Een sombere droom bracht de Sint in 't huis van z'n koetsierv BOEKENNIEUWS DE SPOKENJAGE ET HUIS WOENSDAG 21 NOVEMBER 1956 DE LEIDSE COURANT PAGINA 11 - DE meeste St. Nicolaasverhaal- tjjes heblben de Goede Simt tot middelpunt en aangezien wij ons terdege bewust zijn van deze schone traditie te gaan af wijken, moge de lezer bij de aan vang van deze geschiedenis, die een schel licht werpt op de verwording in deze dagen, een verontschuldiging onzerzijds aanvaarden. Het middelpunt van dit verhaal is Teun Bierenbroodpot. Voor ons heeft dat vele voordelen. Als we de traditie zouden volgen, kwam er nu een beschrijving van St. Nicolaas, waarvan de lezers na drie regels reeds zouden zeggen: „Dat weten we al!" Met Teun Bierenbroodpot is het een heel ander geval. Niemand kent hem en zo hebben wij de aangename taak dit individu in enkele alinea's uit de doeken te gaan doen. Toen Teuntje pas geboren was, zei den de buren tot zijn moeder: „Nou ja, je kunt er nog niets van zeggen, 't Is een baby en daar kan alles uit groeien!" U kunt daaruit opmaken, dat de wieg of liever gezegd de inhoud ervan een niet bepaald veelbelo vende aanblik bood en om kort te zijn kunnen we er aan toevoegen: De eerste indruk was de juiste. Teuntje was een nul en Teun was dertig jaar later nog een nul. Voor degenen, die een beetje ken nis van de menselijke natuur heb ben, zal het duidelijk zijn, dat Teun het maatschappelijk gezien ver schopte in de wereld. Hij bleek slechts van twee dingen verstand te hebben, goud en zilver, en daardoor was hij niet blootgesteld aan het ge vaar van versnippering, waaraan meer begaafden, die een brede in teresse hebben, nu eenmaal ten gronde moeten gaan. Hij legde zich geheel toe op goud en zilver en het gevolg hiervan was, dat hij toen zijn vroegere schoolmakkers met de doctorsbul in de hand naar een or dentelijk baantje liepen te zoeken reeds een geweldig winkelpand had laten optrekken, dat ruim vöörzien was met alarminstallaties. Vanzelfsprekend zette deze gang van zaken een beetje kwaad bloed in het kleine provinciestadje. „Geld stinkt!" zeiden de mensen, die niets hadden, maar dat wil niet zeggen, dat ze nooit bankbiljetjes aannamen. Ze roken er alleen niet aan! U begrijpt, dat er heel wat mensen in het plaatsje woonden, die Teun nodig hadden en er kwam zelfs een dag, dat de vereniging „Cultuur Ver heft" bij hem aanklopte. Er was in deze vereniging wel het een en an der te doen geweest voor men tot deze stap besloot, want het was be kend, dat Teun zijn Sinterklaas-sur prises verpakte in drukproeven van Slafuerhof's verzamelde werken en tot overmaat van ramp de pakjes nog toebond met de snaren van een meesterviool. Maar ja, een vereniging moet niet op zwart zaad zitten als er andere mogelijkheden zijn! Teun redde de zaak van de ondergang en werd meteen bij wijze van beloning en om eventuele toekomstige tekorten te dekken eerste voorzitter. Op de eerste vergadering, die Teun presideerde, stuurde hij de inleider met het onderwerp „Oude Joodse gezangen" naar huis terug en sprak zelf over de aanstaande St. Nicolaas- viering. In verband met die drukproeven en vioolsnaren zweette de gehele 1 vergadering water en bloed, maar het viel erg mee. Teun had een prachtig Sinterklaasfeest in zijn hoofd, waar van alle armen in de stad zouden profiteren. „Cultuur Verheft" moest zorgen, dat er om zeven uur 's avonds een Sinterklaas en Zwarte Piet bij hem aan de deur kwamen, dan zou hij e rest wel even organiseren. Die Sint en die Piet zouden aan zijn kinderen cadeautjes uitdelen. Uit eindelijk besjoemelde hij de zaak en wie betaalt, heeft het eerste recht. Om acht uur zou er een prachtig rijtuig voor de Goud- en Zilverwin kel komen, de Sint en Piet zouden instappen en daarna zouden de Spaanse weldoeners in de stad ge schenken gaan uitdelen. „Hoera, leve