In Keukenhof gloriëren groot
meesters der franse sculptuur
,De Kathedraalvan Rodin en Bourdelle's Centaur'
f BRUIKLENEN UIT BEROEMDE
FRANSE MUSEA J
Antoon Coolen zestig jaar
ZATERDAG 20 APRIL 1957
DE LEIDSE COURANT
PAGINA 11
„KEUKENHOF" zegt, denkt als vanzelfsprekend op de eerste plaats
plaats aan de bloemen en inderdaad vormt de Hollandse voorjaarsflora
de grote hoofdschotel van de expositie. Daarnaast echter is er telketnjare
ook een tentoonstelling van beeldhouwwerken. Begonnen als een persoon
lijke liefhebberij van de heer Th. (Tojn) van Waveren, de voorzitter van
de Keukenhofstichting, is de beeldenexpositie thans niet meer los te
denken van de bloemententoonstelling. Dit jaar is men er zelfs in geslaagd
een aantal beroemde voortbrengselen van de Franse beeldhouwkunst uit
bekende Franse musea in bruikleen te krijgen, een geste die% wel bewijst
dat de soulptuiur op deze bloemenshow ook de aandadhtvan de inter
nationale kunstwereld heeft getrokken. Namen als Rodin en Bourdelle
van de oudere generatie en van de in Litauen geboren, in Frankrijk gewerkt
hebbende en nu in Amerika woonachtige Jacques Lipohitz, zeggen in
dit velband genoeg. Deze bruiklenen, gevoegd bij de in de afgelopen jaren
door Keukenhof aangekochte kunstwerken, maken de expositie tot een
evenement van niet te onderschatten betekenis, een betekenis die dan niet
zo groot moge zijn als van het Arnhemse Bronbeek, maar waaraan naar
wij menen, toch te weinig aandacht geschonken wordt.
IEDERE BEZOEKER van Keuken
hof kent het grote ruiterbeeld van
de Amsterdammer Koning dat sinds
de oprichting van de tentoonstelling
vlak bij de hoofdingang staat. Geen
sculptuur van sterke vormgeving, het
mist kracht en beweging, valt het
toch op door de silhouettische werking
in die omgeving. Een zeer suggestief
beeld is „Job" van P. Couzijn-Perl-
mutter, waaraan in 1956 de Keuken-
hofprijs werd toegekend en door die
stichting is aangekocht. De beklagens
waardige figuur zit daar in al zijn
schamelheid voor zijn vrienden. Het
is vrij streng, doch sterk gemodel
leerd.
Eveneens van vorige jaren staat er
het strakt gehakte tuinbeeldje van
Berkhout, „Meisje met konijn", dat
helaas wat kleintjes verloren staat
tussen hoogopgaand geboomte. De
bronsgroep „Taurus" van A. Schal
ier, mist bij een bekoorlijk doch wat
glad lijnenspel, voldoende kracht om
te kunnen overtuigen. Het ruige dat
men in een voorstelling als deze zou
willen zien, ontbreekt er geheel aan;
bovendien is het van weinig gelukkig
formaat.
Van geheel andere aard zijn enkele
compositaire constructies als „Com
positie in staal en plastic" van A.
Volten. Het bewegelijke lijnenspel
van cirkels en segmenten, geaccen
tueerd door een plastic bol, is zeer
sierlijk en van een bekoorlijke ruim
telijke werking. Sterk van werking
nog is een plastiek in gebogen lijn
van een onbekende maker dat, op-
1 in een carré van laag struik-
is, niet nalaat indruk te maken.
Monumentale kunst
FYE RUIGE OERKRACHT die We
misten in de bovenbeschreven
„Taurus" vinden we wel, en zeer
hevig, in „De Centaur" van Antoine
Bourdelle (1-861IMS), die behalve
beeldhouwer ook schilder en decorat-
teur was met een dichterlijke fanta
sie en groot gevoel voor monumen
tale vormen. Hij was bevriend met
Rodin, wiens portret hij maakte. „De
Centaur", een door zijn afmeting en
gesloten vormgeving imponerend
brons, bovendien geplaatst in het
midden van een wijdse ruimte, is van
een tragische pracht. Schoon van com
positie rijst de krachtig menselijke
tors uit het sterke paardenlijf; de
kop, naar de schouder gebogen, weer
spiegelt een immense tragiek, die
eveneens voelbaar is in de wijze
waarop de naar achter gestrekte arm
rust op de lier. Eenzelfde kracht vin
den wij terug in zijn kleine beeld
„-Liggende ram" met de achterwaarts
gewende gehoornde kop, én in zijn
grootse portretbuste van Beethoven,
waarvan Bourdelle een groot en ge
passioneerd vereerder was en die hem
tot vele van zijn werken heeft ge-
inspireerd. Dat Bourdelle in het mo-
j numentale kracht aan sierlijkheid
weet te paren, bewijst het ontwerp
voor een monument voor Claude De.
