De laatste rustplaats van 'n banneling
„schRei niet mijn vRienö,
ik ga, itiaar kom weöeR"
ZATERDAG 12 APRIL 1958
DE LEIDSE COURANT
PAGINA 7
Portret van prins Willem V.
Ereschuld aan Prins U/illem V
29 april a.s. gaat QRafkelöeR
in nieuwe keRk te öelft weeR open
OQ APRIL wordt 'n prins van Oranje
ten grave gedragen. De laatste
stadhouder, prins Willem V, zal een
definitieve rustplaats vinden in de
grafkelder onder de Nieuwe Kerk,
te Delft waar van oudsher de stoffe
lijke resten rusten van de vorsten en
vorstinnen uit het huis van Oranje
Nassau.
De grafkelder bevindt zich onder
en achter het beeld van prins Willem
van Oranje, dat in het midden van
dit barokke praalgraf zijn voeten
laat rusten op zijn trouwe stenen
hond.
Een grote steen, met vier ringen
in de vloer geeft toegang tot de graf
kelder, die de laatste maal is geopend
om er het stoffelijk overschot van
prins Hendrik, de prins-gemaal van
koningin Wilhelmina, bij te zetten.
Dat was in 1934 en bezijden dit graf
moet nog een kleine krans van bloe
men liggen, die als een laatste groet
aan haar vader door prinses Juliana,
toen nog een jonge vrouw is neer
gelegd.
Een korte, sobere plechtigheid zal
op 29 april plaats vinden, een kleine
stoet, geëscorteerd door een afdeling
marechaussèe bereikt in de namiddag
Delft, waar in de Nieuwe Kerk ds
Berkel een korte dienst zal leiden in
tegenwoordigheid van koningin Ju
liana en prins Bernhard. Op 28 april
heeft dan de evangelisch-lutherse
bisschop Erdmann van Brunswijk in
de kathedraal van Brunswijk, waar
prins Willem V tot nu toe rustte,
reeds een plechtige uitvaartdienst ge
houden.
Na de bijzetting in de diep^ kelder
van de Nieuwe Kerk zullen bijna alle
telgen van het Oranjehuis 40 in
getal rusten in deze kelder; onder
Willem de Zwijgers praalgraf, dat
door Hendrik de Keyser in ruim tien
jaar voltooid werd. Slechts Willem in
en zijn echtgenote, Maria Stuart, lig
gen', als koning en koningin van En
geland, begraven in de Londense
Westminster Abbey, de oudste zoon
van Willem de Zwijger, Philip Wil
lem werd bijgezet in de St. Sulpice-
kerk te Diest.
Ereschuld.
Dikwijls zijn in de loop van de
jaren stemmen opgegaan, die spra
ken van „een ereschuld" en die het
overbrengen van het stoffelijk over
schot naar Nederland bepleitten. De
Leidse historicus, prof. dr. P. J. Blok,
bijvoorbeeld was een ernstig voor
stander en in het biografische woor
denboek schreef hij reeds in 1911, dat
het stoffelijk overschot van prins
Willem V „later van Brunswijk naar
Delft is overgebracht". Zo zeker was
hij van het feit, dat het overbrengen
binnenkort zou geschieden. De Eerste
Wereldoorlog doorkruiste een ern
stige poging van een comité en later
is er niets meer van gekomen. Overi
gens schreef niet lang na de dood van
prins Willem in 1817 nl, vier jaren
na het einde van de Franse overheer
sing, reeds Jan van der Bol: „Onder
vreemde luchten moest hij sterven,
en eene vreemde aarde moest zijn
overschot bevatten, ver verwijderd
van het gebeente zijner vaderen".
HET WOORD: „Ereschuld", waar
van ook nu weer speekt het
comité, dat met toestemming van
koningin Juliana het overbrengen
van 't stoffelijk overschot heeft voor
bereid, is inderdaad de juiste uit
drukking. Het leven van prins Wil
lem V was zeer ongelukkig hij is
onder een kwaad gesternte geboren.