de heer Bierenbrood pot", riep de vergadering gewillig, want zo'n actie zou de vereniging alleen maar goed kunnen doen. Teun was ontroerd door de ovatie. Hij gaf alle leden een gratis con sumptie en stapte toen welgemoed naar huis. Toen het avondje van Sinterklaas was aangebroken, werd het Bieren broodpot weer eens duidelijk, dat hij toch eigenlijk de enige man in de stad was, die iets op touw kon zet ten. Want wat had hij nu aan het bestuur van „Cultuur Verheft" over gelaten? Alleen dat het voor een Sinterklaas en Zwarte Piet zou zor gen, die om zeven uur precies zich '.ouden melden bij zijn huis. En na tuurlijk hadden de sufferds de Hei lige Man en zijn knecht prompt een uur te vroeg gestuurd. Wat moest hij met die bebaarde en beïnkte kerels beginnen, terwijl «iet gezin nog aan tafel zat? Enfin, hij zette de lui in het kan toortje achter de winkel, liet het dienstmeisje koffie en broodjes bren gen en gaf vast het klachtenboek ter bestudering. Tegen zeven uur zou hij naar beneden komen, om de Sint en Piet te halen. Teun Bierenbroodpot at zijn ver rukkelijke maaltijd en stak daarna een heerlijk sigaartje op. Om kwart voor zeven ging de bel weer. „Nog een Sinterklaas en Zwarte Piet," zei het dienstmeisje ^duusd. Teun naar beneden. „Wat mot dat?" „We zijne Sinterklaas en Zwarte °iet," zei de Heilige Man, „en we Senne gestuurd door het bestuur van „Cultuur Verheft". „Zo jongens, dan zal ik jullie eens vat laten zien," zei Teun. „Kom maar es mee naar m'n kantoortje!" Maar naar het kantoortje, waar alleen nog een baard en een snor op tafel lagen, behoefden ze niet eens te gaan. Toen het licht aanknipte, zag iedereen, dat de halve winkel over hoop lag. Laden met horloges en gouden ringen waren leeggehaald en Zwarte Piet had er waarschijnlijk zijn zak mee gevuld. De Sint en Piet hadden rustig hun spulletjes uitge zocht en waren vervolgens over de schutting achter het kantoor ver dwenen. De buitendeur stond althans nog open. Zo wordt het Sinterklaas-uniform in deze dagen misbruikt. De mensen spraken er schande van, maar intussen hadden ze toch hei melijk pret, dat een paar inbrekers die Teun Bierenbroodpot zo te pak ken hadden gehad. Maar Teun liet zich niet kennen. Het St. Nicolaasfeest ging gewoon door en de koets, waarop met grote letters stond geschreven „Verzeke ring dekt de schade" bracht met St. Nicolaas de overtuiging, dat die Bier enbroodpot nooit snugger was ge weest, maar in geldzaken zijn man netje stond. Versuft liet Kees zich in het rij tuig zakken. Het erge, waarvoor hij al van verschillende kanten gewaar schuwd was, dat hij steeds maar niet had willen geloven, was nu werke lijkheid voor hem geworden, alhoe wel hij het nog steeds niet kon om vatten. Enige maanden geleden had .een van zijn beste vrienden tegen hem gezegd: Joh, ik zou uitkijken, als ik jou was. Els is niet zo trouw als ze zich voor doet. Maar hij, ver liefd als hij nu eenmaal op dat mooie blonde meisje was, had de beschuldiging verontwaardigd afge wezen en was feitelijk woedend ge weest op zijn vriend, omdat hij zo iets van zijn meisje durfde te ver tellen. Toen hij later ook door ande ren gewaarschuwd was, had hij haar trachten te verdedigen. Hij was per slot van rekening altijd buiten de stad en als zo'n meisjé dan eens een avondje uit wilde, nou dan kon hij daar niets kwaads in zien. Vanavond had hij haar willen ver rassen. Hij had vrij kunnen krijgen en was zo vlug hij kon naar zijn meisje toe gereisd. Onderweg had hij een plan gekregen, dat hem toen erg geslaagd voorkwam, maar dat nu stom en belachelijk was. Hij was naar een goede kennis gestapt, die grimeur was en omstreeks zeven uur was er een Sinterklaas voor de deur van het stille huis uitgestapt. Daarna leek alles een macabere droom. Toen hij aanbelde en haar moeder, die open deed, hem na een eerste