DIERIC BOUTS' KUNSTU/ERK
IN DELFT TENTOONGESTELD
Grote vraag naar
ZATERDAG 28 DECEMBER 1957
DE LEIDSE COURANT
PAGINA 7
„Het Godsoordeel", een der z.g. Leuvense Gerechtigheids-taferelen
Schilder der verstilde bezieling
DIERIC BOUTS, de schilder der verstilde bezieling zoals hij wel
genoemd wordt, behoort tot de grootsten der z.g. Vlaamse primi
tieve schilderschool, evenknie van de gebroeders Van Eyck en
Rogier van der Weyden, in bepaaldé opzichten zelfs hun meerdere.
Hij was Noord-Nederlander van geboorte. Volgens de grote
kenner van de middeleeuwse schilderkunst in de Lage landen,
Max. J. Friedlander, aanschouwde Dieric Bouts rond 1406 in Haar
lem het levenslicht, volgens anderen zal dat geweest zijn tussen
de jaren 1410. en 1420. In 1447 trok hij naar het Vlaamse Leuven.
De twee steden Haarlem en Leuven waren oorzaak dat Dieric
lange tijd bij de kunsthistorici bekend was onder twee namen, nl.
Dirick van Haarlem en Dieric van Leuven. Zelfs heeft men een
tijdlang gemeend dat het twee verschillende schilders waren doch
na lang en nauwgezet critisch stijlonderzoek kwam men eindelijk
tot de slotsom dat hei één man moest geweest zijn die de kunst
werken schiep die de grootste bewondering van de beschaafde
wereld afdwingen Dieric Bouts.
allerlei variaties omwerkte. Niet ge
heel en al onpersoonlijk, was hij toch
meer burgerlijk en moet hij gezien
worden in het typische licht van de
nabloei ener grote school.
Dieric de Jongere, geboren ca. 1448
en gestorven in 1491, was eveneens
een schilder, waarvan echter met ze
kerheid geen werken bekend zijn.
Wel worden enkele schilderyen aan
hem toegeschreven.
Na de dood van Catharina van
der Brugghen trouwde Dieric de
oudere met de „beenhouwerswedu
we" Elisabeth van Voshem. De gro
te schilder stierf te Leuven in het
jaar 1475, waarschijnlijk op de 6e
mei; zijn weduwe schijnt hem nog
een aantal jaren te hebben overleefd.
WORDT DIERIC BOUTS DAN AL
GEREKEND TOT DE VLAAMSE
SCHOOL, die invloed zal hebben on
dergaan van de Van Eyk's en Rogier
van der Weyden, die te Brussel
werkte, of van zijn tijdgenoot, de
Bruggenaar Hugo van der Goes, in
meer dan één opzicht bleef hij toch
Noord-Nederlander. Hem kenmerkt
n.l. een grote zin voor realisme en
een grote liefde voor de natuur, spe
ciaal voor het landschap. Bouts is de
eerste geweest die zijn figuren plaat
ste in het landschap- en deze onver
brekelijk daarmee verbond, terwijl
hij ook als een der eersten een voor
die tijd grote kennis had van de leer
van het perspectief en deze ook, zij
het tot in alle finesses, in zijn wer
ken tot uiting bracht.
Zijn personages zijn altijd stille en
verstilde figuren, waaraan iedere uit
bundigheid, elke activiteit vreemd is.
Zijn grote meesterschap openbaart
zich in het weergeven van koppen en
in het gebaren der handen legt hij
de gemoedstemming van zijn sujet
ten vast. Men neemt dan ook wel aan
dat de meeste werken van zijn hand
mede bedoeld zyn als portretten.
Geraffineerd is de wijze waarop hij
zijn schilderijen opbouwde en compo
neerde. Zelfs de lijnen van het land
schap bracht hij in harmonie met die
van de figuurgroepen. Daarbij toont
hij een hoog ontwikkeld kleurgevoel,
die wezenlijk afwijkt van die van an
dere uit de z.g.n. primitieve periode*
Het ongemeen rijke coloriet van Bouts
is nauwelijks door tijdgenoten ge
ëvenaard, zeker niet overtroffen.
Zyn rood b.v., is sterk gevarieerd
maar nimmer zoet, veelal met een
violette inslag en hij schikt de kleu
ren in zijn groepen tot een gaaf har
monieus geheel. Anatomisch gezien
zijn de figuren niet altyd sterk, wel
echter maakt hij de anatomie dik
wijls ondergeschikt aan de composi
tie zoals onder meer heel sterk tot
uiting komt in „Het Godsoordeel".
Groot moet de invloed zjn
GEWEEST die Dieric Bouts op
anderen heeft uitgeoefend. Vele min
dere goden hebben hem nagevolgd of
motieven aan schilderijen van Bouts
ontleend. Tot zelfs in Duitsland
meent men zijn invloed te kunnen
aanwijzen.
