Een sombere droom bracht de
Sint in 't huis van z'n koetsierv
BOEKENNIEUWS
DE SPOKENJAGE
ET HUIS
WOENSDAG 21 NOVEMBER 1956
DE LEIDSE COURANT
PAGINA 11
-
DE meeste St. Nicolaasverhaal-
tjjes heblben de Goede Simt
tot middelpunt en aangezien
wij ons terdege bewust zijn
van deze schone traditie te gaan af
wijken, moge de lezer bij de aan
vang van deze geschiedenis, die een
schel licht werpt op de verwording
in deze dagen, een verontschuldiging
onzerzijds aanvaarden.
Het middelpunt van dit verhaal is
Teun Bierenbroodpot.
Voor ons heeft dat vele voordelen.
Als we de traditie zouden volgen,
kwam er nu een beschrijving van St.
Nicolaas, waarvan de lezers na drie
regels reeds zouden zeggen: „Dat
weten we al!"
Met Teun Bierenbroodpot is het
een heel ander geval. Niemand kent
hem en zo hebben wij de aangename
taak dit individu in enkele alinea's
uit de doeken te gaan doen.
Toen Teuntje pas geboren was, zei
den de buren tot zijn moeder: „Nou
ja, je kunt er nog niets van zeggen,
't Is een baby en daar kan alles uit
groeien!"
U kunt daaruit opmaken, dat de
wieg of liever gezegd de inhoud
ervan een niet bepaald veelbelo
vende aanblik bood en om kort te
zijn kunnen we er aan toevoegen: De
eerste indruk was de juiste.
Teuntje was een nul en Teun was
dertig jaar later nog een nul.
Voor degenen, die een beetje ken
nis van de menselijke natuur heb
ben, zal het duidelijk zijn, dat Teun
het maatschappelijk gezien ver
schopte in de wereld. Hij bleek
slechts van twee dingen verstand te
hebben, goud en zilver, en daardoor
was hij niet blootgesteld aan het ge
vaar van versnippering, waaraan
meer begaafden, die een brede in
teresse hebben, nu eenmaal ten
gronde moeten gaan. Hij legde zich
geheel toe op goud en zilver en het
gevolg hiervan was, dat hij toen
zijn vroegere schoolmakkers met de
doctorsbul in de hand naar een or
dentelijk baantje liepen te zoeken
reeds een geweldig winkelpand had
laten optrekken, dat ruim vöörzien
was met alarminstallaties.
Vanzelfsprekend zette deze gang
van zaken een beetje kwaad bloed
in het kleine provinciestadje. „Geld
stinkt!" zeiden de mensen, die niets
hadden, maar dat wil niet zeggen,
dat ze nooit bankbiljetjes aannamen.
Ze roken er alleen niet aan!
U begrijpt, dat er heel wat mensen
in het plaatsje woonden, die Teun
nodig hadden en er kwam zelfs een
dag, dat de vereniging „Cultuur Ver
heft" bij hem aanklopte. Er was in
deze vereniging wel het een en an
der te doen geweest voor men tot
deze stap besloot, want het was be
kend, dat Teun zijn Sinterklaas-sur
prises verpakte in drukproeven van
Slafuerhof's verzamelde werken en
tot overmaat van ramp de pakjes
nog toebond met de snaren van een
meesterviool.
Maar ja, een vereniging moet niet
op zwart zaad zitten als er andere
mogelijkheden zijn! Teun redde de
zaak van de ondergang en werd
meteen bij wijze van beloning en
om eventuele toekomstige tekorten
te dekken eerste voorzitter.
Op de eerste vergadering, die Teun
presideerde, stuurde hij de inleider
met het onderwerp „Oude Joodse
gezangen" naar huis terug en sprak
zelf over de aanstaande St. Nicolaas-
viering.
