VOGELTAALTJES Olifanten en politici glimlachen tevreden in »tuin van t Oosten« DE LEIDSE COURANT „Het was voor mij een verademing" lazen wij in een brief van John Seymour, de schrijver van dit artikel „ja, een opluchting om Ceylon te „ontdekken", want het bleek te zijn een eiland, waar vrede, verdraagzaamheid en levensblij heid echt bestaan. te veroveren. Zó goed vochten de Ceylonnezen! Trouwens, van slapheid of verwijfdheid bleek mij al evenmin iets, als ik de mannen met hun ranke bootjes op de Indische Oceaan zag op dagen, dat zij op zee niets te zoeken hadden en de vaart beslist gevaarlijk was. En onlangs zag ik die Ceylonnezen onvervaard bezig in een kraal met woedende, dol geworden olifan ten. Zij kropen tussen en onder de kolossen door om strikken om de poten te leggen en de dieren zo weer in hun macht te krijgen. Neen, verwijfd zijn die mannen allesbehalve. En lui evenmin. Een dorpeling op Ceylon is mans ge noeg, als er gewerkt moet worden.en hij is verstandig genoeg om zich prettig bezig te houden met luieren, als er niet te werken valt. En de vrouwen? Die zitten graag op de veranda's voor de huisjes. Vaak kammen zij dan eikaars lange, glinsterend-gitzwarte haar. Waar ter wereld vindt men vrouwen als dezen? Zij schrijden voort met geheven hoofd. Zij zien U frank in de ogen. Zij kruipen niet over de aarde en verbergen haar gelaat niet achter sluiers als in sommige andere landen. Zij dra gen kleurige rokken en korte blouses. En zij hebben ogen! Kinderen ziet men overal op Ceylon. En ik vind maar ik ben een beetje bevooroordeeld! dat de kinderen van Ceylon tot de aardigste ter wereld behoren. Het lijkt wel of ze geluk uitstralen. Als er gewerkt moet worden, werken de kinderen hard mede. En ze doen het met genoegen, zoals ze ook vrolijk en blijmoedig spelen. Nergens zag ik op Ceylon van die arme ellendige sloofjes, die in sommige landen door gaan voor kinderen. Ik houd niet van auto-rijden, maar op Ceylon vind ik het zelfs prettig om een auto-tocht te maken, ook al zijn de Ceylonnezen de onver- stoorbaarste voetgangers, die men zich denken kan. Noch de mensen, noch de olifanten, noch de karbouwen gaan ook maar een centimeter opzij vóór het ogenblik, dat ze bijna worden aangereden. Waarom zouden ze haast maken? Zij hebben de tijd en vinden „haast" iets ge heel onnodigs. Misschien vinden ze ons Euro peanen met onze haast zelfs een beetje on verstandig. Toch verkies ik een tochtje in een door een dravende stier getrokken kar boven een auto rit. Men fokt op Ceylon speciale „draafstieren". Ja, hier en daar organiseert men zelfs stieren- rennen. Er is ook ander trekvee. Alom ziet men tweewielige wagens, getrokken door een paar ossen of stieren. De wagens hebben een huif van palmbladeren. In het noorden van het eiland in het hete, droge en vlakke jungle- febied gebruikt men witte, gebochelde, uit uid-India afkomstige runderen als trekdieren. De mensen werken hard, maar luieren graag Het is een bekend feit, dat dieren op hun eigen manier met elkaar contact hebben; laten we dit spre ken noemen. Bepaalde geluiden, die zij voortbrengen, hebben een be tekenis en worden door de soortge noten verstaan. De wetenschap is op het gebied van deze conversatie nog niet zo ver ge vorderd, dat zij de zaak klaar en hel der begrijpen. Er zijn nog verschil lende moeilijke punten, die opgelost moeten worden. Zo heeft men lange tijd gedacht, dat de geluiden niet direct een bepaal de betekenis hadden, doch dat het ge heim van het begrijpen meer gezocht moest worden in de toon waarop het geluid werd voortgebracht. Dus bij voorbeeld een lokroep heeft iets verleidelijks in de toon en hierop zouden soortgenoten reageren. De alarmroep van dieren heeft iets alar merends in de toon en dat zou het doen. Komen en gaan Nadere onderzoekingen hebben ech ter uitgewezen, dat dit niet helemaal juist is, of althans niet voor alle die