DE STILLE LACH Nu komt de BAARDAAP uit de mouw TC5I--* Vader zijn is moeilijker dan u denkt Mijn zoon heeft verdriet bij de kapperdus mag hij huilen ZATERDAG 8 )UNI 1957 DE LEIDSE COURANT „Ga maar gewoon door, pastoor, hij heeft van te voren al gezegd, dat hij een beetje nerveus zou zijn". Verlaag je toch niet tot redetwisten. Gooi die zak met vuilnis op zijn hoofd! Kwestie van opvatting. Leverancier: „U heeft mij beloofd, meneer Pieterse, dat als het zomer werd, u alle schulden zou betalen". Pieterse: „Natuurlijk heb ik dat. Maar zeg nu zelf, kan je dit weer zomer noemen?" Hij wist het wel. „Ik weet niet, hoe ik u danken moet", zei de koopman tegen de ad vocaat, die hem uit een lastig parket had weten te halen. „O nee?" zei de advocaat. „Met welk doel hebben de Phoeniciërs dan het geld uitgevonden?" Verkeerde indruk. Toen Karei zijn rapport van de 3e klas H.B.S. mee naar huis nam, te kende zijn vader het met een X en gaf het terug aan zijn veelbelovende zoon. „Ik wil niet dat je leraren den ken dat iemand die lezen een schrij ven kan zo'n zoon heeft", zei hij. Kassier zoek. A: „Kerel, hoe gaat het er mee?" B: „Slecht. We zoeken een kas sier". A: „Een kassier? Ik dacht dat je kortgeleden een.nieuwe had aange nomen?" B: „Er» die zoeken we nu juist! Adem verspillen. „Men kan op verschillende manie ren zijn adem verspillen", zei Abe Martin. „Op de eerste plaats door een saxofoon te bespelen, op de tweede plaats door te proberen aan een zoon een goede raad te geven". Vader stotterde. Aan kleine Greetje was verteld, dat vader een broertje had besteld. Het werd een drieling. Greetje mocht in de wieg kijken, ging toen naar moeder en zei verwijtend1: „Waarom heb je broertje zelf niet besteld, moe der, je weet toch dat vader stottert?" Eigen branche. „Het spijt me, meneer", zei de kellner in het restaurant beleefd, „maar u kunt hier niet met een chèque betalen. Wij hebben met de bank een afspraak: wij nemen geen chèque aan en z ij verkopen geen soep". Compliment. „Ik hoor U herhaaldelijk het woord „idioot" gebruiken. Ik hoop, dat U mij daarmede niet bedoelt!" „Wees ruiet zo ijdel, m'n goede man. Je hoeft heus niet te denken, dat je de enige bent!" Gemak dient de mens. De echtgenoot vindt thuis op de ta fel een briefje: „Lieveling, ik ben naar de modeshow. Het diner staat in het kookboek op bladzijde 96". Vreesachtige beren. Een oude jager vertelde de gasten in een herberg over zijr» avonturen. „Hoeveel beren heb je gedood, denk je?", vroeg een van de gasten. „Óp z'n minst honderd", zei de jager. „Dan zal je wel veel benauwde ogenblikken hebben gehad", meende een ander. „Mijnheer", zei de jager veront waardigd, „als er benauwde ogenblik ken waren, waren het de beren, die ze hadden". Stimulans. „Jansen", zei de directeur tegen zijn voorman, „ik heb je hier ontbo den ,om je te zeggen, dat de zaken dit jaar beter zijn gegaan dan ooit en omdat jij daar gedeeltelijk voor verantwoordelijk bent, zal ik een chèque van vijfhonderd gulden voor je uitschrijvend. „Dank u wel", stamelde de voor man. „Ja", ging de'directeur verder, „en als de zaken het volgend jaar weer zo gaan als nu, zal ik het ding tekenen". Knock-out van een sentimenteel gemoed IK heb mijn zoon weer naar de kap per gebracht en dat gaat me aan het hart. Wat moet een vaderhart toch lijden als hij zijn zoon met kletsnat verdriet naar de schaar van die ge heimzinnige witte man ziet kijken. Op weg naar de kapper in de Breestraat ontspint zich al een dia loog, die een waarlijk gevoelig mens, zoals ik helaas ben, al een sentimen teel brokje in de keel voert. Dat gaat in deze geest: Vader: Jij bent een flinke jon gen hè, jij gaat stil en rustig naar de kapper. Zoon: Ik wil helemaal niet flink zijn! Dat is één-nul voor mijn zoon, die al de gevoeligste snaar van mijn senti menteel gemoed heeft geraakt. Ik: Maar de kapper is toch je vriend, en je kan er toch niet als een struikrover bij lopen? Zoon, terwijl bij wijze van voor proef een traan een zilveren spoor langs zijn wang trekt: Ik ga toch huilen, want ik heb verdriet en als ik verdriet heb moet ik huilen. Dat is een logica, die je nauwelijks van een kind zou verwachten. Je weet soms niet, waar ze het vandaan halen. En als vader weet je niet direct wat je daarop moet antwoorden. Mag je een kind dat verdriet heeft beletten om te huilen? Ik heb zo'n Houd jc maar kalm, zoon. Ik wil alleen maar de juiste tijd weten. idee, dat psychologen in het kielzog van Freud waarschuwend de vinger opsteken en wijzen op een reeks van complexen, die op deze wijze in de kinderziel worden gebakken. WE gooien het dus over een andere minder-paedagogische