öe fluitspelen het RooCmoRStje SHAKESPEARE'S öe voqeL van öe keRstkAARten TUINEN DINSDAG 24 DECEMBER 1957 DE LEIDSE COURANT KERSTNUMMER Kerstlegende door W. van Horstendael Toen de engel in die nacht, waarin een vreemde ster zo stralend blonk aan de hemel boven het land van Juda, na zyn wondere boodschap uit hun ogen verdween, verlieten zij hun tenten en trokken geza menlijk mannen, vrouwen en kinderen, naar de plaats die hun gewezen was, een grot aan de stadrand, waar zij gewoon waren bij onweer hun dieren te laten schuilen. Een huiverende vrede voelden zij, geen vrees voor rovers of wilde dieren, en zwijgend gingen zij, ver vuld van vragen waarop zij geen antwoord wisten. Wat bezielde hen om te verzaken aan hun plicht te waken over hun kudden en wat dreef hen onweerstaanbaar voort op de weg naar de stad? Zij wisten het niet, noch de mannen, noch de vrouwen. Zwijgend gingen zij en automatisch gingen hun voeten langs het stenige pad dat van de heuvels stadwaarts voerde. Ook de jongens, altijd rumoerig, stoeiend en spelend, liepen mee maar nu spraken zij geen woord. Achter in de kleine stoet liep een van hen. Zijn korte benen dribbelden in snelle pasjes, de scheme stenen mijdend die hier en daar uit de hardgetreden grond van het pad staken. Naast zich hoorde hij het doffe geruis van zijn moeders kleed en zag hij in het kille licht van deze nacht zo nu en dan een schim van haar gezicht dat vreemd en ernstig stond. Voor hem deinde de donkere rug van zijn vader en de andere mannen en vrouwen die hun kudden had den verlaten. Een wonderlijk lied had hij gehoord, hoorde hij het nog? Scherp luisterde hij, ja, daar kwam het weer, een schone zang met onbegrepen woorden van heel ver en hoog. Vreemd, de weg was zo lang maar hij werd niet moe en de duisternis waarvoor hij anders wegkroop naast zijn moeder als zij te slapen lag in de tent, boezemde hem geen angst in. Geen geblaf van jakhalzen hoorde hij, noch het lachen van de hyena's. Het was licht en warm in de grot waar de kleine troep binnentrad. De knaap drong zich tegen de rokken van zijn moeder aan die vooraan stond in de rij. De knapperende toorts van een houtspaander ver lichtte een der hoeken van de grot en wierp zware slagschaduwen van een ezels- en koeienkop op de ruwe wand. Maar er was ook nog een ander licht en de jongen wist niet waar het vandaan kwam. Het viel op het ge zicht van een donkerharig meisje dat gezeten was naast een houten voerbak, en op de gestalte van een baardige man. Met grote ogen keek hij echter langs deze twee heen naar een witte bundel die in de kribbe lag, een pasgeboren kind in een witte doek. Het won dere licht omspoelde deze drie en dat licht kwam ner gens en overal vandaan. Het glansde op het kind en het kind zelf was licht, het straalde op het gezicht van het moedermeisje en dat gezichtje zelf was licht- glanzing. De vader en de moeder en alle anderen knielden voor de voerbak op de harde grond en staarden zwij gend naar dat witte kind en zij fluisterden onder el kander: „Wat is dit, dat ons hart zo blij maakt en vredig ons gemoed?" En toen het moedertje haar kind in de armen nam en het toonde aan de herders en hun vrouwen was in hun ogen een stille verbazing tot ze weer wegschuifelden uit de grot, de nu aller wegen verlichte nacht in, terug naar de heuvels. De jongen talmde nog wat bij de houten voerbak. In zijn gordel stak een fluitje dat zijn vader voor hem gesneden had uit wilgenbast, zijn enigste speelgoed. Hij greep het en gaf het aan de vrouw, „voor hem", zei hij schuchter, „om mee te spelen". Toen liep hij, struikelend bijna, naar buiten waar zijn moeder hem reeds liep te zoeken. En hoog in de lucht hoorde hij in het ruisen van de morgenwind het zoete gezang „Eer aan Jahwe