ren behoeft op te gaan. Het lijkt, dat naast de toon ook de voorge brachte geluiden zelf een betekenis hebben bij bepaalde dieren, zo bij voorbeeld bij de kraaien. Franse en Amerikaanse onderzoe kers hebben de proef op de som ge nomen. De Franse kraaien hebben een verzamelroep, waarop al hun soortgenoten in La Douce Franse re ageren. Men nam die geluiden op de band op en nam door middel van de magnetofoon een proef. Wanneer de verzamelroep werd afgedraaid, kwa men de kraaien er op af en streken neer. Wanneer de alarmroep weer- klok, vloog de hele troep op. Hetzelfde deden de Amerikaanse onderzoekers met de eastern crow. De banden werden uitgewisseld en men gin beproeven of de Franse kraaien de roep van hun Amerikaanse soortgenoten verstonden en omge keerd. Verrassingen Het bleek nu, dat de Franse kraai en niet reageerden op de Amerikaanse alarmroep, doch wel op de verzamel roep. In Amerika deed men de te leurstellende ontdekking, dat" de kraaien in het geheel niet reageer den op de roepen van de Franse vo gels. Men liet het er niet bij zitten. Des kundigen namen de roepen op „hier is voedsel" en „alarm" van de Ame rikaanse zilvermeeuw, een vogel die precies zo voorkomt aan de Franse kust. De band werd in Frankrijk gepro beerd en het bleek dat de Franse meeuwen er in het geheel niet op reageerden. Inhoud nodig. Deze resultaten gaven te denken, want hier werd onomstotelijk bewe zen dat het niet de toon of de sfeer van de roep is, die de vogels lokt of doet vluchten, maar dat er wel de gelijk een bepaalde inhoud in het geluid moet zitten, die door de lan delijke soortgenoten wordt verstaan, doch door „buitenlanders" niet. De ornithologen trekken daarom uit deze experimenten de conclusie, dat vogels de roepen die onder volwas sen soortgenoten in gebruik zijn, van de oudere vogels van hun eigen groep leren, op dezelfde wijze waar op Friese kinderen Fries en Limburg se kinderen Limburgs leren. Zij verstaan de roep van soortge noten uit andere streken niet of nau welijks. Men kan dus in dit geval spreken van vogeltaaltjes, die mis schien in grot lijnen gelijk, doch in details verschillend zijn. EIGENLIJK staat vrijwel alles mij aan op op Ceylon. Ik houd van de vervaarlijke hitte in de oerwouden van het noorden. Ik houd ook van de regens en de koude nevelen in de bergen. Het allermeeste houd ik echter van de lage landen in het zuidwesten van het eiland. Daar is het warm en vochtig, doch het kli maat is niet verslappend. Het landschap is een prachtige studie in groen. Een deel van het ge bied is laag heuvelland, geheel begroeid met kokospalmen, broodbomen en andere vrucht bomen. Tussen de bomen staan her en der de woningen der mensen. Zij zien er met hun veelal rood-gepande daken knus en geriefelijk uit. Steeds weer benijd ik de mensen, die er in wonen. Vóór de huizen een weelde van bloe men, scharlakenrood van kleur. Zij zijn als vuurstralen tegen een groene achtergrond. Tussen de heuvelen vindt U valleien met rijstakkers, die tussen de heuvels door en de heuvels heen schijnen te stromen zoals water om en tussen eilanden. Ceylon's rijstlandschap bekoort en boeit mij. Als de rijst te velde staat, heeft het land een doorschijnend-groen kleur. Het lijkt of de rijst de zonnegloed weerspiegelt. Zodra het gewas rijp is, snijden vrouwen en kinderen, in lange rijen, met kleine sikkels de aren. Zij zingen onder het werk. Zij genie ten van de arbeid. De boeren van Ceylon zijn prettige mensen. Zij zijn anders dan de winkeliers en de lanter fanters. De mannen, die werkelijk de rijstbouw beoefenen, zijn waardig en vorstelijk in hun houding. Als het volk van Ceylon een koning zou willen hebben schreef drie eeuwen ge leden een zeeman dan behoeft het slechts een of andere boer achter de ploeg vandaan te halen en hem te reinigen van slijk en modder. Dan zou die boer geschikt zijn voor de konink lijke waardigheid. Naar