In verband met die drukproeven
en vioolsnaren zweette de gehele
1
vergadering water en bloed, maar het
viel erg mee. Teun had een prachtig
Sinterklaasfeest in zijn hoofd, waar
van alle armen in de stad zouden
profiteren. „Cultuur Verheft" moest
zorgen, dat er om zeven uur 's avonds
een Sinterklaas en Zwarte Piet bij
hem aan de deur kwamen, dan zou
hij e rest wel even organiseren. Die
Sint en die Piet zouden aan zijn
kinderen cadeautjes uitdelen. Uit
eindelijk besjoemelde hij de zaak en
wie betaalt, heeft het eerste recht.
Om acht uur zou er een prachtig
rijtuig voor de Goud- en Zilverwin
kel komen, de Sint en Piet zouden
instappen en daarna zouden de
Spaanse weldoeners in de stad ge
schenken gaan uitdelen.
„Hoera, leve de heer Bierenbrood
pot", riep de vergadering gewillig,
want zo'n actie zou de vereniging
alleen maar goed kunnen doen.
Teun was ontroerd door de ovatie.
Hij gaf alle leden een gratis con
sumptie en stapte toen welgemoed
naar huis.
Toen het avondje van Sinterklaas
was aangebroken, werd het Bieren
broodpot weer eens duidelijk, dat hij
toch eigenlijk de enige man in de
stad was, die iets op touw kon zet
ten. Want wat had hij nu aan het
bestuur van „Cultuur Verheft" over
gelaten? Alleen dat het voor een
Sinterklaas en Zwarte Piet zou zor
gen, die om zeven uur precies zich
'.ouden melden bij zijn huis. En na
tuurlijk hadden de sufferds de Hei
lige Man en zijn knecht prompt een
uur te vroeg gestuurd.
Wat moest hij met die bebaarde
en beïnkte kerels beginnen, terwijl
«iet gezin nog aan tafel zat?
Enfin, hij zette de lui in het kan
toortje achter de winkel, liet het
dienstmeisje koffie en broodjes bren
gen en gaf vast het klachtenboek ter
bestudering. Tegen zeven uur zou hij
naar beneden komen, om de Sint en
Piet te halen.
Teun Bierenbroodpot at zijn ver
rukkelijke maaltijd en stak daarna
een heerlijk sigaartje op.
Om kwart voor zeven ging de bel
weer. „Nog een Sinterklaas en
Zwarte Piet," zei het dienstmeisje
^duusd.
Teun naar beneden.
„Wat mot dat?"
„We zijne Sinterklaas en Zwarte
°iet," zei de Heilige Man, „en we
Senne gestuurd door het bestuur van
„Cultuur Verheft".
„Zo jongens, dan zal ik jullie eens
vat laten zien," zei Teun. „Kom maar
es mee naar m'n kantoortje!"
Maar naar het kantoortje, waar
alleen nog een baard en een snor op
tafel lagen, behoefden ze niet eens te
gaan. Toen het licht aanknipte, zag
iedereen, dat de halve winkel over
hoop lag. Laden met horloges en
gouden ringen waren leeggehaald en
Zwarte Piet had er waarschijnlijk
zijn zak mee gevuld. De Sint en Piet
hadden rustig hun spulletjes uitge
zocht en waren vervolgens over de
schutting achter het kantoor ver
dwenen. De buitendeur stond althans
nog open.
Zo wordt het Sinterklaas-uniform
in deze dagen misbruikt.
De mensen spraken er schande van,
maar intussen hadden ze toch hei
melijk pret, dat een paar inbrekers
die Teun Bierenbroodpot zo te pak
ken hadden gehad.
Maar Teun liet zich niet kennen.
Het St. Nicolaasfeest ging gewoon
door en de koets, waarop met grote
letters stond geschreven „Verzeke
ring dekt de schade" bracht met St.
Nicolaas de overtuiging, dat die Bier
enbroodpot nooit snugger was ge
weest, maar in geldzaken zijn man
netje stond.