en vrede de mensen". Bijna een man was de jongen die in Jeruzalem het Paasfeest vieren ging. Met zijn vader had hij het offer gebracht en met de anderen het paaslam gegeten. Nog een dag en zij zouden weer teruggaan naar de heuvels van het Judeese land. Voor een laatste keer ging hij de tempel binnen en gekomen in een hoek van de voorhof zag hij enkele priesters en andere mannen, gezeten in een kring, met in hun midden een knaap, jonger nog dan hij. Hij hoorde vragen en antwoorden waarvan hij, de ongeletterde herderszoon, niets begreep en hij wilde weer weggaan toen hij de jongen in de kring aankeek. Geboeid bleef hij staan en luisterde toe. Een vreem de emotie overmeesterde hem; een gevoel dat hij een maal andei's ook had gekend, lang geleden in de schuil- grot bij Bethlehem, toen hij aan een moeder zijn enig ste bezit wegschonk, een wilgenfluitje, voor haar kind om mee te spelen. Die ontroering week niet toen hij de tempel verliet en bleef hem bij toen hij met de zijnen terugging naar de heuvels. En onder het gaan greep hij zijn rieten fluit uit de gordel en zinderend klonken ir de heldere dag de tonen van een kleine melodie die hij eens gehoord had. lang geleden: „Eer aan Jahwe en vrede de mensen". Die hebben althans de Fngel- sen, die het uit waardering tot kerstsymbool hebben gemaakt de spreuk ingevoerd: „Him that har ries their nest. Never shall his soul "have rest" (Wie het nestje van de roodborstjes verstoort, diens ziel zal nooit rust vinden) Zijn moeder zei tot de andere vrouwen: „Mijn zoon fluit weer en altijd is het hetzelfde lied". Een man in de kracht van zijn leven stond voor de rechters. Een schaapherder uit Judea was het die een man had gedood, in drift en uit wraak. De leden van zijn stam noemden hem altijd de simpele fluitspeler omdat hij niets anders kon dan de fluit bespelen en niet anders dan één melodie. Zwijgend* ging hij immer achter de kudde en veelal zwijgend zat hij in de kring i-ond de kookpotten. Dik wijls haalde hij- uit zijn gordel de rieten schalmei en speelde zacht voor zich heen een steeds eender lied. Nooit een andere melodie, geen danswijs of strijdzang, slechts een enkel kort motief klonk in vele variaties uit de rieten pijpjes. Dat en niets anders kende hij, en zo kreeg hij zijn naam bij de stam en in de tenten van de buren, de simpele fluitspeler Zekere dag had een vreemdeling, dit onderdak ge vonden had in hun tent, hem plagend de fluit ontrukt. Er werd gevochten en in het gevecht brak de fluit tussen de grijpende vingers. En dol van drift en wraak nam de fluitspeler een steen en sloeg daarmee de vreemde, die hem zijn liefste bezit had ontroofd, tot deze dood neerlag. De soldaten van de keizer hadden hem gogrppen en brachten hem voor de landvoogd, want niemand mag zich vergrijpen aan het leven van een ander. De rechters verwezen hem, de simpele fluitspeler, naar het kruis. Enkele dagen voor het paasfeest, wanneer vele joden in de stad zouden zijn, moest het vonnis voltrokken worden, tezamen met nog twee anderen op de Golgotha-heuvel, even buiten Jeruzalem. In zijn donkere kerker zocht de fluitspeler, die een man had gedood, vertwijfeld in zijn gordel naar zijn fluit. Maar die was er niet meer, die was gebroken tussen de vingers van de man die hij gedood had. Toen hij hoog aan zijn kruis hing, armen en benen pijnlijk gebonden aan het ruwe, ongeschaafde hout, zag hij naast zich een andere veroordeelde hangen. Nog erger dan hij was deze mens gefolterd. Grote spij kers waren gedreven door zijn handen en zijn voeten. Boven zijn met doornentakken omstrengeld hoofd hing een plank waarop stond gegrift „Jezus de Nazarener, Koning der Joden", tot spot van deze mens en tot hoon van het volk. Als hij deze man in het gezicht zag