IK
BEN
MET
DE
TRAM
GEGAAN
voor afbetaling
I I n - -
l| 1"
r
ZATERDAG 22 AUGUSTUS 1959
DE LEIDSE COURANT
J^oor mijn hoofd speelt een bekend
en veel gezongen radio-liedje: „In
de bus van Naarden naar Bussum,
heb ik jou voor 't eerst
GeUc, dit liedje schoot me niet in de
gedachte toen ik neerzat in een dei
nende autobus,maar hotsebotsend
in Leidens eigen, kleine, tingelende
trammetje tijdens een rit van de Rijn
dijk, dwars door de Sleutelveste naar
het vriendelijke Oegstgeest vice versa.
Werkelijk, beste lezer en lieve leze
res, ik ben met de tram gegaan!
IDenk nu echter niet, dat ik in die
tram de woorden van dat vrolijke
liedje werkelijkheid zag worden.
O nee, want de daarin bezongen
prettige bezigheid kan wel geschie
den in een goed-verende autobus,
snorrend langs de belommerde Gooise
dreven, maar nimmer (bij mijn we
ten althans) in het pendeltrammetje
van Oegstgeest naar de Rijndijk en
terug.
Het staat dus wel vast, dat de
tramrit niet de aanleiding was van
mijn onderbewust geneurie en het zal
wel een van die kronkelsprongen der
menselijke gedachten zijn geweest, die
je soms een goede mop te binnen
doet schieten onder het bijwonen
van een begrafenis.
Ik ben dus met de tram gegaan.
Tweemaal 'n keer van de Rijndijk
naar Oegstgeest en de andere keer
in tegenovergestelde richting. Juist
toen ik het begin- (en eind-) punt
midden voor de brede brug over het
Rijn-Schiekanaal naderde, kwam het
bijna vierkante wagentje als een
grote tor snorrend met fors getingel
aangehobbeld. Dat getingel leek me
■voor zo'n klein verhikel net iets te
fors, zo van: „Ik ben nou wel klein,
maar m'n mond is groot genoeg!"
Met mij stapten nog enkele passa
giers in, daartoe uitgenodigd door
een vriendeljjke conducteur. Als ik
nu gedacht had in een even vrien
delijke zetel terecht te komen, dan
kwam ik toch bedrogen uit, want laat
het voertuigje nou gemeubileerd zijn
met houten banken! Dat werd ik me
óók min of meer pijnlijk bewust, toen
ik er wat harder dan nodig was, op
neer viel, maar dat was niet zozeer
de schuld van die harde banken dan
van mij-n lichaamsgesteltenis die nu
eenmaal weinig weke plekken kent.
Zodat de directie van de vervoer
maatschappij, althans wat dat neer
vallen betreft, geen verwijt ver
dient.
Gedurende het eerste, nog brede
gedeelte van de route kwamen er
steeds meer mensen bij. Moeders met
kinderen, boodschappen doende huis
vrouwen, amechtige oude heertjes en
dan verder nog een stuk of wat juf
frouwen, waarvan de leeftijd zich nog
gemakkelijk raden liet.
Maar wat aardig was? Het kleuren
gamma dat je in zo'n Leids tramme
tje kan tegenkomen. Bruin, blank en
zwart met vele tussentinten. Dan zie
je toch maar weer, dat Leiden een
zeer gevarieerde bevolking binnen de
wallen bergt, de vele toeristen dan
nog niet eens meegerekend.
/"Opeens bleek me, dat ik niet de
enige was die met belangstelling-
vehikel en inhoud observeerde. Een
lange, gebrilde meneer vond alles
blijkbaar zó merkwaardig, dat hij
van het begin tot het einde van de
rit alsmaar foto's maakte. Hij kiekte
de conducteur en de bestuurder
(nooit spreken met deze man!), hij
kiekte naar binnen en hij kiekte
naar buiten. Het leek me een En
gelsman of zo iets, maar helemaal ze
ker ben ik daar niet van.
Verschillende dames, die de man
zijn plaatjes zagen schieten, schenen
er echt voor te willen zitten; gelaat
in de plooi, de voordeligste houding.
Anderen giechelden wat tegen el
kander om die vreemde meneer,
maar er waren er ook die luidruch
tig den volke Qoond deden, dat ze heus
wel meer op de kiek waren gegaan
en dan, met weinig haast, de wagen
verlieten bij de halte waar ze zijn
moesten.