verbazing herkend had, had hij onmiddellijk gemerkt, dat er iets niet helemaal in orde was. Ze had eerst iets willen zeggen, maar had daarna de schouders opgetrokken en was hem voorgegaan naar de huis kamer. Wanneer zijn gedachten op dit punt aangeland zijn, sluit hij even de ogen, omdat hij het zich nog steeds niet goed voor kan stellen. Els zat met een jongen, die hij meent eens ontmoet te hebben, ge armd op de divan. Eerst wekte zijn binnenkomst alleen verbazing, maar toen hij zijn bijzondere kledij vergetend op haar toegelopen was in een wilde woede, zonder zelf goed te weten, wat hij doen wilde, had zij hem herkend en was verschrikt op gesprongen. Onmiddellijk was hij de kamer uitgegaan. Haar moeder was hem nagelopen en had nog gepoogd te bemiddelen, maar hij was zonder een woord te zeggen weggegaan en prees zich gelukkig, dat hij het rijtuigje had laten wachten. De koetsier had even verbaasd gekeken, toen hij weer het rijtuig binnenstapte, maar was zonder iets te vragen, weggere den. Kees staart met een nietsziende blik naar de tas, die hij in zijn hand houdt. Daarin zit de dure fles par fum, de oud-Hollandse broche en een pasverschenen boek, waar ze juist de Zondag te voren samen over gepraat hadden en waarmede hij haar had willen verrassen. Hoe zinloos, hoe eindeloos zinloos schijnt hem nu alles toe. Plotseling stopt het rijtuig. Even later steekt de koetsier zijn hoofd door het raampje. „Ik heb maar wat rondgereden meneer" meldt hij, „maar hebt U nog bepaalde plannen, of zal ik U weer naar huis rijden?" „Naar huis?" denkt hij, „waar is zijn thuis?" „Hij heeft een kamer in een stad hier een kleine veertig ki lometer vandaan en daar is het op het ogenblik koud, want zijn hospita heeft natuurlijk geen kachel aange stoken." „Tja, wat moet hij nu in hemels naam gaan doen en vooral met die zotte kleren, die hij nog steeds draagt." Ongemerkt heeft hij de gehele tijd de koetsier aangekeken, die nog steeds een onderdanig gezicht door het portier gestoken houdt. Ineens krijgt hij een idee. „Heb jij een gezin, koetsier?" vraagt hij. De onderdanige blik krijgt een lichtelijk verbaasde uitdrukking. „Ja zeker meneer", antwoordt hij dan. „En waarom vier je dan vanavond geen St. Nicolaas met hen?" De koetsier zucht eens." Och, me neer, wat zal ik U zeggen. Zo gemak kelijk zijn de tijden nu ook weer niet en we hebben besloten er dit jaar maar eens niks aan te doen. De kin deren krijgen morgen wat in hun schoen en daarmee is dit jaar de kous voor ons af." „Zo," zegt Kees, terwijl hij op eens een goed humeur in zich voelt opkomen, „denk je dat? Begin dan maar eens, om langs een chocolade winkel te rijden." Een koetsier is gewend aan rare klanten en daarop klimt hij maar weer op zijn bok en gaat een bak kerswinkel opzoeken. „Wetten worden gemaakt on overtreden te worden" vertelt Kees de bakker, die beweert, dat hij heus niet meer mag verkopen, omdat de winkelsluitingswet dit niet ge doogt. De bakker heeft een goede klant aan hem en beladen met pak ken en pakjes verlaat hij even later de winkel. De koetsier kan zich even latei- voor de tweede maal op deze avond verbazen: „Rij maar naar je eigen huis," zegt zijn vreemde klant, „ik hoop, dat je vrouw de kachel aan heeft en een goede kop chocolade kan zetten." De kachel is aan en de chocolade is zo gezet. De kinderen worden met slaap dronken oogjes de kamer binnenge bracht, waar de aanwezigheid van 'n echte Sinterklaas spoedig alle slaap verdrijft; even later galmen er al Sinterklaasliedjes door het huisje. Dan worden de pakjes uitgepakt. Er komen ladingen speculaas en marsepein te voorschijn en terwijl de kinderen handen te kort komen, om al de pakjes open te maken, krijgt de vrouw van de koetsier een paar keurige pakjes voor haar neer gelegd; de koetsier aarzelt en fluis tert dan: Dat mag Sinterklaas