vergat de fluit speler voor een ogenblik alle pijn en kreeg medelij den met hem die meer moest lijden dan hij. En als in een flits zag hij het. Hij zag het kind in de grot aan wie hij zijn wilgen fluit had geschonken, hij hoorde weer het twistgesprek van de priesters met een knaap in de voorhof van de tempel, hij hoorde weer ergens vandaan het lied dat hij altijd speelde op zijn schalmei, de melodie die hij nimmer vergeten kon: „Eer aan Jahwe en vrede de mensen". Plotseling zag hy, de simpele herder: de man aan het middelste kruis leed en werd gefolterd doch er was geen kwaad in hem en, gedreven door een onverklaar bare macht riep hy tot hem: „Rabbi, wilt aan mij den ken als Gij in Uw ryk zijt aangekomen". En de rabbi wendde zijn van pijn vertrokken gezicht naar hem toe en hij hoorde hem zeggen: „Vandaag nog zult gij met mij zijn in het paradys". Pijnscheuten doorschokten de leden van de fluit speler doch konden de vrede in zijn ziel niet verjagen Want heel in de verte hoorde hij de tonen van een fluit, door een vader uit wilgenhout gesneden voor zijn zoon. De klanken woelden dooreen en gingen weer uit elkander tot zij ineens vervloeiden in de klank van een stem naast hem: „Het is volbracht". Het met doornen omwoelde hoofd zonk omlaag en als het trillen van een gebroken instrument stamelde de stervende fluitspeler: „Het is volbrachtvandaag nog zal ik bij Hem zijn in Zijn paradijs". Blij met de kleurige wensen voor „a gay X-mas and a prosperous new y»sir", die u van Tante Cobie en 'Oom Piet ontving, kunt u deson danks slechts met moeite de vraa.'j onderdrukken of die wensen in het Engels misschien beter tot uitdruk king worden gebracht dan in het Nederlands. En wat heeft nu eigen lijk een roodborstje met het Kerst feest te maken? De oorsprong van het gebruik van, een roodborstje als decoratie op een Kerstwens ligt, evenals dat van het kleurige drukwerk, in Engeland. Daar kleedden de posterijen in het midden van de vorige eeuw hun t brievenbestellers in lichtrode jassen. Aanvankelijk waren dat een soort jaquetten, later werden het mantels in de officiële rode kleur van de brievenbussen. Door deze rode dienstkleding kregen de postbeamb ten allengs de naam van „roodborst jes" of „robin postmen", hetgeen zoveel betekent als roodborst-post- boden. Het lag voor de hand, dat, toen rond 1860 het verzenden van Kerst kaarten een algemeen verbreide ge woonte werd, het roodborstje er een voorname plaats op ging innemen. Bijna op alle kaarten zag men toen een roodborstje, dan weer op een tak met de beste wensen in zijn snavel, dan weer tikkend op de deur, zoals de postbode pleegt te doen. Zelfs in Engeland lopen de postbodes tegen woordig niet ineer in rode uniformen maar nog dragen ze, vooral in de dagen rond Kerstmis evenals hun collega's op het vasteland karre- vrachten ansichten-met-roodborstjes met zich mee. De Engelsen, begrijpen zelf niet meer waarom het vogeltje niet door allerlei andere voorstellingen is ver vangen maar ze zien het als de hoogst mogelijke eer voor het diertje dat zo vertrouwelijk is met de men sen, dat het zoveel aandacht krijgt in de Kersttijd. Men herinnert aan de zo populaire legenden, waarin het roodborstje op Calvarieberg een nagel uit de handpalm van de ster vende Jezus trachtte te pikken. Voor eeuwig was zijn beloning een bloed vlek op zijn borst. Het behoeft geen betoog, dat het als een halsmisdaad werd aangere kend zelfs in tijden van oorlog en hongersnood wanneer men onder de eetbare vogels ook een roodborst je schoot. Een ander algemeen aan vaard bijgeloof was, dat de rood borstjes zorg droegen voor de doden, door ze met afgevallen bladeren te bedekken. Het vogeltje zou nooit zoveel legenden om zich heen ver zameld hebben, warneer het