DE OUDE ROEM VAN
MILITAIRE KETELTROMMEN
t Hoorntje
CLLa paukeniit met de muziek mee.
Schone herinneringen aan
een vervlogen tijd
vA/aar klank in zat
ZATERDAG 5 APRIL 1958
DE LEIDSE COURANT
PAGINA 6
TPoals dat wel meer het geval is bij
grote feesten der mensen heb
ben ook 'bepaalde dieren het erg
druk en staan in het middelpunt van
de belangstelling. Met Kerstmis zijn
konijnen en ganzen vogelvrij en la
ten zich doorgaans lankmoedig ter
slachtbank leiden; op de dagen vóór
Pasen zijn de kippen en hazen aan
de beurt. Zij behoeven echter niet
weg te kruipen, zij dringen zioh in
tegendeel zelfs op en verschijnen
steevast met een gelukkige glimlach
ten tonele, vooral op de Paaskaar-
ten.
Wij kunnen ons best voorstellen,
dat die glimlach dikwijls niet van
harte gaat, want
als er dieren hard
moeten werken
zijn het de hazen
en kippen op de
vigilie van Pasen.
Van normale fau
na-wezens zijn het
opeens eierpro-
ducenten en dito
handelaars geworden; de meeste Bar
nevelders zijn tegen Paaszaterdag
van de leg af en een instorting nabij
en de hazen maken links en rechts
offertes, soms van het kastje naar de
muur en van de kippe-ren naar de
huiskamers.
Men ziet hazen in het vrije veld
met gehamsterde, van een fleurig pa
troontje voorziene eieren; loshuppe-
lende hazen met een strikje om de
nek of hazen, die met een Paaswens
tussen de poten dromerig in een
mandje liggen broeden op eieren, die
nooit zullen uitkomen; er zijn jeug
dige hazen bij, maar ook die krom
lopen van de jicht omdat men ver
geten heeft ze met pensioen te stu
ren. En allemaal glimlachen ze; in
de etalages van heel dure banket
bakkers staan ze zelfs te schateren.
We konden in onze jonkheid nog
niet bevroeden, dat de vriendelijke
haas, die ons werd opgedrongen als
„Paas"-haas en die we moeder ga
ven als „MaV-haas, niet ten nauw
ste was betrokken bij het voortbren
gen van de eieren en dat hij niet in
eigen persoon aan de productie deel
nam. Later heeft men ons deze
schone illusie ontnomen. Nü distri
bueert de snelle paaslangoor alleen
nog maar, draagt een chocolade
sfeer met zich mee en staat in een
onduidelijke relatie tot de kip, maar
alleen in de Paastijd.
Alleen in de Paastijd ook schijnen
bij een kerkbestuur in onze omge-
streken de olijke dieren iets te ma
ken te hebben met de collecte. De
kip wordt niet met name genoemd,
maar men ziet toch wel met span
ning uit naar flink wat Paas-„eitjes"
op de schaal. „Vinden we echter", zo
zegt men daar, „een tientje tussen
de „eitjes", dan houden we even de
adem in en zeggen: dat was een
Paashaas."
i Kijk. dat zouden wij nu niet kun-
I nen: van een tientje zeggen, dat het
I een Paashaas is. De glimlach, ja, die
is er wel; maar we missen dan al
tijd nog het strikje en de chocolade
sfeer.... en het distribueren.
EEK.
RECHTSZAKEN
Praktizijnskantoor van
TH. J. VAN DER HEIJDEN
Hoge Rijndijk 103a Leiden
Telefoon 23405
dig heeft (omdat wij geen bereden
troepen meer hebben) daarom kent
men ze in het buitenland nog wel de
gelijk. Zo houden de „Life Guards"
in Engeland er een paukenpaard op
na, dat als we ons niet vergissen, uit
Nederland afkomstig is.
Vergeten wij bij dit alles echter
niet het paard, dat het geheel tot een
zekere volmaaktheid kan opvoeren,
wanneer het tenminste aan zeer bij
zondere voorwaarden voldoet. Een
„paukenpaard" is niet zó maar een
paard. Dat weten de kooplieden, die
Schotse militaire muzikanten, waaronder doedelzakken, op een te Ain
wel eens opdracht kregen om zulk sterdam gehouden tentoonstelling van tinnen soldaatjes.
De stokken, waarmede de trommen
worden geroerd, zijn aan het einie
voorzien van een met zeemleder om
woelde zware bol en nu gaat het er
werkelijk niet alleen maar om, dat
de paukenist zijn begeleiding op de
juiste wijze geeft, neen, minstens
even belangrijk is de „show", welke
hij er bij maakte door allerlei grimas
sen met de stokken uit te halen, zo
op de wijze als de tamboer-maitre
dat bij een muziekkorps pleegt te
doen. Al naar gelang 's mans innerlijk
ziet men afgebeten militaire bewe
gingen of sierlijke speelse bijna oos
ters aandoende gebaren. De éne keer
met beide handen ver boven zijn hoofd
en dan weer beide naar rechts of
links één der trommen roerend.