mijn mening is dit heden nog waar. Ik houd ook van de olifanten op Ceylon. Het zijn wijze, welwillende dieren. Als zij op weg zijn naar hun werk of terugkeren van het land of uit het bos, schrijden zij waardig langs de wegen en paden. En zij hebben een glimlach voor iedereen, die zij tegenkomen. DORPSLEVEN In de dorpen vindt men allerhande winkeltjes, Sommige hebben daken van pannen, andere van palmblad. En voor al deze winkeltjes han gen trossen en snoeren rood-gouden kokosno ten. „Koningsklappers" heten zij. De winkeliers bieden allerlei tropische vruchten te koop aan. Ook groenten. Een tros bananen kost vrijwel niets. Voorts zijn er in die winkeltjes zeer veel specerijen. Toen ik pas op Ceylon was, dacht ik wel eens, dat de Ceylonnezen in hoofdzaak van specerijen leefden. Nog steeds ben ik van mening, dat het aan al die specerijen te dan ken is, dat de lucht op Ceylon bezwangerd is met een heerlijke, ietwat pikante geur. Voor de winkeltjes luieren de mensen ge- noegeljjk. Ze kouten en drinken thee. De dorpe lingen op Ceylon zijn verstandig genoeg om slechts dan te werken, als er werkelijk gewerkt moet worden. Sommige toeristen denken wel eens, dat de Ceylonnezen verwijfd zijn, omdat de mannen er „rokken" (sarongs) dragen, hun haar in een wrong in de hals dragen en graag een theehuis-babbeltje maken. Maar daarom zijn ze nog niet verwijfd! Dat ik. gelijk heb, bewijst de historie. Drie eeuwen lang probeerden de Portugezen, Hol landers en Engelsen vergeefs om de stad Kandy „Hollands Kanaal" te Negombo. (De naam Hollands Kanaal herinnert aan de eeuwen, dat de Hollanders Ceylon binnen de invloedssfeer hunner Oost-Indische Compagnie hadden ge trokken). GEEST EN VOEDSEL Ik houd van de verdraagzaamheid op Ceylon. In andere landen brengt de godsdienst de mensen wel eens tot vervolging van anders denkenden of andersgelovigen. Niet op Ceylon! Misschien speelt de herinnering aan de Hollan ders, die in voorbije eeuwen grote heren waren op het eiland, hierbij een rol. Zij toch waren zeer tolerant. Er zijn trouwens ook tastbare herinneringen aan de Nederlandse Oost-Indische Compagnie, kanalen bij voorbeeld. Doch hoe dit zjj, op Ceylon is men verdraagzaam. Eens per een zelfde berg, de „Adam Top". Volgens een oude legende bevindt zich daar een voetafdruk van Adam. De Boeddhisten zeggen: Van de Boeddha. De Hindoes: Van Shiva. De Moham medanen: Van een discipel van de profeet. Vrijheid en verdraagzaamheid gedijen in de lucht van Ceylon! Niet slechts de geest, ook het eten is voor treffelijk op het eiland. Ik kan mij eigenlijk niet voorstellen, dat men ooit genoeg krijgt van het eten in „De Tuin van het Oosten". Als ontbijt de pitoe, dat zijn rijstkoekjes, gemaakt in bamboekokers en opgedist met kerry. En natuurlijk de allerbeste thee! Wat betreft de zwaardere maaltijden: Noemt U mij eens een land, waar U zo lekker rijst met kerry kunt eten als op Ceylon? Dat kunt U niet. Dan zijn er verder gedroogde vis, geroosterde en ge kruide klapper, een grote verscheidenheid malse groenten, het vlees van de sambar en ander wildbraad. En dit alles overgoten met een heerlijke gekruide saus. Is er palmwijn in het eethuis voorradig, dan kunt U er verzekerd van zijn, dat Uw beker gevuld wordt. Er is nog iets, dat me erg aanstaat op Ceylon, namelijk de manier, waarop de verschillende rassen met elkaar omgaan. Rasverschillen tellen niet. Men vindt het vanzelfsprekend om ieder mens te waarderen op grond van zijn goede of minder goede persoonlijke eigenschappen. Of iemand nu een Schot, een Tamil, een Jood, een Nederlander of een Singhalees is, is van geen betekenis. Trouwens, bekrompen zijn de Cey lonnezen in geen enkel opzicht. Hun vaderland is weliswaar betrekkelijk afgelegen, maar hun belangstelling is niettemin breed. Zij zijn gees telijk actief en hun belezenheid mag er over het algemeen wezen. Ik houd ook van de dansen op Ceylon. Mis