Versuft liet Kees zich in het rij
tuig zakken. Het erge, waarvoor hij
al van verschillende kanten gewaar
schuwd was, dat hij steeds maar niet
had willen geloven, was nu werke
lijkheid voor hem geworden, alhoe
wel hij het nog steeds niet kon om
vatten. Enige maanden geleden had
.een van zijn beste vrienden tegen
hem gezegd: Joh, ik zou uitkijken,
als ik jou was. Els is niet zo trouw
als ze zich voor doet. Maar hij, ver
liefd als hij nu eenmaal op dat
mooie blonde meisje was, had de
beschuldiging verontwaardigd afge
wezen en was feitelijk woedend ge
weest op zijn vriend, omdat hij zo
iets van zijn meisje durfde te ver
tellen. Toen hij later ook door ande
ren gewaarschuwd was, had hij haar
trachten te verdedigen. Hij was per
slot van rekening altijd buiten de
stad en als zo'n meisjé dan eens een
avondje uit wilde, nou dan kon hij
daar niets kwaads in zien.
Vanavond had hij haar willen ver
rassen. Hij had vrij kunnen krijgen
en was zo vlug hij kon naar zijn
meisje toe gereisd. Onderweg had hij
een plan gekregen, dat hem toen erg
geslaagd voorkwam, maar dat nu
stom en belachelijk was. Hij was
naar een goede kennis gestapt, die
grimeur was en omstreeks zeven uur
was er een Sinterklaas voor de deur
van het stille huis uitgestapt.
Daarna leek alles een macabere
droom. Toen hij aanbelde en haar
moeder, die open deed, hem na een
eerste verbazing herkend had, had
hij onmiddellijk gemerkt, dat er iets
niet helemaal in orde was. Ze had
eerst iets willen zeggen, maar had
daarna de schouders opgetrokken en
was hem voorgegaan naar de huis
kamer.
Wanneer zijn gedachten op dit
punt aangeland zijn, sluit hij even de
ogen, omdat hij het zich nog steeds
niet goed voor kan stellen.
Els zat met een jongen, die hij
meent eens ontmoet te hebben, ge
armd op de divan. Eerst wekte zijn
binnenkomst alleen verbazing, maar
toen hij zijn bijzondere kledij
vergetend op haar toegelopen was
in een wilde woede, zonder zelf goed
te weten, wat hij doen wilde, had zij
hem herkend en was verschrikt op
gesprongen.
Onmiddellijk was hij de kamer
uitgegaan. Haar moeder was hem
nagelopen en had nog gepoogd te
bemiddelen, maar hij was zonder een
woord te zeggen weggegaan en prees
zich gelukkig, dat hij het rijtuigje
had laten wachten. De koetsier had
even verbaasd gekeken, toen hij
weer het rijtuig binnenstapte, maar
was zonder iets te vragen, weggere
den.
Kees staart met een nietsziende
blik naar de tas, die hij in zijn hand
houdt. Daarin zit de dure fles par
fum, de oud-Hollandse broche en
een pasverschenen boek, waar ze
juist de Zondag te voren samen over
gepraat hadden en waarmede hij
haar had willen verrassen.
Hoe zinloos, hoe eindeloos zinloos
schijnt hem nu alles toe.
Plotseling stopt het rijtuig. Even
later steekt de koetsier zijn hoofd
door het raampje. „Ik heb maar wat
rondgereden meneer" meldt hij,
„maar hebt U nog bepaalde plannen,
of zal ik U weer naar huis rijden?"
„Naar huis?" denkt hij, „waar is
zijn thuis?" „Hij heeft een kamer in
een stad hier een kleine veertig ki
lometer vandaan en daar is het op
het ogenblik koud, want zijn hospita
heeft natuurlijk geen kachel aange
stoken."
„Tja, wat moet hij nu in hemels
naam gaan doen en vooral met die
zotte kleren, die hij nog steeds
draagt."
Ongemerkt heeft hij de gehele tijd
de koetsier aangekeken, die nog
steeds een onderdanig gezicht door
het portier gestoken houdt.
Ineens krijgt hij een idee.
„Heb jij een gezin, koetsier?"
vraagt hij.
De onderdanige blik krijgt een
lichtelijk verbaasde uitdrukking.
„Ja zeker meneer", antwoordt hij
dan.
„En waarom vier je dan vanavond
geen St. Nicolaas met hen?"