bussy, voorstellende een fluitspelen-
de sater, omringd door opsteigerende
bokken, alsook in een, in anatomisch
opzicht merkwaardig tuinbeeld, een
dansende gevleugelde figuur.
LÏOEWEL RUIM 20 j aren ouder
dan Bourdelle, doch voor een
groot deel nog levend in dezelfde
kunstsfeer van de tweede helft der
negentiende eeuw, is Auguste Rodin
(1'8401917) heel anders geaard.
J Meer religieus ingesteld dan zijn
vriend Bourdelle, schiep hij beelden
met een uitbundige monumentaliteit
naast die met een grote en innige ge
voeligheid. Men denke slechts aan
zijn „Burgers van Calais" en aan „Le
I Baiser".
Een drietal van zijn werken zijn
op deze tentoonstelling te zien. Aller
eerst „Het Bronzen Tijdperk", een
groot staand mannelijk naakt van
1870 dat door de streng naturalisti
sche vormgeving aanleiding werd tot
ernstige critiek, waarbij men de kun
stenaar zelfs verweet dat het een
afgietsel zou zijn van een levend mo
del. Het werd de voorloper van een
ganse reeks beroemde statues als
„St. Jean Baptiste", „Adam" (1880)
en „Eva" (1881). Dit laatste beeld
staat hier; geen Eva van klassieke
schoonheid, maar een door schuld
besef geslagen mensenmoeder, een
werk dat bij langduriger beschouwing
steeds groeiende ontroering wekt.
Ook van een Rodins schoonste en
innigste scheppingen, die men tot nu
toe slechts in het Musée Rodin te
Parijs kon bewonderen, is hier tus
sen de bloemen en bomen van een
Hollands park geplaatst, „La Cathé-
drale". Het effect van deze innig
religieuse schepping, waarin de op-
strevende lijnen van de beroemde
Franse kathedralen gevangen zijn in
de simpele vormen van twee tot bid
den geneigde handen moet men „on
dergaan" en men ervaart de aanwe
zigheid van zo velen die er onver
schillig, niet begrijpend, langs trek
ken, bij-na als een heiligschennis.
A KIISTEDE MAILLOL (1861—1044)
is slechts door één werk verte
genwoordigd, nl. door zijn reeds klas
siek geworden beeld „Ile de France".
Deze vrouwenfiguur van bijna on
wezenlijke, geïdealiseerde schoon
heid, is hier geplaatst op een breed
gazon, met bloemen aan de voet en
statig geboomte als verre achter
grond. Het beeld vraagt trouwens
ruimte, omdat het voor de oneindig
heid gemaakt schijnt.
F EN GEHEEL ANDER FIGUUR
dan de drie reeds genoemde
Fransen is Jacques Lipchitz, in 1891
in Litauen geboren, 1909 naar Parijs
vertrokken en sinds 1941 in de Ver
enigde Staten woonachtig. Bevriend
o.m. met Matisse, Picasso en Le Cor-
busier, schiep hij in de jaren rond
1928 het eerste beeld met een wis
sel end spel van massieve vormen en
holten, golvende lijnen die als het
ware geen substantie meer bezitten.
In deze geest ontstond in '45 ook zijn
„Moeder en Kind" dat op Keukenhof
is geplaatst en waar de menselijke
figuren verscholen gaan in een spel
van rondingen en golvende lijnen;
het als het ware nog embryonale kind
als door de schoot omsloten.
Het bronsplastiek „Naar een nieu
we wereld" vertoont eenzelfde struc
tuur, waarin de figuren van een drie
tal mensen met een waaiende vlag
nauwelijks zijn terug te vinden. Toch
werkt ook deze groep zeer expres
sief door de „Sturm und Drang" die
in de figuren tot uitdrukking komt.
