb zul ke mooie bloemen gedroogd en prach tige blaadjes gezocht". „O, daar help ik ook mee. Maar nu eerst zal ik een fijne holle boom voor je zoeken". „Kijk goed of er geen krijtstrepen op staan", riep het mannetje hem nog na. De specht vloog al weg en met zijn scherpe oogjes tuurde hij de bomen af en met zijn lange snavel tikte hij tegen de stammen om te horen of de boom hol was. Eindelijk vond hij er een.. tJonge dat was pas een mooi huisje voor het bosmannetje. De specht vloog er tot onderaan in. Een dikke zacht laag mos zat onderaan. Verheugd vloog hij terug en daar stond warempel het bosmannetje al kant en klaar met zijn wintervoorraad in een wagentje opgestapeld. Dat wagentje had hij gauw in elkaar geknutseld van ge vlochten takjes. „Ik heb een prachtig huis voor je!" riep de specht al van verre. „Is het hier ver vandaan?" „Het gaat nog al. Loop mij maar na, dan vlieg ik voor je uit. Kan ik wat voor je dragen?" „Dit zakje met gedroogde bloemen én een stukje honingraat". De specht nam het in zijn sterke sna vel en daar gingen ze. Het bosmannetje liep wat hij kon. maar de specht bijhou den, nee, dat ging niet. Af en toe rustte de_ vogel eens en wachtte dan op zijn vriendje. Nog voor het donker waren ze er. Met z'n spitse snavel hakte de specht onder in de boom een rond gat, juist groot ge noeg om het wagentje door te laten. Sa men maakten ze het huisje verder in orde en dankbaar knikte het bosman netje tegen de specht. Toen rolde het mannetje doodmoe op zijn zachte bedje, blij dat het nog zo goed voor hem was afgelopen. Jan Schamper, Lelden vertelt over: EEN ONGELUK Het was zaterdagmiddag en Kees wist niet wat hij doen zou. „Jö, ga wat fietsen", zei zijn moeder. Ja dat wilde hij wel. Juist reed hij z'n fiets uit de schuur of daar kwam zijn vriend Karei aan. Hij had ook 2ijn fiets bij zich en kwam Kees halen. „Ga je mee een fietstochtje maken?" vroeg Kees. „Best", zei Karei en hij liep al de straat op. Kees er achter aan. Daar merkte Kees dat zijn achterband lek was. „Karei ik heb een lekke band?" riep hij. „Dan eerst maken" en ze reden terug. Ze waren in de tuin bezig dè band te (Advertentie) SLIM JANTJE „Morgen is het lekker Oude jaar", zei Jantje tegen moeder, die in de keuken oliebollen stond te bakken. „Mag ik dan lekker opblijven?" En mag ik alvast een oliebol?" „Blijf nou niet zo zeuren anders ga Je morgen om 7 uur naar bed in plaats van 12 uur. Ga wat met je autootjes spelen in plaats van dat gezanik. Of ga wat spelen in de sneeuw. Eén van de twee, buiten of binnen". „Buiten", zei Jan en hij trok zijn Jas aan en zijn muts en dasje. Zo stapte hij naar buiten. Daar zag hij Fransje van de buren. „Hallo", sneeuwpop mal „Jaaaaa!" zei Jantje. Even later wafen ze hard bezig en weldra stond er een sneeuwpop met hoed en jas van pappie. Die avond lag Jan in zijn bed en dacht aan morgen. jaar. Hij kleedde zich vlug aan en was het eerst beneden. „Vader en moeder slapen zeker nog", dacht hij. Maar nee, daar kwamen ze al aan. Gelukkig ging de dag vlug voorbij. Die avond kwam er veel visite. Ha, daar kwamen de oliebollen. Juist waar Jan de hele avond op had zitten wach ten. „Jan, haal jij de poedersuiker eens? Hier in dit suikerpotje". „Ja mammie", en hij holde weg. „Wacht", dacht hij „ik zal ze foppen". Hij liep naar buiten met de suiker pot en deed er sneeuw in inplaats van poedersuiker. HU ging vlug naar binnen. „Jongen, wat heeft dat lang geduurd", riep moeder. „Ik kon er niet bij", jokt hij met een guitig gezicht. Tante en óóm mochten het eerst ne men. „Wat ziet dat er lekker uit", zei tante. „Waar is de suiker?" „O, hier", zei moeder. „Maar wat is dat' Het is water". „Ha, ha, ha hi, hi ho," lachte Jantje. „Deugniet", lachte moeder mee en al gauw lachte de hele groep mee. Moe der haalde gauw de echte suiker. Jantje kreeg de grootste oliebol. Wat was die lekker! Het werd een gezellige avond. Dag kinders tot de volgende week maar weer. TANTE JO EN OOM TOON Ditmael wil ick schryven oover d'eyghen crant. Hoe daer gewefekt wordt, dick in stoff en gruys. Daer wordt getimmerd en gesaeghd naer lieve lust Drae sitten we in „Het Verbouwde Huys". Thands leyt het vuyl van kalck en puyn er dick op vloeren, seetels en ons schryfbureau. Als men veeght langhs de muur dan staet een vleck haest leevensgroot op onse frack. En soo gaet het maer voort. Met neus en ooghen vol loopen wy daegh'lycks door het oude pand daer aen de Paepengracht Manmoedigh slaen wy ons er door, maer yedereen kryght toch het land aen al die stoffigheyd Doch eenmael komt daer wel een eynde aen. als men maer langh genoegh afwacht, besitten wil syn siel in saeligheyd en aed'men stoff, tsy laete, hetsy vroegh. In verre toecomst licht óp een verschiet van blancke ganghen en van caemeren hoogh, met licht van lampen en van buyten son oh, dat ick sulx nogh beleeven