De koetsier zucht eens." Och, me
neer, wat zal ik U zeggen. Zo gemak
kelijk zijn de tijden nu ook weer niet
en we hebben besloten er dit jaar
maar eens niks aan te doen. De kin
deren krijgen morgen wat in hun
schoen en daarmee is dit jaar de
kous voor ons af."
„Zo," zegt Kees, terwijl hij op
eens een goed humeur in zich voelt
opkomen, „denk je dat? Begin dan
maar eens, om langs een chocolade
winkel te rijden."
Een koetsier is gewend aan rare
klanten en daarop klimt hij maar
weer op zijn bok en gaat een bak
kerswinkel opzoeken.
„Wetten worden gemaakt on
overtreden te worden" vertelt Kees
de bakker, die beweert, dat hij heus
niet meer mag verkopen, omdat
de winkelsluitingswet dit niet ge
doogt. De bakker heeft een goede
klant aan hem en beladen met pak
ken en pakjes verlaat hij even later
de winkel.
De koetsier kan zich even latei-
voor de tweede maal op deze avond
verbazen: „Rij maar naar je eigen
huis," zegt zijn vreemde klant, „ik
hoop, dat je vrouw de kachel aan
heeft en een goede kop chocolade
kan zetten."
De kachel is aan en de chocolade
is zo gezet.
De kinderen worden met slaap
dronken oogjes de kamer binnenge
bracht, waar de aanwezigheid van 'n
echte Sinterklaas spoedig alle slaap
verdrijft; even later galmen er al
Sinterklaasliedjes door het huisje.
Dan worden de pakjes uitgepakt.
Er komen ladingen speculaas en
marsepein te voorschijn en terwijl
de kinderen handen te kort komen,
om al de pakjes open te maken,
krijgt de vrouw van de koetsier een
paar keurige pakjes voor haar neer
gelegd; de koetsier aarzelt en fluis
tert dan: Dat mag Sinterklaas niet
doen; heus bewaar het voor haar,
misschien komt het nog wel in orde".
Een koetsier is een psycholoog en
zyn beroep leert hem dagelijks.
Kees schudt echter van nee en
beduidt de vrouw, dat zij de pakjes
moet open maken. Zij staart even
later verlegen naar de fles parfum
en de kostbare broche en weet niet
goed, wat ze zeggen moet. Kees
houdt zich ondertussen met de kin
deren bezig. Dezen hebben Sinter
klaas tot nu toe slechts van achter
grote spiegelruiten mogen bewonde
ren en grijpen met beide handen de
gelegenheid aan, om eens nader ken-
nes met de Heilige Man te maken.
Zij klauteren ten slotte op zijn knie
en vragen honderd uit over Spanje
en de techniek van het paardrijden
over steile daken.
Het paardje moet die avond hard
rijden, om nog op tijd voor de laat
ste trein aan het station te zijn.
„De paden der liefde" door
Frangois Mauriac. Prismase
rie. Uitgave van Het Spec
trum, Utrecht.
In dit boek beschrijft Mauriac weer
een van die figuren, waartoe hij zich
kennelijk aangetrokken voelt, want
steeds weer duiken zij op in zijn ro
mans en steeds weer weet hij hen een
nieuwe glans te geven. Van die figu
ren, die in hun diepste verwording,
iets van een kinderlijke gaafheid be
waren. Ook in deze roman ontmoet
men zo'n met ketenen beladen mens,
die jaren lang gedreven wordt door
wraakgevoelens, tot het verleden in
zijn herinnering terugkeert en zijn
geheim prijs geeft.
De ontvoerde Zeug". Door
P. G. Wodehouse. Uitg.
Het Spectrum, Utrecht.
Even raar als de titel van dit boek
schijnt, is het verhaal. Dat is de bij
zondere eigenschap van de schrijver
P. G. Wodehouse, want met een nim
mer eindigende fantasie brengt deze
schrijver zijn verhalen, die zo ze
echt gebeurd zouden zijn even zo
vele drama's zouden zijn. Het op
merkelijke en bijzonder aantrekke
lijke van de werken van deze auteur
is, dat hij deze op zichzelf drama
tische situaties tot kostelijke lach
successen weet om te toveren. Zijn
dierlijke figuren zijn stuk voor stuk
toneelspelers en Wodehouse weet ze
alle daarheen te dirigeren waarheen
ze in zijn verhaal geleid moeten wor
den.