niet doen; heus bewaar het voor haar, misschien komt het nog wel in orde". Een koetsier is een psycholoog en zyn beroep leert hem dagelijks. Kees schudt echter van nee en beduidt de vrouw, dat zij de pakjes moet open maken. Zij staart even later verlegen naar de fles parfum en de kostbare broche en weet niet goed, wat ze zeggen moet. Kees houdt zich ondertussen met de kin deren bezig. Dezen hebben Sinter klaas tot nu toe slechts van achter grote spiegelruiten mogen bewonde ren en grijpen met beide handen de gelegenheid aan, om eens nader ken- nes met de Heilige Man te maken. Zij klauteren ten slotte op zijn knie en vragen honderd uit over Spanje en de techniek van het paardrijden over steile daken. Het paardje moet die avond hard rijden, om nog op tijd voor de laat ste trein aan het station te zijn. „De paden der liefde" door Frangois Mauriac. Prismase rie. Uitgave van Het Spec trum, Utrecht. In dit boek beschrijft Mauriac weer een van die figuren, waartoe hij zich kennelijk aangetrokken voelt, want steeds weer duiken zij op in zijn ro mans en steeds weer weet hij hen een nieuwe glans te geven. Van die figu ren, die in hun diepste verwording, iets van een kinderlijke gaafheid be waren. Ook in deze roman ontmoet men zo'n met ketenen beladen mens, die jaren lang gedreven wordt door wraakgevoelens, tot het verleden in zijn herinnering terugkeert en zijn geheim prijs geeft. De ontvoerde Zeug". Door P. G. Wodehouse. Uitg. Het Spectrum, Utrecht. Even raar als de titel van dit boek schijnt, is het verhaal. Dat is de bij zondere eigenschap van de schrijver P. G. Wodehouse, want met een nim mer eindigende fantasie brengt deze schrijver zijn verhalen, die zo ze echt gebeurd zouden zijn even zo vele drama's zouden zijn. Het op merkelijke en bijzonder aantrekke lijke van de werken van deze auteur is, dat hij deze op zichzelf drama tische situaties tot kostelijke lach successen weet om te toveren. Zijn dierlijke figuren zijn stuk voor stuk toneelspelers en Wodehouse weet ze alle daarheen te dirigeren waarheen ze in zijn verhaal geleid moeten wor den. De vertaling van „De ontvoerde zeug", het tweede epos over het Kasteel Blandings, is van W. Wielek. Berg. De Klokken van Merrifort. Door Reginald Arkell. Uitg. De Fontein, Utrecht. Een interssante geschiedenis wordt in dit boek verhaald door Reginald Arkell in de vertaling van André Fransse. Het is een episode «uit de ge schiedenis van het Engelse dorpje Merriford, dat nog in een Middel eeuws tijdperk scheen te leven toen de Amerikanen er een basis vestig den voor hun militaire operaties. Dat bracht heel wat leven in de brou werij, maar was ook belangstelling van de tijdelijke bewoners van het (68) dorpje, speciaal ten aanzien van de pastoor van Merrifort en zijn oude kerkje, waarvan men de klokken niet meer durfde luiden, bang als men was, dat ze naar beneden zouden ko men. Hoe de klokken weer hun ver trouwde klanken over dorp en omge ving konden gaan uitzenden, leert men uit dti aardige verhaal, dat eni ge uurtjes aangename ontspanning verzekert. „De Gesel" door John. Goldthorpe. Uitgave van De Fontein. Utrecht/Sheed Ward, Antwerpen. „De Gesel" is een roman over Christus. De gebeurtenissen tijdens Zijn aardse leven worden gezien door de ogen van een Romeinse soldaat en zo zijn de gegevens vari de Evan gelieverhalen dus romantisch ver werkt, waarbij echter steeds op de authentieke teksten wordt terugge vallen. De opzet van dit boek is zeer ge lukkig, want de schrijver heeft zich er niet toe laten verleiden Christus zelfstandig te laten optreden. Er wordt slechts over Hem gesproken door mensen, die Hem beminnen en haten. Het werk is hierdoor aan vaardbaar. De avonturen van een Romeinse spion, die op een knappe manier in het geheel gesponnen zijn, verlevendigen de sfeer. „Halte Noordstad", door