Eensklaps werd het veel donker
der in onze tram, want we doken
de nauwe slurf van de Hogewoerd
in. Dat duurde gelukkig niet al te
lang en aldra stroomde het Breestraat
licht door de brede ramen. Dat „Bree
straat" is ook maar heel betrekke
lijk; gezeten in een tram zie je pas
goed wat voor een gedrocht als
straat deze Breestraat eigenlijk wel
is. Net een worst, die in het midden
te dik is gestopt met wat er aan de
einden te weinig is, maar ik heb ho
ren zeggen, dat dat in Leiden wel meer
voorkomt. Je krijgt als passagier van
de tram echter wel een goede gele
genheid om die winkelstraat op je
gemak te bekijken. Om de twintig
meter wordt er halt gehouden. Dat
duurt zowat tot aan het stationsplein,
maar dan gaat het in een vrij vlot
tempo, onder het lange viadukt door,
de Rijnsburgerweg op en dan ben
je waar je wezen moet. Tot aan het
end toe gaat het als het vjare vanzelf,
zonder ongevallen wordt zelfs de
bottle-neck in het zicht van de Oegst-
geester Sint Willibrord „genomen".
Het precieze, eindpunt heb ik niet af
gewacht, twee halten tevoren ben ik
uitgestapt.
Maar ik moest nog terug ook en het
feit dat ik toen wéér met de tram
ben gegaan moge voor de in goed
vertrouwen levende lezer als bewijs
gelden van het genoegen dat ik, on
danks alles, aan het tramreisje heb
beleefd.
Op de weg terug heb ik mij weinig
gelegen laten liggen aan mijn mede
passagiers. Wel viel het me op, dat
de boven reeds gesignaleerde foto
graferende meneer ook nu z'n lusten
botvierde, maar daar schonk ik ver
der geen aandacht aan en ik liet
maar betijen.
Doch. rondziende in bet me reeds
vertrouwd rakende trammetje begon
me één ding een beetje dwars te zit
ten en dat was de nadrukkelijkheid
waarop men mij, via een op de ruit
geplakt papiertje, 'n zeker soort wijn,
waarvan ik nu eenmaal niet hou,
wilde opdringen en een oudachtig
heertje met een naar boven wijzen
de wandelstok mij (op een plaatje)
wilde suggereren, dat het goed zou
zijn mijn leven te verzekeren bij een
maatschappij, waarvan de naam mij
ontschoten is. Ik voelde mij in die
tram geheel en al veilig, dus waarom
zou ik mijn leven dan verzekeren?
Overigens merkte ik ook dat die
tram niet erg met de tijd meegaat.
Stond me daar nog „Verboden te
rooken" met een dubbele o (denk er
dus om, zetter!). Bovendien wilde
men mij de wet nog voorschrijven
ook;
„Niet spreken met de bestuurder"
stond er. Wat drommel, als zo'n be
stuurder nou een geschikte kerel
blijkt, wie zal me dan verbieden een
vriendelijk praatje met hem te ma
ken?
Ik kwam er ook te weten dat er
15 zit- en 12 staanplaatsen waren.
Dat van die -zitplaatsen kon wel uit
komen, ik heb ze niet geteld, maar
12 staanplaatsen? Dat kan onmoge
lijk juist zijn!
Voor ongelukken schijnt de tram
maatschappij óók al niet bevreesd
te zijn. Hoogstens voor een sneetje
in je vinger, gezien de omvang van
een met een heuselijk rood kruis
versierd en met touwtjes-en-een-
loodje bijna tegen het dak van de
wagen bevestigd stuitje snelverband.
IJet verschil tussen een autobus en
"een tramwagen is, dat je in de
eerste zo lekker kan wegdoezelen
na een drukke dag op weg naar de
eigen haardstede. Dat is in een tram
niet mogelijk door het hotsebotsen en
stoten. Het kan natuurlijk zijn, dat
het rollende materieel van zodanige
leeftijd is, dat, net als bij ons de be-
I nen, hier de veren ietwat van hun
veer- en spankracht hebben verloren,
I maar daar wil ik als tractie-ondes-
j kundige natuurlijk af zijn.