De vertaling van „De ontvoerde
zeug", het tweede epos over het
Kasteel Blandings, is van W. Wielek.
Berg.
De Klokken van Merrifort.
Door Reginald Arkell.
Uitg. De Fontein, Utrecht.
Een interssante geschiedenis wordt
in dit boek verhaald door Reginald
Arkell in de vertaling van André
Fransse. Het is een episode «uit de ge
schiedenis van het Engelse dorpje
Merriford, dat nog in een Middel
eeuws tijdperk scheen te leven toen
de Amerikanen er een basis vestig
den voor hun militaire operaties. Dat
bracht heel wat leven in de brou
werij, maar was ook belangstelling
van de tijdelijke bewoners van het
(68)
dorpje, speciaal ten aanzien van de
pastoor van Merrifort en zijn oude
kerkje, waarvan men de klokken niet
meer durfde luiden, bang als men
was, dat ze naar beneden zouden ko
men. Hoe de klokken weer hun ver
trouwde klanken over dorp en omge
ving konden gaan uitzenden, leert
men uit dti aardige verhaal, dat eni
ge uurtjes aangename ontspanning
verzekert.
„De Gesel" door John.
Goldthorpe. Uitgave van De
Fontein. Utrecht/Sheed
Ward, Antwerpen.
„De Gesel" is een roman over
Christus. De gebeurtenissen tijdens
Zijn aardse leven worden gezien door
de ogen van een Romeinse soldaat
en zo zijn de gegevens vari de Evan
gelieverhalen dus romantisch ver
werkt, waarbij echter steeds op de
authentieke teksten wordt terugge
vallen.
De opzet van dit boek is zeer ge
lukkig, want de schrijver heeft zich
er niet toe laten verleiden Christus
zelfstandig te laten optreden. Er
wordt slechts over Hem gesproken
door mensen, die Hem beminnen en
haten. Het werk is hierdoor aan
vaardbaar. De avonturen van een
Romeinse spion, die op een knappe
manier in het geheel gesponnen zijn,
verlevendigen de sfeer.
„Halte Noordstad", door F.
Bordewijk. Uitgaven Van
Scheltema en Holkema te
Amsterdam.
Een buitenbeentje, zou men kun
nen zeggen, want dit is nu eens geen
roman, maar een toneelstuk. In Ne
derland behoort het lezen van toneel
stukken niet tot de geliefkoosde be
zigheden van het lezend publiek. Het
kan echter anders, dat toont Borde
wijk met dit werkje aan. Men wordt
gemakkelijk opgenomen in de sfeer
rond halte Noordstad. De hoofdfigu
ren zyn de haltechef, een demonische
figuur, die maar één verlangen kent:
Stationschef te wordenen een buf
fetmeisje, dat in het trieste wacht
lokaal haar dienst blijft verrichten,
terwijl men zich van het eerste
ogenblik afvraagt: Waarom gaat dat
kind niet weg. Pas aan het slot geeft
Bordewijk de geheimen van zijn
hoofdpersonen prijs en tot zolang
blyft hij de lezer boeien. Van de toe
gevoegde één-acters zal „Met vuur
gespeeld" ook zeer sterk boeien, ter
wijl de rest tegenvalt.
,Gaby ontmoet Cupido", door
Annie Helmich. Uitgave van
A. J. G. Strengholt, Amster
dam.
Hoewel er steeds stromen nieuwe
boeken op de markt verschijnen,
blijkt de keuze in het genre van de
gezellige meisjesboeken niet zo groot.