Toen hij in 1766 meerderjarig was
geworden, vónd hij een verdeelde en
slecht ingerichte staat. Hij was een
kind van zijn tijd, bleek weinig be
stand tegen de zware taak, die op
zijn schouders was gelegd en al spoe
dig pakten dreigende wolken zich
boven ons land samen. Alleen een
krachtige persoonlijkheid, een die in
zicht had gehad in de veranderingen,
welke zich in de tweede helft van de
achttiende eeuw voltrokl en, die
weerstand had durven bieden tegen
de machtswaan van de regenten, zou
misschien in staat geweest zijn de
stromingen van die tijd tussen de
De prachtige begrafenis van prins
Willem V in Brunswijk. De stoet
wordt geopend door de hoffourier,
gevolgd door acht flambouwdragende
livreibedienden. Daarna officieren in
zware rouw, de hofmaarschalk, dan
acht paarden geleid door acht pages,
bijgestaan door acht palfreniers. Vier
kamerheren droegen de slip van het
lijkkleed. De lijkwagen wordt ge
volgd door generaal-majoor de Lar-
rey geleidend o.m.: de prins van
Oranje, de hertog van Brunswijk
Wolfenbüttel, prins Georg, de erf
prins van Brunswijk, daarna volgen
vele andere belangrijke genodigden,
de stoet wordt gesloten door bedien
den met flambouwen.
Vlucht
UET ZOU teveel ruimte vragen
een overzicht te geven van het
leven van de prins, die zoals men
zich uit de geschiedenisboekjes zal
herinneren het bestuur groten
deels overliet aan zijn vrouw, Wil
helmina van Pruisen en de raads
pensionaris. Vele gebeurtenissen heb
ben ertoe geleid, dat de wankele
republiek ten gronde ging en de
Stadhouderlijke familie wijk moest
nonen naar Engeland. De directe
aanleiding van dit vertrek was het
oprukken van het Franse leger in c'e
winter van 1794-1795. Het gebeurde
allemaal zo snel, dat een reis naar
Duitsland, waar de Prins van Nassau
zijn eigen grondgebied had, niet meer
mogelijk was. Op de koude winter
morgen van 18 januari 1795 vertrok
ken de prinses en haar schoondochter
met de in 1792 geboren zoon van het
Erfprinselijk paar later koning
Willem H van Scheveningen in
een visserspink naar Engeland. De
avond daaraanvolgend stak ook de
prins vergezeld van zijn beide zoons
prins Willem en prins Frederik, even
eens in een visserspink, over naar
Engeland. Men verhaalt, dat de prins
niettegenstaande de felle koude, de
kust nakeek, totdat deze geheel uit
het oog was verdwenen.
1"\E PRINS heeft ongetwijfeld de
hoop gekoesterd, dat hij zijn va
derland nog eens zou terugzien: de
geschiedenis leert anders. Tot het
jaar 1801 bleef de stadhouder in En
geland, intussen heeft hij alle hoop
op herstel van zaken in 't vaderland
verloren. De Staten-Generaal schafte
het erfstadhouderschap af, en Willem
V werd van al zijn erfelijke rechten
beroofd. Zijn hoop op Engelse hulp
vervloog. November 1801 vestigde de
prins zich op „Oraniënstein" bij Dietz
in Nassau, in 1802 volgde hem de
prinses. De prinsen Willem en Fre
derik waren reeds jaren daarvoor
naar het vasteland vertrokken; Wil
lem ging met zijn gezin in Berlijn
wonen, Frederik werd soldaat nam
dienst in het Oostenrijkse leger en
stierf als opperbevelhebber der Oos
tenrijkse troepen in 1799 te Padua.
Regerend vorst
Het is voor onze tijd wel een merk
waardig idéé, dat prins Willem als
regerend vorst in Nassau werd ont-
Het grafmonument in de N
ment de oude toegan
ieuwe Kerk. Voor het monu-
g tot de grafkelder.
vangen. De eenvoudige landsbevol-
king, die hem onderdanig was, ont
ving hem met alle eerbetoon, maar
prins Willem sloot zich in op zijn slot.