Hoewel Bouts door vele opdrach
ten (hij werd als schilder een vermo
gend man) een groot aantal wer
ken moet hebben gewrocht, zijn er
toch niet veel schilderijen bekend die
met zekerheid als zijnde van Dierics
hand kunnen worden aangewezen.
Het was niet de gewoonte schilde
ryen te signeren en dikwijls moet
door stijlcritisch onderzoek of door
details als wapenschilden e.d. wor
den uitgemaakt of enig werk van
Dierics hand kan zijn.
Uit de archieven blijkt echter wel
dat dè bekende grote meesterwer
ken inderdaad door Bouts zijn ge
schilderd, te weten het beroemde Sa
cramentsaltaar in de St. Pieterskerk
te Leuven, geschilderd in de jaren
14641468 in opdracht van het Sa
cramentsgilde. 2 z.g. Gerechtigheids-
taferelen, gemaakt in opdracht van
het stadsbestuur van Leuven voor de
vierschaar in het Raadhuis en thans
in het museum te Brussel, zijn Bouts'
laatste werken geweest.
Een ervan was bij zijn dood in
1475 nog onvoltooid en werd afge
maakt door een veel minder bege
nadigde hand. Een Laatste Oordeel,
eveneens gemaakt in opdracht van
het stadsbcTtüur van Leuven, is he
laas gedeeltelijk verloren gegaan,
slechts enkele stukken zijn er nog
van over.
Voorts is ook het drieluik, J)e
marteling van de H. Erasmus", zeker
van zijn hand, doch andere werken
konden slechts na onderzoek van stijl
en penseelvoering aan Dieric wor
den toegeschreven.
IN DE SFEERVOLLE ZALEN van
het prachtige Delftse museum Prin
senhof dat, ondanks een profane, ge
schiedenis van vier eeuwen, nog
steeds veel heeft van de verstilde
stemming als het voormalige Sint
Aeghtenklooster, hangen op het
ogenblik de werken van Dieric Bouts
en een aantal schilders die tijdens
en na hem door manier en navolging
worden gegroepeerd, w.o. zijn zoon
Aelbrecht, bijeen als een stille hulde
aan de grote onbekende die eigen
lijk alleen „uit zijn werken geroken
is".
De tentoonstelling kwam van Brus-
„Sint Anna-te-Drieën" door de Meester van de Tiburtijnse Sibylle met
invloeden van Dieric Bouts.
De Keizer, detail van
„Het Godsoordeel".
Noord-Nederlander
en Vlaming
Hoewel noord-nederlan-
DER VAN GEBOORTE en min
stens dertig jaar oud voordat hij naar
Leuven trok, zijn er van zijn Haar
lemse periode geen werken bekend,
al mag wel worden aangenomen dat
hij als reeds gevormd schilder naar
Vlaanderen verhuisde. Hij zal dus ook
in Haarlem hebben geschilderd, te
meer daar in deze stad toen reeds
schilders van naam leefden en werk
ten, waaronder de bekende Aelbert
van Ouwater.
Alle van hem bekende werken, en
vele die op goede gronden aan hem
v/orden toegeschreven, ontstonden in
zijn Leuvense atelier en hoewel een
te positief onderscheid tussen Hol
landse en Vlaamse kunst in de vijf
tiende eeuw niet kan worden ge
maakt, wordt hij dus met recht en
reden gerekend onder de groten van
de Vlaamse primitieven.
Veel weten we overigens niet van
hem af. Hij trouwde in Leuven met
Catharina van der Brugghen, ge
naamd „metten Gelde", hetgeen er
op zou kunnen wijzen dat zij niet on
bemiddeld was. Catharina schonk
hem vier kinderen waarvan twee zo
nen, Aelbrecht en Dieric (de Jongere)
de voetstappen van hun vader druk
ten en eveneens hchilder werden.
Aelbrechts kunst is echter slechts
een flauwe afstraling van die van
vader Dieric, wiens motieven hij met
sel en werd georganiseerd in het ka
der van het Belgisch-Nederlands
Cultureel Verdrag met medewerking
van het gemeentebestuur van Delft.
Daar zijn allereerst de reeds ge
noemde meesterwerken, bijeen ge
plaatst in een kapelachtige ruimte,
die de bezoeker met stijgende be
wondering en ontzag confronteren
met de verstilde schoonheid van deze
kunst. Andere aan Dieric zelf toege
schreven werken zijn verspreid over
een aantal zalen met panelen van tijd
genoten en navolgers, en niet alleen
als vergelijkend studiemateriaal.