Annie Helmich heeft zich echter
doen kennen als een schrijfster, die
op dit terrein talent heeft. Dit boek
speelt zich af tussen twee aanvallen
van Cupido. De eerste pijl brengt
Gaby, een meisje, dat na de H.B.S.
naar een kantoor is gegaan, weinig
geluk. De attenties van de „zoon van
de baas" vertroebelen de sfeer op
kantoor en uiteindelijk blijkt zonne
klaar, dat dit fuifnummer toch niet
voor verbetering vatbaar is, welke
ontdekking uiteraard de nodige na
righeid veroorzaakt.
Na een ziekte, die gelegenheid tot
meditatie schept, gaat Gaby weer aan
een nieuw leven beginnen en daarin
beleeft ze meer plezier van de pijl,
die Cupido op haar afvuurt. Ze gaat
naar een nieuwe, jonge baas. en....
u begrijpt het wel. Voor de laatste
bladzijde zijn de trossen van de hu
welijksboot los.
Een echt gezellig boek voor de
bakvissen tf zo u wilt de „teen
n
door ALAN SULLIVAN.
28).
Hector keek naar het meisje en
kwam bij het zien van haar versla
gen, lijdend gezichtje tot het verbluf
fende besef, dat hij haar ondanks al
les nog liefhad. Hij was er zeker van
dat, evenals Anthea door hypnose ge
dwongen was, hem die avond in Lon
den te beïnvloeden, ze ook gedwon
gen was om verder te gaan. Maar dat
was niet de echte Anthea. De echte
had Absaloms duivelse macht verbro
ken en hem gesmeekt, niet naar de
Monk's Mount te komen: had hem la
ter gesmeekt het huis te verlaten
voor het te laat was, had de cel des
doods betreden en hem met trouwe
ogen aangezien van de noodlottige
stoeL
Waarom? Omdat ze een edel hart
bezat en hem liefhad. Een andere
verklaring was niet mogelijk en Hec
tor zocht er ook niet verder naar. Hij
keek Absalom onbevreesd aan, ging
naar het meisje toe en greep haar
hand:
„Kom lieveling".
Ze gingen heen, hand in hand als
kinderen.
Absalom zag hen na en zijn lippen
bewogen geluidloos. Hij zag de deur
dichtvallen en hoorde de voetstap
pen wegsterven. Het werd doodstil in
de studeerkamer en zijn gezicht stond
ernstig. Een tijdlang zat hij in diepe
gedachten verzonken: Toen schelde
hij.
„Hervey, complimenten aan mrs.
Baxter en vraag of ze even bij me
wil komen".
Mrs Baxter scheen die oproep ver
wacht te hebben, zo vlug kwam ze en
zo verwachtend keek ze.
„Wel", vroeg ze ademloos, „hoe
nam hij het op? Doet hij het was
hij erg opgewonden?"
„Ik heb nog geen definitief besluit
verlangd".
„Nee nee, dat zou te veel zijn.
Het was zeker een erge verrassing?"
„Het is een fijne kerel", peinsde
Absalom. „Ik heb al twee jaar naar
zo iemand gezocht. Hij nam het op
wel in aanmerking genomen, dat
ze al op elkaar verliefd waren
nam hy het op zoals ik verwachtte".
„Weet hij al van het geld?"
„Dat leek nu niet raadzaam".
„Denk je, dat hij het zuiver uit lief
de zal doen? Wonderlijk toch dat
ding, dat we liefde noemen" zei ze
somber. „Ik herinner me, dat ik het
eens zelf voelde. Maar nu
Ze zweeg.
„Ga door".
„Het het doet pijn, Absalom".
„Toch!"
„Vreemd, niet? Het is juist zoals
je me vertelde dat het zijn zou. Je
zei, dat je het gevoel niet kon doen
voortbestaan, omdat dit een ding van
de geest is, en de geest buiten je be
reik ligt. Je legde uit, dat intellectu
ele en maatschappelijke belangstel
ling de plaats van het gevoel moest
innemen. Dat is ook goed. Maar van
daag die twee jonge mensen vervuld
te zien van wat jij en ik kunnen be
grijpen en analyseren, maar niet zelf
voelen, dat is nu pijnlijk".
