RUIMTEVAART Maria Tesselschade ontsluit voor de mens Onvoorstelbare perspectieven in een nieuw tijdperk Nieuwe werelden zullen onderzocht worden ZATERDAG 4 OKTOBER 1958 DE LEIDSE COURANT PAGINA 12 Spoetniks en Explorers kloppen HET HEELAL aan de poorten van t hemelruim F EN NIEUW TIJDPERK is aangebroken, dat de mens in de gelegenheid *-4 zal stellen zijn werkzaamheden op ongekende wijze uit te breiden. Nog slechts korte tijd en hij zal inderdaad in staat zijn boven de maan te vliegen, zyn machines op de maanbodem te doen landen, Mars, Venus of Mercurius te onderzoeken; hij zal in staat zijn die werelden te leren ken nen waarvan hij op het ogenblik door middel van de astronomie slechts uitermate schetsmatige indrukken bezit; hij zal hun hulpbronnen ontdek ken, hij zal leren die te gebruiken en hij zal „acties" op touw zetten, die tot op heden op onze wereld hun weerga niet hebben gehad. De hemel lichamen zal hij veranderen naar zijn smaak, hij zal hun banen verleggen zodat, na te hebben gespeeld met kiezelsteentjes en rotsblokken, de mens heid morgen werelden zal verplaatsen in een nieuwe fase van haar be stemming. En deze beweging zal op haar beurt het uitgangspunt zijn van een reusachtige aanval op het heelal zelf. Dit alles zal gebeuren, want het is niet mogelijk dat het niet gebeurt: het is het logische gevolg van de geschiedenis van het leven en van de verovering door het leven van steeds hogere organisatievormen. DIT IS EEN GREEP uit een boek, dat onlangs is verschenen van de hand van de Fransman Albert Ducrocq en waarvan de Nederlandse vertaling, bijgewerkt tot juni 1958, dezer dagen gepubliceerd is door de Uitgevers Mij Scheltema en Holke- ma N.V. te Amsterdam. Nu de Spoet niks en de Explorers door het hemel ruim suizen en de tocht naar de maan net zo lang opnieuw geprobeerd zal worden totdat zij met succes is bekroond in deze tijd van de pas ontdekte ruimtevaart is dit boek werk, dat „Voor de poorten van het Heelal" heet, wel van een bijzondere actualiteit. Het feit, dat de lancering en de vlucht der Russische en Ame rikaanse kunstmanen er uitvoerig en diepgaand in worden besproken, ver hoogt het belangwekkende van dit boek in niet geringe mate. De mensheid went spoedig aan nieuwe uitvindingen en het is merk waardig hoe laconiek men over het algemeen het bestaan van de kunst manen. die maandenlang rond de aarde wentelen met een onvoorstel bare snelheid, als een doodgewoon feit aanvaardt. Na de eerste verwon dering over het slagen van zoiets fantastisch als de lancering van een kunstmatige maan, neemt men vol gende lanceringen op als normale gebeurtenissen, terwijl men voor de onvermijdelijke mislukkingen slechts een spottend lachje over heeft. Dat komt omdat men over het al gemeen noch de enorme moeilijkhe den kent van de ingewikkelde struc tuur der raketten noch zich kan in denken in de mogelijkheden, welke het tijdperk der ruimtevaart ons heeft geopend. WIE HET CITAAT uit het genoem de boek, waarmede wij dit arti kel openen, met verwondering heeft gelezen en het bij zichzelf als al te fantastisch mocht hebben gewalifi- ceerd, moge zich even herinneren, dat er in de laatste maanden wel meer dingen zijn gebeurd, welke vroeger als fantaster ij zijn uitgekre ten. In principe is alles vrij eenvou dig en helemaal niet fantastisch, het is slechts zaak de bekende dingen logisch door te denken en gebruik te maken van de middelen, waarover men beschikt. Zo'n vaart in de we reldruimte is tenslotte niets meer dan het overwinnen van de zwaar tekracht. en de zwaartekracht over winnen heeft de mens vanaf de vroegste tijden reeds klaar gespeeld. Het