Paukenwagen van een Staats-Artillerie-regiment in de 17de eeuw.
Wanneer ge eens tijd hebt, richt dan uw schreden naar het Legermuseum
achter het Leidse station. Het is de moeite van het bezichtigen ruimschoots
waard.
Als ge dan goed rondkijkt zult ge op een gegeven moment ook zien een
paar trommen met fraai geborduurde kleden erom heen hangend. En de
gids zal U zeggen, dat dat de pauken zijn van het 6e regt. veld-artillerie,
dat eertijds in Leiden in garnizoen lag en door de burgerij vereerd werd
met dit stel fraaie pauken of keteltrommen. Als we ons goed herinneren
moet die schenking hebben plaats gevonden in het jaar 1934.
Reeds van oudsher trok de soldaat
met muziek te velde. De muziek is
zulk een integrerend onderdeel van
het militaire leven geworden, dat zij
zelfs een eigen karakter heeft aan
genomen, zodat men tegenwoordig
kan spreken van „militaire muziek"
en waaronder men dan voornamelijk
verstaat pittige en krachtige marsmu
ziek, muziek waarop gelopen kan
worden „in de pas" en welke het
marcheren zelfs dikwijls tot een ge
noegen maakt.
Muziek maakt fris.
Het is bekend, dat een vermoeide
troep aan het einde van de oefening
op de terugweg „afgehaald" door
het muziekkorps a.h.w. opveert en
nieuwe kracht ontvangt om, ten aan-
schouwe van de garnizoensbevolking,
volkomen fris weer in de kazerne te
rug te kunnen keren.
Bij gebrek aan een muziekkorps,
dat meestal bij grotere eenheden in
gedeeld kan worden (bijv. bij een re
giment) zijn toch veelal wel een
paar tamboers en (of) hoornblazers
ter beschikking. We kunnen rustig
aannemen, dat de tamboers van Na
poleons „grande armée" de duizenden
soldaten, waarmede de Franse kei
zer naar Rusland trok, tot de enor
me mars-prestaties hebben in staat
gesteld. Geen wonder, dat In vroe
ger tijden, toen alle afstanden, wel
ke niet te paard werden overwon
nen, te voet moesten worden afge
legd, de muziek van groot belar.g
werd geacht. Zij vormde a.h.w. de
morele spierkracht van de soldaat,
terwijl bij critiekc momenten, zoals
bij de stormaanval, het de muziek
was, welke de soldaat a.h.w. in ex
tase moest brengen en het moderne
zenuwdrankje verving
Ook tegenwoordig meent men de
militaire muziek niet te kunnen ont
beren. Een „Koninklijke Militaire Ka
pel" en de „Kon. Marine Kapel" heb
ben al een hele een eervolle
staat van dienst en bleven zelfs in de
z.g. afbraakperiode van onze weer
macht behouden.
Wat wij tegenwoodig echter wèl
missen dat zijn de bereden muzier
korpsen, die wonderlijke korpsen van
muzikanten, die alle te paard geze
ten in staat bleken te zijn twee din
gen tegelijkertijd te kunnen doen n.l.
paardrijden en muziek maken. Vóór
de oorlog waren er enkele veld-ar-
tillerie-regimenten en minstens één
huzaren-regiment, welke er zulk een
bereden muziekkorps op na hiel
den, meestal uit narticuliere midde
len tot stand gekomen en ook met
vrijwillige bijdragen in stand moest
worden gehouden, want van over
heidswege was er geen cent voor uit
getrokken. Voor romantiek had men
toentertijd geen geld over. Men
meende dat dit volkomen overbodige
luxe was. Daar denkt men tegen
woordig gelukkig voor de soldaat
al weer anders over.
Pauken onontbeerlijk.
Zulk een bereden korps was ech
ter pas compleet, wanneer men kon
beschikken over eenpaukenist,
gezeten op een paukenpaard en in
het bezit van een stel pauken. En zo
zijn wij dan als vanzelf terecht ge
komen bij de keteltrommen, want in
goed Nederlands heten pauken eigen
lijk zo. De Duitser spreekt van „Kes-
selpauken" en de man, die beide
trommen, welke rechts en links van
de schouders van zijn paard zijn op-
Pauken werden vaak geschonken
als beloning voor bijzonder manmoe
dig gedrag en zo kregen zij den ook
vanzelfsprekend het karakter van
een ereteken. Er zijn cavalerie-regi-
menten bekend, welke inplaats van
een standaard vaandel) een stel
pauken voerden en waarbij deze dus
geacht werden de plaats van de stan
daard in te nemen, met als gevolg,
dat aan de pauken dezelfde eer be
wezen was aan de standaard te bren-
plicht was aan de standaard te bren
gen.