LIET LIJKT VREEMD als sluitstuk
van deze beschouwing over een
aantal Franse kunstenaars een
echte zoon van de Lage Landen ten
tonele te voeren, Rik Wouters (1882
1918). Deze kunstenaar is verte
genwoordigd met zijn grote beeld
„Huiselijke zorgen", de figuur van
een in sombere gedachten verzonken
vrouw, degelijk van opvatting, maar
van een monumentaliteit die aan de
Fransen herinnert. De figuur staat
waarlijk „met beide voeten op de
grond" als een harde realiteit, maar
daarnaast van een sombere spirituali
teit. Het is de personificatie van een
klasse die weliswaar geheel of reeds
grotendeels is verdwenen, het proie-
tariaat, en een symbool van de tijd
waarin een massa dreigde te ver
pauperen.
WIE DE KEUKENHOF BEZOEKT
om de bloemen, schone voort
brengselen der natuur, verzuime niet
er ook enige tijd af te nemen om
aandacht te wijden aan de niet min
der treffende producten van mensen
handen, gestuwd door een begena
digde geest, wien het slechts weinigen
gegeven is te mogen bezitten.
RINS.
„La Cathedrale" van Auguste Rodin.
de opstrevende lijnen van d' be
roemde Franse kathedralen zijn ge
vangen in twee tot bidden geneigde
handen.
„Moeder en Kind" van Jacques Lip
chitz. Golvende lijnen, die als het
ware geen substantie meer bezitten.
WOENSDAG j.l. was het zestig jaar
geleden, dat Antoon Coolen werd
geboren in het Limburgse dorpje
Wij lr e.
Na zijn Gymnasiumtijd in Heep'
wijk, begaf hij zich in de journalis
tiek en was gedurende enige tijd
werkzaam in het Gooi. Maar al gauw
dreef de herinnering aan zijn jeugd
hem terug naar Brabant en Limburg
en hij vestigde zich in de Peel. De
Peel werd zijn inspiratiebron. Talrij
ke romans zijn hier gesitueerd, de
meeste van zijn voortreffelijke ver
halen spelen zich hier af.
De bevolking trok hem aan. Er was
ongekunsteldheid, landelijkheid, rust
en die werkten zeer bevruchtend op
Coolen's ontwikkeling als schrijver.
Hij wilde de mensen leren kennen,
zoals ze werkelijk leefden. Hij wilde
met en naast hen leven en hen dan
beschrijven, zoals hij de mensen
en zoals ze waren.
Coolen is niet altijd ontkomen aan
de voetklemmen van het provincia
lisme. Vooral in het begin schreef hij
nog maar heel simpele verhaaltjes,
kitsch-achtige toneelstukken voor
amateur-verenigingen en dat alles in
een stijl, die dikwijls even houterig
was, als gemaakt en gekunsteld.
Maar Coolen werkte hard en ver
beten door. Hij las veel, het werk aan
de pers gaf zijn pen de nodige soepel
heid, hij kreeg meer durf, meer fan
tasie, hij begon langzamerhand een
eigen stijl te ontwikkelen. Hij stuur
de zijn novellen naar verschillende
tijdschriften, maar het duurde zeer
lang voor de officiële kritiek aan
dacht aan zijn werk schonk.
Van Duinkerken en Brom, de twee
katholieke essayisten van formaat
namen een nogal gereserveerde hou
ding aan. Marsman trok zelfs vrij fel
tegen hem van leer.
Zijn eerste grote roman „Het don
kere licht" maakte hem echter al
gauw bekend. De kritiek mocht zwij.
gen, het volk „ontdekte" Coolen. Zijn
boeken werden grif verkocht en „De
ffoede moordenaar" werd zelfs in het
Frans vertaald.
Het volk was moe geworden van al
het geoorlog en geharrewar in de we
reld. De stille eenvoud en eerlijkheid
van de Peelbewoners was een oase
in de woestijn van volgepropte steden
en benauwde fabrieken. Coolen gaf
de mensen de illusie terug van een
zekere ongereptheid,, die daar be
stond tussen de heiden van de Peel.
Daar werd ook geleder», daar waren
ook conflicten, maar ze waren alle
maal van een andere sfeer dan in de
heersende literatuur.