werpen van 'n steen naar een beoaald doel was in principe immers niet anders dan het overwinnen van de aantrekkingskrac' t van de aarde, zij het op zeer bescheiden schaal. Aanvankelijk deed men het met z'n eigen lichaamskracht, later maakte men gebruik van hulpmiddelen, zo als slingers en katapulten, en het laatste hulpmiddel was tot voor kort: het buskruit en dergelijke ontplof bare stoffen. Maar met dit alles was het niet mogelijk de zwaartekracht geheel en al te overwinnen; een pro jectiel van de aarde weg te schieten zó dat hij niet meer terugviel was eert te zware opgaaf. Dat werd pas mogelijk toen men de mogelijkheden van het vuurwerk wat nader ging bestuderen en ging uitrekenen, welk een snelheid eigen lijk vereist werd om van de aarde los te komen. Vroeger had men wel aan de mo gelijkheid gedacht om een projectiel r.aar de maan af te schieten met be hulp van een geweldig grote hoe veelheid kruit uit een enorm kanon. Maar dan stuitte men op de moei lijkheid, dat de aanvangssnelheid van zo'n projectiel zó groot moest zijn, dat deze door de wrijving in de onderste luchtlagen onherroepelijk zou verbranden. Dat was een moei lijkheid, die onoplosbaar scheen, tot dat men op de gedachte kwam het principe van de vuurpijl toe te pas sen en niet één, maar drie of vier trapsgewijze in werking tredende ra ketten te gebruiken. Dan behoeft de aanvangssnelheid niet zó groot te zijn en kan de tweede raket de taak van de eerste overnemen als deze is uit gewerkt en kan de derde en vervol gens eventueel de vierde in werking treden met verhoogde snelheden zo dra de zwaardere luchtlagen reeds gepasseerd zijn. Het prettige van ra ketten is tevens, dat deze even goed, zo niet beter, werken in het lucht ledige. HET IS EVENWEL niet voldoende een raket af te schieten, die de zwaartekracht van de aarde te bo ven komt, want men wil ook nog wat plezier aan de raket beleven. Wan neer men een raket van voldoende sterkte met een rechtlijnige snelheid het hemelruim in stuurt, verdwijnt hij in de onmetelijke ruimte en nie mand ziet hem meer terug. Dat is niet de bedoeling en daarom moet zo'n kunstmaan, die volgepropt wordt met allerlei instrumenten, een cirkel vormige beweging om de aarde gaan maken. Hij moet wat men tegen woordig nogal eens in de kranten leest: „in z'n baan gebracht worden". Men zal zich herinneren, dat dit niet altijd gelukt. Om dat te berei ken moet de snelheid en het gewicht precies in evenwicht worden ge bracht met de aantrekkingskracht van de aarde op een bepaalde hoog te. Met andere woordc..: de centri fugale kracht en de z./aartekracht moeten elkaar opheffen. Als dat het geval is, zal de satelliet ten eenwi- gen dage om de aarde blijven draaien; althans dat zou hij, als er op die hoogte geen weerstand was van de dampkring. De kunstmanen hebben bewezen, dat de luchtlaag om de aarde veel hpger is, dan men eertijds veronderstelde. NU ZAL MEN ZICH ongetwijfeld afvragen: hoe doet men dat, zo'n kunstmaan in zijn baan brengen? De kunstmaan, of de raketten, zo men wil. kunnen dat niet uit zichzelf, want tijdens de opstijging in de on derste luchtlagen kunnen zich aller lei afwijkingen van de koers voor doen, bijv. door windvlagen, welke men van te voren niet kan neutra liseren. En bij deze snelheden geeft een kleine koersverandering bij het begin een geweldige uitslag in de ho gere luchtlagen. Men heeft dan ook inrichtingen aangebracht, welke de raket in de juiste richting moeten stu ren en eventuele afwijkingen moe ten corrigeren. Dat gebeurt vanaf de aarde. Dat wil niet zeggen, dat er beneden een mannetje zit, die de be wegingen van de opstijgende