I Van die terugrit is eigenlijk wei-
>'nig nieuws te vertellen, nademaal de
belevenissen nagenoeg gelijk waren
aan die van de heenreis. Wél zag ik
I op het stationsplein een geünifor
meerd man met een soort van koevoet
in de rails peuteren, juist toen ons
trammetje die plek voorbij was. „Wis
sel omgooien" legde de conducteur,
die schijnbaar een onuitgesproken
vraag in mijn ogen las, mij bereid
willig uit.
Weer in de Breestraat, juist het
model-verkeersknooppunt Breestraat
Kort- en gewoon RapenburgNoord
einde gepasseerd zijnde, zou er bijna
nog een kink in de kabel komen. Er
stond een rood-wit geschilderd hekje
midden op de rails, met daarachter
een stuk opgebroken straat. Een
barricade, waarmee ze mijn tram
metje wilden tegenhouden?
Dat was onbegonnen weik natuur
lijk, want een Leidse tram is, als ie
eenmaal rijdt door niets en niemand
tegen te houden dan alleen door de
bestuurder. Die (de tram) holt en
rolt dóór, wat hem ook voor de wie
len komt. Dat schenen de barricade
rende mannen eindelijk óók door
te hebben, want op het laatste nip
pert je werd het hekje van de rails
gehaald en door twee man omzichtig
tegen de muur geplaatst.
Enfin, ik kwam waar ik wezen
wou en ik stapte uit, een ervaring
rijker. Ik geloof dat er genegenheid
in mijn blik te lezen stond, toen ik
mijn trammetje nastaarde tot het in
het verdere Breestraatgewoel was
ondergegaan en ik alleen nog maar
de tegen de draad schuivende beu
gel kon zien.
/^ewend ais ik ben, alles wat mij
nog onbekend is grondig te bekij
ken en te observeren, heb ik gedu
rende de rit ook een kleine studie
gemaakt van het begrip „conduc
teur". Ik heb er een praatje mee ge
maakt ook. Niet met de bestuurder, o
nee, want daarmee te spreken nu
eenmaal verboden zijnde, wilde ik
geen bonje krijgen met de directie
van de tram. Zelfs ah sta je volledig
in je recht, als gewoon mens verlies
je het toch altijd van de grote he
ren!
Nu heb ik, het zij in alle beschei
denheid gezegd, in mijn leven nogal
wat ervaring opgedaan met tram
conducteurs, maar het Leidse speci
men van deze nuttige bevolkings
groep was .me tot nu toe volslagen
onbekend. Die was voor mij als een
gesloten boek, om deze gemeenplaats
dan nog maar eens te gebruiken.
De omgeving, waarin we dage
lijks moeten verkeren, drukt altijd
een stempel op ons. Ook bij een con
ducteur, dat spreekt welhaast van
zelf.
Een Haagse conducteur trekt altijd
een Haags gezicht, als u begrijpt wat
ik daarmee bedoel, al zijn er natuur
lijk uitzonderingen op de regel. Een
conducteur op de Rotterdamse tram
is van een heel ander slag, die praat
niet, maar doet. Als ik in Amsterdam
op de tram stapj denk ik steevast
aan Gijs Langsdeweg en bereid me
al in stilte voor op ongezouten waar
heden en openhartige grapjes. Over
Haarlemse conducteurs spreek ik lie
ver niet, want die kom je in Leiden
nogal dikwijls tegen. Wél zijn ook
die stuk voor stuk even voorkomend
en behulpzaam als overal elders,
maar die Haarlemmers doen het al
tijd op een ietwat droge manier.
Van Leidse conducteurs-trelnge-
leiders wist ik niks, heus niet, maar
ze zijn echt meegevallen. Natuurlijk
heb ik nog maar twee Leidse con
ducteurs meegemaakt en_ ik wil niet
generaliseren, noch ten beste noch
ten kwade, maar ik meen echt dat de
NZH.-directie dik tevreden mag zijn.
Toen ik me verwonderde over de
houten banken zei de gezagvoerder
van ons voertuig: „Zal wel meeval
len meneer, ik heb ze net opge
schud. En dan nog, u kunt voor twin
tig centen toch geen fauteuil verlan
gen?"