Er ging een bijna vrome, half-ro-
mantische adem door Coolen's boe
ken. Soms al te romantisch, al te
naief. Maar er waren aan de andere
kant ook gave meesterwerken als
„De drie gebroeders" en „Herberg in
het misverstand". De Nederlandse li
teraire kritiek ging zich nu ernstig
met hem bezig houder», zijn werk
wekte interesse.
Zeer veel literaire stormen warep
over ons land gegaan. Na het dave
rende feest var» de Tachtigers, de
triomf van de naturalisten en de me
lancholie van de neo-romantici
barstte de bom van de vitalisten. Een
nieuwe, sterke romantiek stak de
kop op. Slauerhoff, Marsman, Den
Doolaard en vele anderen, zij waren
het zat opgesloten te zitten in het
duffe, burgerlijke Holland. Reizen,
zwerven en al zwervend dichten, was
hun nieuwe evangelie. Zij scholden
en bleven schelden op Coolen. „Pro
vincialisme" schreven zij in koor. Zij
hadden geen goed woord voor hem
over.
Ter Braak zag in zijn romans
slechts een herleving van de boeren
romans. Maar hij zag toch in ieder
geval scherper dan de anderen. Hij
waardeerde Coolen's voortreffelijke
stijl geen woord te weinig, geen
woord te veel en hy prees zijr
bekwame verbeelding van de dorps
bewoner en het platteland.
Coolen hield zich doorgaans ver
van alle literaire bek vechterij. Hij
schreef maar rustig ioor. De erken
ning zou wel komen. Die was er trou
wens al onder het volk en ook onder
de katholieke jongeren, die zich ge
schaard hadden onder het vaandel
van de vuurvreter Molkenboer. Het
tijdschrift „Roeping" werd een ver
zamelplaats van jong, katholieke ta
lenten, die zich schrap zetten tegen
het groeiende moderne heidendom en
verdieping van het geloofsleven na
streefden. Coolen behoorde tot hen
en vond er erkenning. Het stimuleer
de hem, een groep achter zich te we-
ten.
Er volgden nu weldra vertalingen
in het Duits en overal verwierf hij
grote bekendheid. Het getij van de
vitalisten verliep spoedig. De twee
de wereldoorlog brak uit en ook Coo
len zweeg nu. Hij had een belangrijk
oeuvre opgebouwd.
De regionale roman bereikte in
hem zijn hoogtepunt, hij was een
zeer geliefd verteller geworden.
Hij had zijn stof weer gezocht bij
het volk, want het volk was volgens
hem de voedingsbodem, waarop de
kunst moest groeien. En juist daar
door raakte hij het hart van het volk,
kreeg hij er contact mee in zijn boe
ken, nadat hij het in werkelijkheid
al zo goed had leren kennen. Het
leven was goed daar in de Peel, al
was het niet volmaakt. Maar daar
was het ook een aards leven voor.
Zijn romans zijn streekromans
maar ze boeien evenzeer door de
wijze, waarop Coolen het algemeen
menselijke een aktuele in zijn boeken
weet te verwerken.
Het sterkste en meest overtuigende
bewijs hiervan leverde hij echter juist
na de oorlog. In 1953 verscheen „De
vrouw met de zes slapers", een mees
terwerk, waarmee hij al zijn talrijke
lezers een aangename verrassing be
reidde.
Ook dit boek is een streekroman
maar zo prachtig weet Coolen de
eigen tijdsproblematiek er in aan de
orde te stellen en zo helder en beel
dend zet Coolen hier zijn eigen visie
op de tijd, waarin wij nu leven, voor
ons neer, dat we gerust mogen zeg
gen, dat Coolen zich verjongde en
zijn knapste roman schreef.
De ongeschondenheid van de jeugd
en de ongereptheid van de natuur
zijn ook hier weer, gedrenkt in een
vitaal katholicisme, de alpha en de
omega van Coolen's levensbelijdenis
Ook in deze chaotische tijd, waar
iedereen iedereen napraat, is Coolen
zichzelf gebleven.
Zijn laatste roman was zijn beste
Kan een schrijver zich mooier com
pliment wensen?
En al is Coolen nu zestig jaar, er
is reden genoeg om met nieuwe span
ning uit te zien naar zijn volgende,
hopenlijk niet zijn laatste roman.
MARTIN H. M. ROS
i