raket in de gaten houdt en zodra het nodig is het roer een slagje omdraait. Met een boot en een auto en zelfs met een vliegetuig kan dat, daar kan het menselijk brein snel genoeg reageren om de juiste koers te houden. Maar met raketten moet een electronisch brein worden ingeschakeld, dat auto matisch en vliegensvlug op alle af wijkingen reageert en de juiste te genmaatregelen neemt. Desondanks gelukt het nog niet "ltijd de satelliet precies in de vooraf berekende baan te brengen en zelfs kan men consta teren, dat ook bij een voor 100 gelukte start een zuivere crikelvor- rnige baan nooit bereikt kan worden. Het wordt altijd een ellips. Uit en en ander blijkt wel, dat het lanceren van een kunstmaan niet be paald een sinecure is en wanneer men dat beseft, zal nen niet langer spottend glimlachen o"i een even tuele mislukking. Het is en .blijft altijd een wonder als het wel gelukt. FN WAT IS NU HET NUT van al die kunstmanen? In het kort gezegd: men wil we ten, wat er te koop is buiten de ons tot nu toe bekende atmosfee-. Men wil weten, welke moeilijkheden er te overwinnen zijn, wanneer de mens heid haar werkzaamheid gaat uit- stxekken tot de ruimte rondom de aarde. Want dat gebeurt ongetwij feld. Reeds nu hebben de mechanische speurders in de hemelruimte ons op heldering gegeven omtrent verschil lende vraagstukken. Wij noemden reeds de hoogte van de ijle luchtlagen; op hoogten, wqar men gemeend had geen spc rtje lucht meer te zullen aantreffen, bleek toch nog lucht en dus weerstand aanwe zig. Men zal daar rekening mee moe ten houden. Voorts bleek het gevaar van zwervende meteoorsteentjes niet zo groot als men gevreesd had en ook de z.g. kosmische straling uit de wereldruimte viel nogal mee. Maar één van de meest frappante ontdek kingen was het bestaan van een gor del van protonen en electronen rond om de aarde, waarvan men vroeger geen vermoeden had. Of deze gordel een grote handicap zal blijken voor de ruimtevaart, weet men nog niet, m?ar men vermoedt van wel. Zo weten de Spoetniks en Explo rers ons heel wat te vertellen over de warmte buiten de dampkring, over de mogelijkheid van leven in een ruimtevaarder (men denke aan de muizen en het hondje Laika), over de juiste waarde van de zwaar tekracht op grote hoogten, enz. enz. ALS WE DAT NU ALLEMAAL weten en als wij er na tien of twintig jaren (of Hngu) er inder daad in slagen om mensen het he melruim in te zenden en heelhuid? weer terug te laten komen (wat één van de moeilijkste problemen is!) als we dat alles kunnen en een reisje naar de maan of naar een andere planeet kunnen mrfken, wat hebben we daar dan te zoeken? Wat voor nut heeft het, om zoveel risico's te nemen alleen om te ervaren, dat het op de maan een dode boel is (wat we al lang weten) en dat het op Mars echt niet uit te houden is? Waarom zullen wij proberen te leven en te werken in een wereld welke beslist niet geschikt is voor onze op de aardse omstandigheden ingestelde constitutie? Op al deze vragen zouden we kun. nen antwoorden met een wedervraag: Hoe weet u dat we daar omstandig heden zullen aantreffen,waar we niets mee kunnen doen? Vroeger had ook niemand gedacht, dat we nog eens over de Noordpool zouden vlie gen (en gemakkelijk ook!) of dat er nog eens een duikboot onder het ijs daar door zou kruipen. Weet u,wel ke uitvindingen er nog gedaan zul len worden? Wie zal zeggen, dat de mens op andere planeten geen om standigheden of materialen zal aan treffen, welke geheel nieuwe ideeën opleveren en aanleiding zijn tot re volutionaire ontdekkingen? Men moet niet vergeten, dat er op andere hemellichamen toestanden be staan door het