Want ook onder deze werken en
werkjes zijn juwelen die weinig on
derdoen voor de onbetwiste meester
werken. Persoonlijk werden wy ten
zeerste geïmponeerd door een kleine
Maria (cath. nr. 17) van een zo
serene schoonheid dat het de beschou
wer stil maakt en steeds weer naar
het kleine paneeltje doet terugke
ren. Houding en gebaar van de moe
dermaag i, het landschapje op de ach
tergrond en een welhaast volmaakte
harmonie van kleuren maken dit
schilderijtje, overblijfsel van een
groter geboortestuk, tot een der su
blieme hoogtepunten van deze uitzon
derlijk schone expositie.
Zo is er veel te zien dat een gang
naar het Delftse Prinsenhof waard
is en wij kunnen het bestuur van deze
stad niet dankbaar genoeg zijn voor
deze daad van cultuur en van piëteit.
De tentoonstelling, die opgedragen
is aan de thans 90-jarige beroemde
Duitse, doch in Amstrdam woonach
tige kunsthistoricus Max. J. Friedlan
der, de man die aan Dieric Bouts wel
bijzonder zijn hart heeft verpand,
duurt tot 15 februari.
W. PRINS.
Vliegtuigbenzine raakt steeds meer
op de achtergrond
Vliegtuigbenzine raakt op de ach
tergrond. Dat hebben statistieken
van de California Texas Oil Compa
ny aangetoond. De volledige over
schakeling van de militaire lucht
vaart op de straalmotorbrandstof
zal hier niet vreemd aan zijn, de af
gelopen jaren hebben dat duidelijk
aangetoond.
Zo werd in het tijdperk van 1951
tot 1956 de wereldvraag naar straal
motorbrandstof zeven maal zo groot
en steeg plm. van 15 miljoen barrels
tot 105 miljoen barrels per jaar (1
barrel is 159.77 liter), terwijl in deze
periode het verbruik van vliegtuig-
benzine „slechts" van 73 miljoen tot
102 miljoen steeg.
Van die afzet van straalmotor-
brandstof namen de militaire instan
ties het leeuwendeel voor hun reke
ning, nl. 95 procent, terwijl de bur
gerluchtvaart zioh voornamelijk tot
de vliegtuigbenzine bepaalde. Inmid
dels is ook de burgerluchtvaart aan
het overstappen van de zuigermotor
naar de turboprop. Men neemt der
halve aan, dat omstreeks 1962 het
aantal toestellen met turbinemoto
ren tot ruim 800 zal zijn gestegen.
Welke brandstof?
Voorts is gebleken, dat de meeste
van deze turbo-props op verschil
lende soorten kerosine (veredelde
petroleum) kunnen lopen, alsook op
vliegtuigbenzine en op destillatie-
produkten, die zowel benzine als
kerosine-fracties bevatten. Zelfs
hebben laboratoriumproeven uitge
wezen, dat lichte dieselolie heel goed
mogelijk is.
Het is nl. gebleken, dat niet de
motor de bepalende factor hierbij
is, maar de omstandigheden waar
onder hy wordt gebruikt, zoals ver
schil in tankcapaciteit, hoogte en
temperatuur, alsmede o.a. de nood
zaak van het maximum aan ener
gieverbruik. Dit zijn alle factoren,
die het soort brandstof bepalen, dat
moet worden aangewend.
Een probleem, dat thans de vlieg
tuigfabrieken, luchtvaartmaatschap
pijen en olie-industrieën bezig houdt,
vormt nog de verschillen die zijn
aangetoond in het gewicht van de
brandstof voor straalmotoren. Kero
sine, gemaakt uit ruwe aardolie van
de westkust van Amerika heeft een
dichtheid van 6.91 Engelse ponden
per gallon, terwijl dit voor het oos
telijk halfrond 6.455 bedraagt. Het
gewicht nu van de brandstof in een
vliegtuig met zuigermotoren be
draagt 20% van het totaal gewicht.
Dit percentage kan in een jet-vlieg
tuig zelfs oplopen tot 50%.
Naar een nieuwe brandstof.
Sommige van de nieuwe typen
transportvliegtuigen met straalaan
drijving hebben zelfs een 20.000 gal
lons brandstof aan boord en al naar
gelang de soort kerosine die ge
bruikt wordt, kan hier een gewichts-
verschil van 9000 Engelse ponden
optreden.
Al met al blijkt dus, dat de olie
industrieën zich op de drempel van
een nieuw tijdperk bevinden en zij
zijn daarom van plan door samen
werking met de luchtvaartmaat
schappijen en vliegtuigfabrieken tot
de samenstelling van een nieuw soort
brandstof te komen, die erop gericht
zal zijn het aantal soorten tot een
minimum te beperken.
De olie-industrie heeft bewezen
in de loop der jaren, dat zij in staat
is de behoefte van de vaak zeer kri
tische vliegtuigfabrikanten te be
vredigen door het leveren van steeds
betere brandstoffen en smeermidde
len. Dit jet-tijdperk" werpt weer
nieuwe problemen op, problemen
die echter door de olie-industrie met
vertrouwen tegemoet —orden ge
zien.