Mét zijn gemaal ging hij soms op
visite bij zijn dochter prinses Louise
in Brunswijk. In de wintermaanden
vertoefden zij dan meestal in de
„Domprobstei". Vermeld moet wor
den, dat in de republiek nog oud
regenten waren, die de prins trouw
bleven en weigerden een officiële
functie te aanvaarden. Het is een
moedige daad, een daad van beteke
nis van de prins geweest dat hij hen
van him eed van trouw heeft ontsla
gen. Ongetwijfeld viel dit besluit hem
moeilijk, want hij sneed hiermede de
juiste banen te leiden. De geschied
schrijvers zijn het er over eens, dat
prins Willem V in de rij der stadhou
ders niet de gelukkigste is geweest,
hij was géén krachtige persoonlijk
heid. Maar zonder twijfel behoorden
edelmoedigheid en goedaardigheid tot
zijn goede eigenschappen. Zijn liefde
voor zijn vaderland en zijn trouw
aan zijn gezin zijn boven alle lof
verheven. Prof. Geyl wijst in een ar
tikel in „De Gids" ook op de waar
digheid, waarmee de prins in balling
schap zijn lot heeft gedragen. Maar
in zijn eigen fel bewogen tijd, toen
de gemoederen verhit waren en het
bijna niet mogelijk was objectief te
oordelen, werden deze goede eigen
schappen van de prins allerminst naar
waarde geschat, de heer J. A. Zelm
van Eldik, die met een artikel in „De
Navorscher" pleitte voor verplaatsing
van het gebeente schrijft, dat het
deze goede eigenschappen toch wa
ren, die in latere tijden de gedachte
aan een „ereschuld" jegens de laatste
Stadhouder bevruchtten.
Prins Willem van Oranje en zijn trouwe hond rusten
boven d e graven
DU is de ingang tot de grafkelder, waarin thans 39 Oranjes rusten. Op
de achtergrond het kerkschip van de Nieuwe Kerk, die de langste van
Nederland is.
IN DE „Domprobstei" te Brunswijk
overleed prins Willem V in de
nacht van 8 op 9 april 1806. Zijn laat.
ste woorden waren: „Vergeef ons on
ze schulden, gelijk wij ook vergeven
onze schuldenaren". Dr. Caspari, hof
arts te Brunswijk, verrichtte een sec
tie op het lichaam, die negen uur
duurde. Daarna balsemde men het
lichaam. Aan alle hoven werd in die
tijd kennis gegeven van het over
lijden. Op 14 april meldde de erfprins
van Oranje de dood van zijn vader
aan keizer Napoleon. De prinses zag
er op toe, dat de bijzetting van het
stoffelijk overschot met de nodige
eerbewijzen plaats vond. In de bene
denvertrekken van het paleis had
men een chapelle ardente ingericht,
waar de kist onder een baldakijn
werd opgesteld. Aan het hoofdeind
zo lezen wij bij J. A. Zelm v. Eldik,
werd op een rood velours met goud
galon afgezet kussen een kroon ge
plaatst; iets lager in een zilveren bus
het hart van de overleden vorst.
Grootse begrafenis.
De 18e april van dat jaar om negen
uur 's avonds vond de plechtige bij
zetting van het stoffelijk overschot
plaats.
Op weg naar de Domkerk in Bruns
wijk droegen vier kamerheren de
slippen van het lijkkleed. De paarden
geheel bedekt met zwarte kleden,
werden geleid door acht pages, bij
gestaan door acht palfreniers.
Op de kist lagen de kroon, de
degen, de veldheerstaf, de ordeteke
nen en de zilveren bus met het hart
van de overleden vorst. Zijn manne.
lijke nakomelingen volgden de baar,
de stoet had een lengte van vele hon
derden meters en hij werd gesloten
door acht flambouwdragende livrei
bedienden. De laatste stadhouder had
zijn rustplaats in den vreemde gevon
den. Het was niet zijn laatste rust
plaats. „Schrei niet mijn vriend, ik
ga, maar kom weder", zei de prins
bij zijn vertrek op 18 januari 1795
tegen schipper Roos, die hem naar
het zeilschip overbracht en daarbij
zijn ontroering niet kon verbergen.
Op 29 april 1958 gaan deze woorden
in vervulling.
CELSTRAF EN
GEMEENSCHAP
NA de opzienbarende vergiftiging
die in de strafgevangenis van
Leeuwarden is mogelijk gebleken,
zijn er in de Pers allerlei gissingen
gemaakt. In elk geval is komen vast
te staan volgens de verzekering van
minister Samkalden, dat er geen aan
leiding bestaat om nu maar van de
moderne gevangenisvorm af te stap
pen.
Dat is dan een ondersteuning van
hetgeen de minister van Justitie eer
der heeft laten weten, namelijk, dat
de veiligheid binnen de gevangenis-
en gestichtsmuren op eenvoudige
wijze is te verzekeren.