boeg: Als je niet gehuild hebt, krijg je een dubbeltje. Zoon: Ik heb al één vijftig in mijn spaarpot. Als ik jou nou een dubbeltje geef, hoef ik dan niet naar de kap per? Kijk hiermee heeft mijn zoon de eerste ronde compleet gewonnen. Dit is een directe rechtse, die mijn sen timentele ziel vloert, en niet meer overeind laat komen tot we de deur van de kapperswinkel zijn gena derd. Ik voel mijn zoon aan mijn hand trekken voorbij de deur van deze winkel met zijn akelige parfumlucht en zijn zenuw-kietelend geluid van piepende scharen. Mijn zoon heeft het niet van een vreemde, ook ik heb een ingekankerde haat tegen alles wat kapper is. Kappers hoeven zich van deze uitlating niets aan te trekken, want de klantjes komen tóch wel, zo als ook de doodgraver eens terecht opmerkte. IJIERNA komt het hoofdstuk „bij de kapper". Wat zou het heerlijk zijn als we hier de dialoog konden voeren, die bekend is uit het vreemde-talen- boekje. Zo in de geest van: Hoe had u het geknipt willen hebben? Maar bij de kapper ontdekken we dadelijk al een broeierige sfeer, als men in de gaten krijgt, dat die me neer met dat „loeder van een kind" weer in aantocht is. De kapper kijkt een weinig loe rend. Hij hoopt, dat hij zich vergist heeft en het niet dat kind van toen is, dat de glazen frictionspuit uit zijn vingers geslagen heeft. Een tweede blik geeft hem zekerheid, maar hij draagt het als een man, die weet, dat elk beroep zijn risico's met zich mee brengt en treedt buigend en glim lachend nader. Het oude recept maar weer, in formeert hij vaderlijk. WE stemmen er in toe: het oude re cept: en inderdaad, de eerste wa terlanders beginnen zich te vertonen. Mijn zoon geeft op zo'n ogenblik in natura weer, wat je wel eens op mop- penplaatjes ziet: hij spuit tranen, en ik kan niet tegen tranen. Dus komen de snoepjes te voor schijn, die ik als tactisch onderhan delingsmiddel heb meegebracht. Het helpt niet, al snikkend, al zui gend en sabbelend, snikt mijn zoon een twintig minuten vol. Hij kijkt angstig naar de schaar, die hem waarschijnlijk doet denken aan die keer, dat zijn amandelen zijn geknipt en bezorgt ook de figaro een hel. Maar ook aan twintig minuten komen in zo'n uitgebreid kinderleven tot een einde. Ik betaal de kapper zijn gulden en ben me er van bewust, dat het voor deze chirurgische arbeid wel wat te weinig is betaald. Nauwelijks is de witte jas van zijn schouders of de zon breekt door in het gelaat van mijn zoon. Buiten zegt hij: Krijg ik nu dat dubbeltje, wat u beloofd hebt, want ik heb eigenlijk heel weinig gehuild. Hij krijgt zijn dubbeltje, want on danks alles heeft hij moed getoond en ook móed moet beloond worden. (Foto: „De Leidse Courant"). Twee politici raakten in een hefti ge twist over de verdeling van de partijkas. „Ik hou niet van uw insi nuaties", schreeuwde de een. „Heeft u ooit mijn eerlijkheid horen betwij felen?" „Nee", antwoordde de ander, „ik heb hem zelfs nooit horen noemen". Laatste wil. Een oude dame, die niet lang meer te leven had, gaf haar nicht opdracht, haar te begraven in een oude zijden japon, maar daar moest ze de rug uitsnijden en de stof bewaren. „Maar tante", wierp de nicht te gen, „dat wil ik niet. Als U en Oom de gouden hemeltrap oplopen, is het toch geen gezicht als uw japon geen rugpand heeft". „Ze zullen niet naar mij kijken", zei de oude dame. „Ik heb Oom George zonder broek aan begraven". Kieskeurig. „Is zij kieskeurig in haar keuze van mensen om zich heen?" „En hoe. Ze kiest zelfs altijd zorg vuldig de mensen met wie ze door de draaideur gaat". Autobezitter. Twee jongens waren aan het pochen over hun vaders. Een van hen zei: „Mijn vader rijdt de hele dag in een auto en heeft een tas vol geld bij zich. „Ai, is hij zó rijk?" vroeg een van de vriendjes. „Nee, maar hij is conducteur op de bus naar Hilversum!" Verrassing. Mijnheer Jansen vraagt aan voor bijganger: „Heeft U de juiste tijd?" Voorbijganger: „Ja, u ook?" Overstapje. Henk komt Paul tegen, die op een paard zit, en vraagt verwonderd: „Wat is er met jou aan de hand?" „Oh, niets bijzonders. De tramta rieven zijn zo hoog geworden, dat ik voortaan maar te paard naar mijn werk ga." „Maar waarom heb je dan dat tweede paard nodig?" „Hou je toch niet van de domme. Ik moet toch bij de schouwburg over stappen". Niet zo omslachtig. Een Indianenopperhoofd komt bij de burgeme,ester: „Ik zou graag mijn naam veranderd willen hebben." „Hoe heet u dan?" „Grote locomotief, die in de nacht roept." „En hoe zoudt u dan willen he ten?" „Tuut". Op De Bilt: Kijk daar heb je meneer „Zonnig weer".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1957 | | pagina 8