Jhr. Wittert vermeldde in zijn
boek over Militaire Ceremonieel, dat
een Saksisch ruiterregiment in de
oorlog tegen de Turken in 1680 zijn
standaard verloor. Dit was natuurlijk
een smadelijk feit, doch het regiment
wiste dit uit door een stoutmoedige
attaque, waarbij het een stel zilveren
pauken op de Muzelmannen verover
de. De Keurvorst van Saksen be
paalde toen, dat het regiment in den
vervolge i.p.v. een standaard die zil-
zilveren pauken zou voeren en tot
de ineenstorting van het Duitse Kei
zerrijk in 1918 voerde het Saksische
Garde-Reiter Regiment dan ook geen
standaard, doch nog steeds diezelfde
pauken.
Officieel kwamen de eerste ketel
trommen in het Nederlandse leger in
1688 en wel bij de artillerie, waar de
paukenist op een door twee paarden
getrokken wagen zetelde. Een aante
kening, dat voor het eerst officieel
keteltrommen in ons leger werden
medegevoerd door het cavalerie-re-
giment van kolonel Van Weideren in
Tamboers van de Kon. Mil. Kapel
in actie.
1666 op zijn tocht naar Holstein is
beslist niet juist. Hoogstens zou men
kunnen zeggen, dat dit toen voor het
eerst officieel bij de cavalerie ge
beurde, al is zulks óók nog maar de
vraag, want op een schilderij van
Lingelbach, voorstellende een op
tocht van ruiterij op 1 augustus 1650
naar Amsterdam, rijdt achter de
trompetters een paukenist, die er lus
tig op los slaat (Mauritshuis).
Ere-wacht voor de keteltrommen.
Doch het merkwaardigste was en
zal blijven die paukenist op die fraaie
wagen. Het was een neger een
Moriaan, zoals men toen zeide die
de trommen moest slaan. De wagen
was op zichzelf al een mooi stuk
werk en het geheel door de fiere en
schoon opgetuigde paarden, gemend
door een sierlijk geklede koetsier, ze
ker het aankijken ten volle waard.
Evenals een vaandel een „vaandel-
wacht" ter bescherming nog steeds
krijgt toegewezen, zo kreeg ook
de paukenwagen een „paukenwacht"
onder leiding van een officier.
Uit de .reglementen van het Garde
du Corps van de Erfstadhouders is
bekend geworden, dat de pauken
(dus de trommen) eerst op het paard
gegespt wer,den, wanneer de stan
daard bij de troepen intrad. Of met
andere woorden: aan de pauken werd
dezelfde eer bewezen als aan de stan
daard.
Hoe verder de tijd vorderde des
te meer werk werd van die pauken
gemaakt. Zien wij op de paukenwagen
nog duidelijk de „kale" trommen la
ter werd het gewoonte de pauken
van paukenkleden te voorzien, wel
ke meestentijds bijzonder fraai gebor
duurd waren. In de Pruisische mili
taire taal heetten zij: „Paukenfah-
nen" paukenvlaggen).
Hoe schoon die trommen ook ver
sierd moge zijn zij komen pas tot le
ven door het vakmanschap van de
paukenist.
Zo'n paukenist is een artiest, ten
minste wanneer hij zijn vak ver
staat. Hij moet niet alleen een goede
tamboer zijn met gevoel voor ritme,
doch hij moet tevens een bekwaam
ruiter zijn, want omdat hij beide
handen nodig heeft om zijn pauken I
te slaan is de besturing van het
edele ros alleen nog maar mogelijk
met devoeten! Tot dit doel zijn
één stel teugels aan de stijgbeugels,
waarin de paukenist zijn voeten ge
stoken heeft, bevestigd.
een dier te bemachtigen. Een pauken
paard moet n.l. opvallen, net als zijn
berijder, de paukenist. Vandaar, dat
men er het liefst een bont paard voor
uitzocht en als het kan moest dat
paard dan bovendien nog groot zijn
ook.
Je bént paukenpaard
of je bent het niet.
Bij gebrek aan een bonte mocht het
een schimmel zijn of liever nog een
„getijgerd" paard (d.i. een wit paard
met overal op het lichaam donkere
vlekken). Dat het paard, eenmaal
aangekocht en bestemd om als pau
kenpaard dienst te doen, voorts een
grondige africhting nodig heeft om
bij dat vreselijk lawaai boven hem
rustig te stappen en desnoods te dra
ven op niet anders dan voethulpen
van de paukenist, zal wel duidelijk
zijn. Ook zal het niemand vreemd
klinken, wanneer wij vertellen, dat
er weinig goede ->aukenpaarden wa
ren en zijn te vinden.
Want hoewel óns leger na 1945 he
laas geen paukenpaarden meer no-
Bij ons wordt de traditie van het
bereden muziekkorps mét pauken
door de landelijke ruiters voortgezet.
Vooral de Brabantse paukenist is
een martiale figuur, zo wèl passer tl
bij hetgeen men daar gewend is op
het gebied van gilden en schutters.