We moeten deze moderne gevan
genisvorm zo zien, dat de ten uitvoer
legging van vrijheidsstraffen wordt
dienstbaar gemaakt aan het opnieuw
geschikt maken van de gevangene
voor de maatschappij. Er is reeds
eerder op gewezen, dat men het sys
teem van celstraf als ondeugdelijk
heeft verlaten en een meer moderne
weg heeft ingeslagen, namelijk door
middel van een gevangenisvorm die
stoelt op cel èn gemeenschap.
Dat er desondanks gevangenen zijn,
die van de grotere vrijheid binnen de
gevangenismuren misbruik zouden
maken was bij voorbaat te voorzien.
telijke verzorgers in onze gevan
genissen bij de benadering van
delinkwenten zich beraden op eigen
zending en taak. Zo weten we, dat de
gevangenis-aalmoezeniers met grote
toewijding en apostolaatsgeest werk
zaam zijn en in eigen kring zich ge
regeld bezinnen op hetgeen als hulp
in geestelijke nood kan worden ver
richt. Het gaat niet alleen over het
leiden van godsdienstoefeningen en
het geven van godsdienstonderricht,
maar vooral om het persoonlijk con
tact met de gedetineerden. Pastorale
gesprekken plegen niet te worden
beperkt tot cel of spreekkamer.
Ze worden tegenwoordig ook ge
houden tijdens contact- en discussie
avonden, retraites en andere gods
dienstige manifestaties.
Dan zijn er ook de sociale ambte
naren in de gevangenissen en ge
stichten, die de gedetineerden helpen
bij het zoeken naar een oplossing van
maatschappelijke moeilijkheden om
hen aan het komende leven aan te
passen. Samen met het onderwijzend
personeel, zijn zij belast met de orga
nisatie van het onderwijs aan ge
vangenen, hun algemene vorming en
de ontspanning, in het algemeen de
besteding van vrije tijd.
De gevangenisdirecteuren kunnen
zich daarom verheugen over het al
lengs gegroeide contact aan zoveel
kanten. Dat er zo nu en dan iets
alarmerends gebeurt, zoals destijds
te Breda en nu te Leeuwarden, mag
hen niet weerhouden van hun leiden
de taak om in een moderne gevange
nisvorm gerechtigheid en barmhar
tigheid samen in zinvolle, samenwer
king toe te passen.
zullen de door minister Donker
voorbereide initiatieven door minis
ter Samkalden en zijn staf worden
doorgezet. Men denke daarbij niet,
dat het opvoeren van allerlei verzor
ging van gevangenen een puur vader
landse bezigheid is „als om de ge
straften min of meer in de watten te
leggen". We denken aan een rapport
dat reeds in 1954 te Genève is uit
gebracht door een Europese commis
sie en waarin de problemen rond de
gevangenisarbeid duidelijk werden
omschreven. Het rapport, dat zich
richtte tot de Verenigde Naties, acht
gevangenisarbeid als zodanig geen
bijkomende straf, doch gaat er van
uit, dat de gevangenen recht op
arbeid hebben en dat voor hen ook
de plicht tot arbeid bestaat
Daarover heersen allengs steeds
minder moeilijkheden en de massa
der gedetineerden waardeert hetgeen
binnen het kader van de moderne
gevangenisvorm wordt gedaan. Dat
doet intussen niets af aan hun vrij
heidsdrang, een menselijke eigen
schap die we allen kennen.
Het is misschien juist om die
drang, dat de Justitie geen extra
straf oplegt aan hen, die kans zien
te ontvluchten. Doch men zal het de
Overheid niet euvel duiden, dat ze
tracht nog meer beveiligingsmaat
regelen te treffen dan tot nu toe.
HET komt ons intussen voor, dat
moeilijkheden allengs zullen ver
minderen, naarmate het gratiebeleid
van de Regering in ruimere banen
wordt geleid.
In de loop van 1957 is een beperkt
aantal levenslange delinkwenten „op
jaren" gesteld, met als gevolg, dat
reeds in 1961 de eersten in de maat
schappij kunnen terugkeren. Het
Tweede-Kamerlid Van Rijckevorsel
van de K.V.P. had al eerder op die
verlichting van straf aangedrongen
en daarbij het christelijk motief van
de barmhartigheid laten gelden.
Lang niet ieder staatsburger is zó
maar voor het verlenen van barm
hartigheid gewonnen; daar gaan
soms vele jaren overheen. Toch was
het niet zonder zin, dat de grote ver-
zetsvrouwe Koningin Wilhelmina na
de bevrijding aan het Amsterdamse
stadswapen de barmhartigheid heeft
toegevoegd.