Op mijn vraag of het niet verve
lend was zo'n hele dag steeds maar
hetzelfde ritje te maken, sprak hij
met iets van trots in zijn stem: „Me
neer, ik sta al 37 jaar op de tram!"
„Zo", zei ik argeloos, „en altijd
op dezelfde wagen?"
Toen keek hij me meewarig aan en
antwoordde geduldig: „Nee, dat niet,
maar wel altijd bij dezelfde baas."
^^an alles op dit ondermaanse komt
eens een einde, óók aan een Tram
lijn mét of zonder Begeerte. Door
druk-bevolkte straten, langs kilome-
ters-auto-parkeerfiles, voorbij ter
rasjes met rustige genieters-in-de-zon
hobbelde ons goede, ouwe trammetje
naar een einddoel dat ieder half uur
van de dag verandert en toch steeds
hetzelfde blijft.
Mijn korte reis was tóch een bele
venis in deze op rubberbanden
voortsnellende tijd en ik weet nu hoe
het gaat, als je met de Leidse tram
reist. Echt, ik ben blij dat ik óók
eens met de tram ben gegaan.
(NASCHRIFT).
Juist voor het ter perse gaan van
dit artikel hoorde ik, dat het in de
bedoeling van de directie ligt het
tramlijntje volgend jaar op te heffen.
Jammer. Ik denk er nu hard over om
tot I960 nog een abonnement te ne
men op het traject OegstgeestRijn
dijk v.v.
Dagelijks
een half miljoen
WAT KOPEN WIJ OP AFBETALING
VERLEENDE AFBETAL1NGS -KREDIETEN
IN 1958 (IN MILJOENEN GULDENS)
19 circa
|1§ circa
11 circa circa
I 7 circa circa cirro
USB
Ifilfi
- 2*5
f,2 c J
Elke dag wordt er in ons land voor
meer dan een half miljoen gulden
aan afbetalingskrediet verleend. Van
dit ca. een half miljoen blijkt dan
ca. 3500 gulden „kwaad geld" te zijn,
dus on-inbaar.
Ons volk komt dus zijn afbeta
lingsplichten over het algemeen
stipt na. Dat het meeste geld bij de
afbetaling aan de auto's (en vracht
wagens) wordt uitgegeven is begrij
pelijk. De prijzen van de auto's lie
gen er niet om en heel wat bedrij
ven kunnen hun kostbare autopark
alleen maar op peil houden door
middel van de afbetaling. Uiteraard
zijn er ook heel wat particulieren
die alleen met behulp van de afbe
taling hun ideaal, een auto kunnen
bereiken. De televisie levert ook een
belangrijke bijdrage op de afbeta-
lingsmarkt, jaarlijks koopt Neder
land voor ca. 24 miljoen gulden aan
„kijkkastjes", aan bromfietsen wordt
voor ca. 11 miljoen gulden per jaar
afbetalingskrediet verleend.
In de huishoudelijke sfeer koopt
men het meest wasmachines en cen
trifuges op afbetaling en wel jaar
lijks voor totaal ca. 4 miljoen gul
den. Fietsen hebben wij schijnbaar
niet zo hard nodig want per jaar
wordt hier maar ca. 2 miljoen gulden
op afbetaling gekocht.
Zo is de wereld van de afbetaling
een merkwaardige wereld, want ter
wijl er heel wat meer bromfietsen
dan tv-toestellen zijn wordt er aan
deze toestellen ca. 2 maal meer op
afbetaling gekocht dan aan brom
fietsen.
Radio's en motoren/scooters hou
den elkaar in evenwicht terwijl was
machines en centrifuges dringerder
noodzakelijk blijken dan stofzuigers
en koelkasten. Dat het aantal afbe
talingsovereenkomsten nog steeds
stijgende is blijkt duidelijk uit de
vergelijking tussen het eerste kwar
taal van 1959 t.o.v. 1958. Bedroeg
de totale verkoop op afbetaling bij
de postorderbedrijven voor dit kwar
taal in 1958 precies 101 punten, voor
de periode in dit jaar moeten wij
een indexcijfer van 131 noteren.
Het indexcijfer over genoemde
periode voor de verkoop op afbeta
ling bij de grootwinkelbedrijven
steeg van 88 naar 102.
„Zo, de laatste termijn is betaald,
nu is de bank ons eigendom...."