moogh! Och, treuren will ick niet; het sal wel noodigh syn het moet een rommel weesen vóórdat de saeck perfeckt en netjens voor .elckaer, de werekers wacht. Hoerae, wanneer die stoet verheughd weer binnen treckt in't opgeknapte huys. Dan wolekt de feestsigaer een soet aroma uyt en segghen wy: „God Danck, die boel is weer aen kant, de rommel is gedaen. Hoerae, het is gebeurd, al duurde die verbouwingh dan oock wel een beetjen langhk." WILLEM VAN HORSTENDAEL J® laat je vriendje eerst een tijdje ene eind van je rolletje ,twee lnsnijdin- denken en proberen en pas, als hij het of stokje (zie fig) en plak het met eén opgeeft, toon je hem je kunststukje. Leg een vinger van je linkerhand op B, zodat dit niet kan bewegen. Dan leg je een andere vinger op C, schuif het een weinig naar récht en stoot het ver- stukje gompapier vast. Maak nu aan het HET KNUTSELHOEKJE EEN TRUCJE MET GELDSTUKKEN Leg drie geldstukken A, B en C. zoals in de figuur is aangegeven. Vraag dan aan je vriendje of hij C tussen A en B kan leggen, zonder A aan te raken en zonder B te verschuiven. volgens met enige kracht terug tegen B aan. B duwt nu vanzelf A naar links en in de ontstane tussenruimte kun je nu C schuiven. Op de tekening liggen de munten niet tegen elkaar aan en dat moet toch. Pro beer, voordat Je met je kunstje voor de dag komt, eerst zelf, anders weet je niet hoe hard Je C moet terugschuiven om de juiste tussenruimte van A tot B te krijgen. EEN TOETER gen met een schaartje, waardoor een driehoekje ontstaat, (zie weer tekening) Neem een stuk papier 15 cm in het en buig nu dit driehoekje over de ope- vlerkant. Rol het Jos, was een vriend van Karei. „Ga je mee voetballen?" vroeg J6s aan Karei. „Mag ik dan ook meedoen?" vroeg Kees. „Best hoor", en hjj ging naast Karei staan. De band was klaar en ze gingen de straat op. „Waar is jullie bal?" vroeg Kees. „Nee, d'as waar ook", riep één van de jongens. „Zal ik die van mij halen?" zei Kees. „Goed". In een minuut was Kees terug en daar begonnen ze. Kees was keeper. Opeens schoot de bal naar een ruit. Kees rende hem na en hield hem. Maar op dat ogen blik kwam er in volle vaart een auto aan. Kees schrok, struikelde en werd overreden. Wat schrokken zijn vriendjes. In een winkel werd de dokter opgebeld. De ziekenauto kwam en na een kwar tier lag Kees al in het ziekenhuis met een gebroken been en een hersenschud ding. Het duurde wel drie maanden eer hij helemaal beter was. Jettle de Rijk, Lelden. Je verhaaltje ligt al heel lang in mijn la, maar ein delijk ben je dan toch aan de beurt met: WIE VINDT DE WEG NAAR DE NEUS? (Oplossing elders) NEGEN KRUIKEN staan op de planken en bijna alle zijn ze gelijk van uiter lijk. Alleen als u goed kijkt vindt u slechts twee kruiken, die precies hetzelfde zijn. Welke zijn dat? (oplossing elders). i rond potlood ning heen. Je toetertje is klaar, maar blaas er niet te hard in. Het moet haast een uitademen zijn (en vooral geen vocht erbij!). Je hoort dan een zoemend V. geluid. Denk erom; niet te slap papier gebruikenl Wat deze figuur voorstelt, behoeft ze ker wel geen uitleg. Van de prachtige vangst van de trotse hengelaar bleef niet te veel over. In 1818 had Franklin het bevel over het schip .Trent", waarop hij zijn eerste noordelijke tocht ondernam. Later ging hij bij de Coppermine-rivier aan land en op een derde onderzoekingstocht voer hij de Mackenzie (riv) af tot aan haar monding en vandaar af voer hij naar het westen net als alle ontdekkers voor hem. Tot beloning voor zijn verrichtingen werd hU in de adelstand verheven. La ter werd hij gouverneur van „Van Die- mensland" (Tasmanië) en dit ambt ver vulde hij tot ongeveer zijn zestigste jaar. Kort na zijn afscheid van deze post loofde één zijner landgenoten, Sir John Barrow, een beloning van 20.600 pond uit voor degene, die als eerste een door vaart zou ontdekken tussen de Atlan tische en de Stille of Grote Oceaan. Bo vendien stelde hij nog 5000 pond ter be schikking van hem, die het eerste de 89ste noordelijke breedtegraad berelk- Natuurlijk voeren nu verscheiden ex pedities uit om de voor die tijd grote sommen machtig te worden. Sir John Franklin, die toen juist teruggekeerd was uit Australië, werd nu door de Brit se regering aangesteld als leider van een ontdekkingstoch, waarvan de kosten ge heel door Engeland betaald werden. Hij kreeg twee 6chepen te zijner beschik king de „Erebus" en de „Terror", die beide voor drie jaar proviand meevoer den. Bovendien werden zij bij het eerste deel der reis nog begeleid door een ex- tra-proviandschip, dat ook nog eens voor drie jaren levensmiddelen aan boord had, die op een basis (opslag plaats) aan de Noordkust aan land ge bracht werden. Men deed dus alles, wat toen maar mogelijk was, om de tocht te doen gelukken.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1960 | | pagina 9