ontbreken van een dampkring bijv. welke geheel ver schillen van die op onze aarde. Daar over zijn we slechts gebrekkig inge licht; wij moeten er maar naar gis sen. Wie zal zeggen, wat wij er mee kunnen doen als wij ze nader heb ben onderzocht. Columbus ging uit om Indië te zoe ken; hij vond Amerika en dat Ame rika heeft zich heel anders ontwik keld dan Columbus ooit heeft kun nen dromen. Wat voor Columbus een gewaagde onderneming was, is de ruimte-vaart voor ons. Gewaagd, vol risico's, maar de moeite waard. Wij kunnen niet in de toekomst zien, maar dat er een nieuw tijdperk voor de deur staat, is wel zeker. Het is het tijdperk van het overschrijden van grenzen, wel ke ons tot nu toe volstrekt gebonden hebben gehouden aan de aarde. Wat nu nog fantasie is, wordt straks wer kelijkheid. was n bekoorlijke en geestige vrouw EEN GRAAG GEZIENE GAST OP HET MUIDERSLOT Oprekend over Rembrandt zegt Bus- ken Huet in zijn „Land van Rembrandt": „Hij is de knapste Hol lander die ooit geleefd heeft, even als Maria Tesselschade de schoonste Hollandse vrouw". Van deze zeven- tiende-eeuwse dichteres, die door de grote mannen van haar tijd in Hol land werd vereerd en bezongen in ge- -dichtenr zegt Huet in datzelfde boek: „Nooit, moeten wij erkennen, nooit maakte mei minder kosten een vrouw naam in de poëzie. Nochtans kunnen wij er niet aan twijfelen dat Maria Tesselschade door een talent van de eerste rang heeft uitgemunt. Zij had iets onweerstaanbaars over zich, dat nog heden nawerkt. Doch ter van Roemer Visscher, verenigde zij tegelijk in haar persoon al hetgeen de vrouwen ener gehele eeuw voor het nu levend geslacht tot een lief lijke herinnering maakt." Hoe komt het, dat zij vandaag aan de dag nog op onze verbeelding werkt? Zij, en heel het gezelschap da mes en heren die tezamen de Muider- kring vormden, met de gastheer, de Drost van Muiden, als middelpunt? Waarschijnlijk is het hun aristocratie van de geest, die ons bekoort. Maar vooral ook hun hoofse omgangsvor men, die echter wars waren van elke halfzachtheid. Zij durfden elkaar wel te zeggen wat ze dachten, die zeven- tiende-eeuwers. En al lijkt soms uit hun gedichten alsof hun levenspad altijd over rozen liep, in werkelijk heid werd hun het leed evenmin ge spaard als ons. Verstomt het dichtwoord soms van smart, opstandige gevoelens zijn hun vreemd. In brieven en gedichten die ze elkaar schreven, klinkt steeds bo ven het verdriet uit, de toon van be rusting, van aanvaarding van het leed, omdat de „Opperwil" over leven en dood beslist, en „tegen Zijn wil niet te willen is", zoals Tesselschade schreef in een brief aan de dichter P. C. Hooft, nadat zij binnen twee da gen haar man en haar dochter ver loren had. En al „zocht" de Drost van Muiden „de rouw niet, zij wist hem te vinden", en deed hem het verlies voelen van zijn jonge, begaafde vrouw Christine van Erp, nadat eerst hun vier kinderen waren overleden. Ongetwijfeld werden op het „Hoghe Huis te Muiden" diepzinnige ge sprekken gevoerd over het leven, maar meer nog over de wetenschap en de kunst. Vooral na zijn tweede huwelijk met de Zuid-Nederlandse Heleonore Hellemans logeerden 's zo mers vele Hollandse voraanstaande mannen en vrouwen op het Muider- slot als gasten van de familie Hooft. Er werd gezongen, gewandeld en mu ziek gemaakt: eigen gedichten of ver talingen werden voor de anderen voorgedragen. In een overmoedige bui schudde „Tesseltje", zoals Hooft haar plagend noemde, net zolang aan de boom tot de pruimen of peren als een regen tussen de andere gasten neer vielen. „Tesseltje, leef je noch?", vraagt Hooft in een brief als hij in lange tijd niets