niet zo vertrouwelijk naar de mensen toe kwam. Het houdt ervan, zijn nestje te bouwen waar mensen wonen en toont ogenschijnlijk geen spoor van angst als er iemand nadert. Integendeel: hij komt op ons af, slaat ons gade met een uitnodigende blik in zijn heldere oogjes. Vrijpos tig en nieuwsgierig, schijnt hij een echte vriend van de mensen, en, of schoon hij zich als zanger niet kan vergelijken met de nachtegaal en de lijster, is toch zijn lokkend gefluit het gehele jaar door een gewaar deerd geluid in de tuin. Tegenover de andere vogels is het diertje het tegendeel van vriende lijk: het is hoogst twistziek, wil zijn eigen grondgebied voor zichzelf hou den en valt daarom alle indringers met een verbazende hardnekkigheid aan. Het is opvallend dat mannetje en vrouwtje noch door zang, noch door verenkleedvan elkaar te on derscheiden zijn. zoals dat bij ande re vogels dikwijls het geval is. Het roodborstje mag dan nog zo'n struikrover zijn, die zijn mede-vo gels zonder waarschuwing overvalt als hij ze in zijn jachtgebied aan treft, het is en blijft de „pet", het lievelingsdier van de mensen. door PENELOPE TURING Dichters hebben Engeland dikwijls beschre ven als een tuin en dit is geen slechte beschrij ving voor een land, dat klein is in oppervlakte, doch dat een verbazend grote verscheidenheid heeft aan natuurschoon. De tuinen b.v., horen bij het Engelse leven; iedereen in de provincie heeft een tuin en in de steden worden de men sen, door kleine stukjes grond, parken en plei nen herinnerd aan de vruchtbaarheid van het land. Maar nergens zijn de tuinen mooier dan in het hartje van Engeland Stratford-upon- Avon. Hier, en in de bladerrijke omgeving van Warwickshire, heeft elk huis een tuin elke tuin van een andere vorm gemaaide grasper ken. brede stenen stoepen. Dan zijn er fantas tisch goed geknipte taxishagen op de landgoe deren waar pauwen nog steeds op en neer stappen en bijna verwacht men vrolijke groe pen hovelingen te zien, in hun wambuizen en kr.iebroeken. Men ziet tuinen om landhuisjes, waar schitterende ouderwetse bloemen groeien, zoals stokrozen, zonnebloemen, klaprozen, ko renbloemen, afgewisseld door keurige ryen groenten. Sommige huizen in de steden hebben kleine betegelde binnenplaatsjes, soms slechts enkele vierkante meters, maar vrolijk opge sierd met oranje Oostindische kers, kattenkruid. of rose en rode geraniums. Als u ooit in de buurt van Stratford komt, let dan op de tuinen. U zult ze vanuit verschil lende gezichtspunten zien; door een halfopen poortje, door het raam van een tearoom, vanuit uw hotelkamer, en u kunt hun leeftijd schattc-n aan de oude bomen; oude knoestige appelbo men, perelaars, moerbeibomen en kweeperen Maar afgezien van deze grote en kleine tui nen die privé eigendom zijn, hebben de Shake- speare-huizen hun bijzonder mooie eigen tui nen. Na een wandeling van ongeveer een mijl, door de velden naar Shottery, komt u bij Anne Hathaway's Cottage, omgeven door vrolijke bloemperken. Een kleurenmengeling van lupi nen, klaprozen en goudsbloemen en de oude zoetgeurende Engelse bloemen; duizendschonen, rozen en anjelieren. Een smal pad leidt door een klein poortje naar de Cottage en het is de moeite waard wat tijd te besteden tussen de bloemen en in de oude boomgaard achter het huis, waar u op een oude bank kunt gaan zit ten en naar de vogels luisteren, zoals misschien William en Anne dit 350 jaar geleden deden. Van alle tuinen is die van het geboortehuis wel de beroemdste, want hier groeien alle, of bijna alle, planten en bomen, welke in de to neelstukken en gedichten van Shakespeare ge noemd worden. De tuin, die niet zeer groot is. staat vol met bloemen, groenten, bomen en zelfs onkruid, dat de jonge Shakespeare welbekend was in de la