schien zijn zij minder verfijnd dan die van India en minder gracelijk dan de Indonesische, maar zij zijn oorspronkelijk, er gaat kracht van uit" en zij zijn steeds weer boeiend. HET NOORDEN HEROVERD Onlangs las ik in een tijdschrift, dat Ceylon een lui land vol zonneschijn is, waar de mensen op hun rug liggen te wachten tot de klappers uit de palmen vallen. Nu, zonne schijn is er volop op Ceylon, maar lui zijn de mensen er allesbehalve. Gaat U eens kijken in het noorden van het eiland. Daar is men bezig, cultuurland op het oerbos te heroveren. Eens, duizenden jaren geleden, was daar een bloeien de beschaving. Thans is men de irrigatiewerken dijken, kanalen, reservoirs uit de oudheid Deze foto toont een weg in Ceylon, die ge repareerd wordt. aan het herstellen en verbeteren. Oerwoudreus na oerwoudreus wordt er geveld. De grond wordt geschikt gemaakt voor de landbouw. Tal van vriendelijke huisjes zijn er reeds verrezen. De malaria-bestrijding heeft men intensief ter hand genomen. Kortom, de Ceylonnezen zijn bezig met de herovering van het noorden van hun vaderland. Zij verslaan de wildernis en dringen het oerwoud gestadig terug. Het verhaal van deze herovering van het noorden is eigenlijk een modern heldendicht. Vroeger gingen de mensen naar Noord-Ceylon om er ruïnes op te sporen of te bezichtigen. Nu trekken ze er heen met grote toekomstverwach tingen. In de letterlijke zin des woords bloeit daar nieuw leven op oude ruïnes. Nagenoeg al het werk in het noorden verrichten de Ceylon nezen zelf. Vreemdelingen komen er niet of nauwelijks aan te pas. De financiering geschiedt deels met buitenlands kapitaal, deels ook met behulp van de winsten, die de thee- en rubber- cultuur opleveren. Er staan ook andere dingen op stapel op Ceylon. De regering moedigt nieuwe bedrijven en bedrijfstakken aan: Cementindustrie, suiker en tabak in de heroverde gebieden, papier fabricage (grondstoffen: moerasgras en rijst- stro), glasnijverheid, en zo meer. Wat mij in de Ceylonnese industrie zo goed bevalt, is, dat geen der bedrijven zó groot is, dat zij de ar beiders geheel in beslag nemen. Anders ge zegd: Er Zijn op Ceylon geen grote, duivelse fabriekenen ik vermoed, dat ze er ook nooit zullen komen. De industriearbeiders zijn vrijwel allen gewone dorpelingen. Hebben ze genoeg van hun „industrie-baas", dan zeggen ze hem dat en keren terug naar hun rijstakkers. Natuurlijk zyn er ook wel een paar dingen, die mij minder goed bevallen. Ik houd bij voor beeld niet van riksha's, want ik vind het ver nederend, dat de ene mens de andere voort trekt (ook al zijn er lieden, volgens wie het vak van rikshaloper weinig inspannend en goed betaald is). Maar de riksha's zijn nagenoeg ver dwenen. Jaren reeds geeft de overheid geen nieuwe loop-riksha-vergunningen uit. Fiets- en „brom"-riksha's ziet men natuurlijk nog wel. Daar heb ik geen hekel aan, ja, ze zijn zelfs prettig voor korte lochtjes. Dan heb ik een hekel aan de „toeristen-lokkers", die vroeger vooral in Colombo het verblijf van menige vreemdeling vergalden. Ik meen te weten, dat de regering een stokje voor dit „bedrijf" heeft gestoken of binnenkort zal steken. De grootste hekel heb ik aan de golfijzeren daken, die reeds tot diep in het binnenland zijn doorgedrongen. Zij ontsieren het landschap. Zij vloeken met de prachtige natuurlijke harmonie. Zij horen niet bij Ceylon. Ik wilde wel. dat ze bij de wet ten strengste verboden werden. Ja, zo zag en zie ik Ceylon, de Tuin van het Oosten. Een mooi, humaan land. De olifanten glimlachen er.en ook de politici. Want zelfs in de politiek gaat het er prettig toe op Ceylon. De politici hebben het zo druk met te glim lachen tegen elkaar om eigen en anderer rede voeringen, dat zij de politiek waarlijk niet al te ernstig kunnen zien. HERINNERINGEN AAN HOLLANDSE TIJD

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1960 | | pagina 6