„Ja, maar ik vertelde je ook, dat
juist het feit, dat je niet meer onder
worpen bent aan emoties, je redding
is. Het ware lichaam verteert zchzelf,
'het koude blijft in stand. Als je, in je
huidige lichaamstoestand, hevige emo
ties zou gevoelen, zou je het ondanks
mij niet lang meer maken. Figuurlijk
gesproken zou je uitbranden".
yMaar toch is het akelig, Absalom.
Je kunt niet alles hebben in je leven
zelfs in een leven als het jouwe.
Maar dan vraag je je toch wel af, of
een léven als het mijne werkelijk de
moeite loont. Bij die twee vergeleken
ben ik dood, Absalom."
„Je kunt ten alle tyde ophouden
van mijn diensten gebruik te maken",
zei hij cynisch.
In een plotselinge opwelling van
vrees greep ze zijn arm.
„Spreek zo niet! Je weet, dat ik
het zo niet bedoel, maar hoe meer het
einde wordt uitgesteld, hoe meer ik
het schijn te vrezen. Gek, niet, bang
te zijn voor iets dat zover weg is.
Maar ik voel mezelf ook onwezenlijk.
Wanneer spreek je verder met mr.
Court?"
„Over een paar dagen".
„En Anthea? Ik heb medelijden
met Anthea".
„Ik geloof niet, dat het nodig is om
haar nog meer te zeggen. Ze kent het
hele programma. En nu is ze verliefd
op Court dat moet voldoende zijn".
1 „Kent gij het alternatief, Absa
lom?" Ze trachtte luchtig te spreken
maar haar ogen waren gejaagd. „Dat
is toch niet je ernst? Ik durf er niet
aan denken",
„Beste Sara, ik meen het. Vergeef
me dat ik het zeg. maar het verveelt
me tegenwoordig. Het begon twee
jaar geleden. Ik merkte, dat ik te ge
wend was aan Maktai daar, kijk
hoe ze knipoogt en Siak. Ze zei
den me niets meer. En dit breidde
zich uit tot mijn cliënten. Als je zeke
re individuen veertig jaar in stand
hebt gehouden, hebben ze geen inte
resse meer vergeef me. Ik wil je
uitleggen, hoe ik aan mijn nieuwe
programma kom. Ik kan niet liefheb
ben evenals bij jou is ook bij mij
alie gevoel uitgeblust maar ik wil
die in anderen zien".
„En als zij weigeren?", vroeg ze
toonloos.
„Dan ben ik van plan zelf in de cel
te stappen en Hervey de schakelaar
in de minus-richting te laten zetten.
Heel eenvoudig en ik denk, dat hij
het met genoegen doen zal".
„Absalom, je bent gek!", protes-
teeide ze. „Denk ean ons allemaal".
„Ik ben suf van het denkon. Nee
ik wil schoonheid vereeuwigen
jeugd kracht. Ik wil daardoor een
1 volmaakt ras kweken, zoals deze we
reld nog niet gezi-T» heeft. De schoon-
neid, jeugd en krachl zullen oneindig
doorgaan, ze zullen als goden zijn
rzonder dood of vrees Achter hen rijk
dom en macht, zoals de wereld zich
J niet vooistellen kan. Dat zal de ware
I triomf van Monk's Mount zijn".
Ze keken elkaar aan; zij drong
de vrees terug, die haar hart besloop
I bij het zien van zijn onbewogen ge-
j zicht.
„Kan ik ook iets doen, Absalom?",
vroeg ze.
„Ik denk het niet vóór Court het
j alternatief vermogen heeft. Behan-
del hen, zoals je elk jong verliefd
stel zoü behandelen. Doe gewoon,
maak grapjes en vertel Dimitri
wat ik gezegd heb. Ik wil hem van
morgen niet spreken. En bedenk, dat
I als Court in een van jullie beiden iets
opmerkt, dat dat".
„Hem tegen een dergelijke toe
stand zou innemen?", opperde ze.
„Precies".
„Dat zal niet gebeuren. En An-
thea?"
„Zal zich naar hem richten".
„Daar ben ik nog zo zeker niet van.
I Zelfverwijt zou kunnen maken, dat
ze op het laatst weigert".
(Wordt vervolgd).