van zijn vriendin heeft gehoord In een andere brief zijn het de prui men, die overrijp roepen om T-sseltjes mond. Dikwijls probeert Hooft eerst *e weten te komen of Maria Tesselschade bereid is op zijn verzoek om te komen logeren in te gaan, alvorens hy de uitnodigingen aan zijn andere vrienden verstuurt. En, in aanmerking genomer dat die vrienden belangrijke figuren zijn als professor Baerleus, de dichter-staats- man Constantijn Huygens, die diplo maat Joachim Wicqufort, dr. Samuel Coster, de stichter van öe Eerste Nederduytse Academie, de zangeres Francisca Duarte, mogen we gerust schade een bijzondere persoonlijkheid is geweest. Het enige portret dat ons een indruk van deze vrouw kan ge ven is de gravure van de Haarlemse schilder Hendrik Goltzius, gemaakt toen Maria achttien jaar oud was. F venals Spieghel was Roemer Vis- scher, de vader van Maria, een invloedrijk lid van de rederijkerska mer „In Liefd' bloeyende". Reeds op jeugdige leeftijd schreef hij gedich ten, maar later kwam van studeren en gediihten schrijven niet veel, want de graanhandel eiste veel aan dacht op. De zaken gingen goed, toen hij niet alleen als graankoper, maar ook als assuradeur optra 1. Hij deed o.a. zaken als lid van de Hollandse Compagnie. Roemer Visscher stond bekend als een knap koopman, die veel geld verdiende en een van de steunpilaren van de Amsterdamse Bank was. In zijn huis aan de Gelder?chekade ontving hij zijn lette-kundige vrien den. Zijn jongste dochter, Marirtgen, werd geboren toen Roemer Visscher een grote financiële tegenslag had geleden. Twintig graanschepen wa ren vergaan op de rede van Texel. Als herinnering aan zijn verlies gaf hij zijn dochtertje de naam Tesselschade, Zij en haar oudere zuster Anna en ook de tweede dochter Geerty, die echter in de geschiedenis geen be kendheid verwierf kregen een an dere opvoeding dan de gewoonte was in de maatschappelijke kring waartoe de familie behoorde. In die tijd en nog veel later reikte de opvoeding van vrouwen niet ver der dan tot huishoudelijke bezighe den, een beetje Frans en een beetje muziek; zelfs in neel wat deftiger milieus was dat het geval. Maar Roe mers dochters leerden Frans en Ita liaans, een taal die toen erg in de mode was. Ze leerden zingen en ver schillende instrumenten bespelen, te kenen, schilderen, graveren op glas, borduren en schoonschrift schrijven. De dichtkunst werd beoefend in het huis aan de Gelderschekade en zij leerden de werken van buitenlandse auteurs waarderen. Op latere leeftijd vertaalde Tessel schade bijvoorbeeld werk van de Ita liaanse schrijver Tasso Zelfs leerde Roemer Visscher zijn dochters zwem men „in haer vaders tuyn, alwaer een grachte met water was" buiten de stad. Al vindt niemand dit vandaag aan de dag vreemd, voor die tijd en zelfs nog voor de aan onze eeuw on middellijk voorafgaande eeuw is dit wel zeer vooruitstrevend geweest. Deze invloed, opende de mogelijkheid voor de verering die Anna en Maria ten deel viel. En het feit, dat de jon gere Maria bovendien een zeer knap pe vrouw en volstrekt geen blauw kous was maakt het niet verwonder lijk, dat zij een graag geziene g»st was op het Muiderslot; een bekoor lijke, geestige vrouw met een prachti ge stem, die door de intel'ectuel n van haar tijd in gedichten werd be zongen. „Laet niemand sich vermeten, Haer onwaerdeerlickheit in woor den uyt te meten", dichtte Huygens. Na Vondels overgang ging zij in 1641 tot de Katholieke Kerk over. Haar zuster, de dichteres Anna Roe mer Visscher en haar man D. Boot, waren haar daarin in 1640 voorafge gaan.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1958 | | pagina 12