nen van Warwickshire en in de tuinen rondom zijn huis. Vruchtenbomen abrikozen, perziken, mis pels en kersen, walnoten en hazelnoten, brede cederbomen, laurier- en moerbeibomen en ge noeg oude Engelse kruiden om een provisieka mer mee te vullen: venkel, lavendel, rosema- rijn, wijnruit, marjolein en balsemine. Er groeit kool en wortelen. Er zijn kleinere veldbloemen, zoals sleutelbloemen en klaver, Ophelia's, lange paarse violen, die, naar Jago beweerde, niet konden helpen om de jaloezie van Othello tot bedaren te brengen, als die eenmaal was op gewekt. Een vrolijke aanblik waren ook de viooltjes, koekoeksbloemen en pinksterbloemen uit „Love's Labour's Lost". Een volledige op somming zou bijna tweehonderd planten omvat ten en men kan dagen in deze stof grasduinen. In het centrum van Stratford, nabij het Me morial Theatre staat New Place,, een van de mooiste huizen van de stad in de dagen van Shakespeare en woning van de dichter van 1597 tot aan zijn dood. In 1750 was het 't bezit van Stratford's dorpsvijand nummer 1 de Rev. Francis Gastrell die het huis heeft la ten afbreken omdat de Shakespeare bewonde raars de rust kwamen verstoren. Ook heeft hij de moerbeiboom laten omhakken, die, naar men beweert, nog door Shakespeare zelf geplant is. Een loot van deze boom groeit nog in de naby- heid. Er zijn twee verschillende tuinen in New Place. Het huis er naast, thans het New Place- museum, was eens het bezit van Thomas Nash, die getrouwd was met de kleindochter van Sha kespeare en bezoekers kunnen nu rondwandelen tussen de ruïnes, de enige overblijfselen van het oorspronkelijke huis. Er is een tuin met oude knoestige boomstronken uit de tijd van Elizabeth, een kleine laagliggende tuin, be schermd door hoge heggen, waar de perken doorbroken worden door smalle geplaveide pa den. Het hele seizoen ziet deze tuin er als een schitterend borduurwerk uit, met reeksen klei ne bloemen, driekleurige viooltjes, madeliefjes, goudsbloemen en dozijnen andere soorten. Achter deze tuin en helemaal gescheiden van het museum, ligt de grote New Place Garden, die elke dag gratis voor het publiek is open gesteld. Deze tuin was oorspronkelijk de ..Great Garden" van Shakespeare's huis. Nu bestaat ze uit een vredig zachtgroen grasveld, omgeven door 0"de bomen, zorgvuldig geknipte taxis hagen en grote bloemoerken. Fr staan een groot aantal tuinbanken. Daar deze tuin slechts op drie minuten afstand van het theater ligt en eveneens slechts drie minuten van High Street, is het een ideale plek om uit te rusten, na het bekijken van alle bezienswaardigheden; om er te lezen, te schrijven of er alleen maar de at mosfeer van Stratford in u op te nemen. Langs de gehele noordwestelijke oever van de Avon (de stadszijde) rijn tuinen;'aan de andere oever van de rivier liggen de sportvel den en tennisbanen. Tussen het Memorial Theatre en de schilder achtige rood-bakstenon voetbrug (de Old Tram Bridge) worden deze tuinen aan het water de Bancroft genoemd. Hier zijn grote sazons, waar men op banken of in luie stoelen kan rus ten; mooie oude bomen. Men kan \vande'in-*en maken over de terrassen bjj de rivier en er is een afgeschermde rozentuin. Aan de ene zijde van het Memorial Theatre is de privé-tuin van het theater, vrediger en meer afgezonderd dan de Bancroft, met een gazon met aan de ene zjjde brede bloemperken en aan de andere zijde een grintpad, dat langs de Avon leidt. Deze tuin Is eveneens dagelijks voor het publiek opengesteld. Waar men ook kijkt in Stratford, men zal steeds weer een ander model tuin zien en vanaf het eerste sneeuwklokje dat boven de grond komt, tot de laatste chrysant, altijd zullen er bloemen in bloei staan.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1957 | | pagina 15