F. Bordewijk. Uitgaven Van Scheltema en Holkema te Amsterdam. Een buitenbeentje, zou men kun nen zeggen, want dit is nu eens geen roman, maar een toneelstuk. In Ne derland behoort het lezen van toneel stukken niet tot de geliefkoosde be zigheden van het lezend publiek. Het kan echter anders, dat toont Borde wijk met dit werkje aan. Men wordt gemakkelijk opgenomen in de sfeer rond halte Noordstad. De hoofdfigu ren zyn de haltechef, een demonische figuur, die maar één verlangen kent: Stationschef te wordenen een buf fetmeisje, dat in het trieste wacht lokaal haar dienst blijft verrichten, terwijl men zich van het eerste ogenblik afvraagt: Waarom gaat dat kind niet weg. Pas aan het slot geeft Bordewijk de geheimen van zijn hoofdpersonen prijs en tot zolang blyft hij de lezer boeien. Van de toe gevoegde één-acters zal „Met vuur gespeeld" ook zeer sterk boeien, ter wijl de rest tegenvalt. ,Gaby ontmoet Cupido", door Annie Helmich. Uitgave van A. J. G. Strengholt, Amster dam. Hoewel er steeds stromen nieuwe boeken op de markt verschijnen, blijkt de keuze in het genre van de gezellige meisjesboeken niet zo groot. Annie Helmich heeft zich echter doen kennen als een schrijfster, die op dit terrein talent heeft. Dit boek speelt zich af tussen twee aanvallen van Cupido. De eerste pijl brengt Gaby, een meisje, dat na de H.B.S. naar een kantoor is gegaan, weinig geluk. De attenties van de „zoon van de baas" vertroebelen de sfeer op kantoor en uiteindelijk blijkt zonne klaar, dat dit fuifnummer toch niet voor verbetering vatbaar is, welke ontdekking uiteraard de nodige na righeid veroorzaakt. Na een ziekte, die gelegenheid tot meditatie schept, gaat Gaby weer aan een nieuw leven beginnen en daarin beleeft ze meer plezier van de pijl, die Cupido op haar afvuurt. Ze gaat naar een nieuwe, jonge baas. en.... u begrijpt het wel. Voor de laatste bladzijde zijn de trossen van de hu welijksboot los. Een echt gezellig boek voor de bakvissen tf zo u wilt de „teen n door ALAN SULLIVAN. 28). Hector keek naar het meisje en kwam bij het zien van haar versla gen, lijdend gezichtje tot het verbluf fende besef, dat hij haar ondanks al les nog liefhad. Hij was er zeker van dat, evenals Anthea door hypnose ge dwongen was, hem die avond in Lon den te beïnvloeden, ze ook gedwon gen was om verder te gaan. Maar dat was niet de echte Anthea. De echte had Absaloms duivelse macht verbro ken en hem gesmeekt, niet naar de Monk's Mount te komen: had hem la ter gesmeekt het huis te verlaten voor het te laat was, had de cel des doods betreden en hem met trouwe ogen aangezien van de noodlottige stoeL Waarom? Omdat ze een edel hart bezat en hem liefhad. Een andere verklaring was niet mogelijk en Hec tor zocht er ook niet verder naar. Hij keek Absalom onbevreesd aan, ging naar het meisje toe en greep haar hand: „Kom lieveling". Ze gingen heen, hand in hand als kinderen. Absalom zag hen na en zijn lippen bewogen geluidloos. Hij zag de deur dichtvallen en hoorde de voetstap pen wegsterven. Het werd doodstil in de studeerkamer en zijn gezicht stond ernstig. Een tijdlang zat hij in diepe gedachten verzonken: Toen schelde hij. „Hervey, complimenten aan mrs. Baxter en vraag of ze even bij me wil komen". Mrs Baxter scheen die oproep ver wacht te hebben, zo vlug kwam ze en zo verwachtend keek ze. „Wel", vroeg ze ademloos, „hoe nam hij het op? Doet hij het was hij erg opgewonden?" „Ik heb nog geen definitief besluit verlangd". „Nee nee, dat zou te veel zijn. Het was zeker een erge verrassing?" „Het is een fijne kerel", peinsde Absalom. „Ik heb al twee jaar naar zo iemand gezocht. Hij nam het op wel in aanmerking genomen, dat ze al op elkaar verliefd waren nam hy het op zoals ik verwachtte". „Weet hij al van het geld?" „Dat leek nu niet raadzaam". „Denk je, dat hij het zuiver uit lief de zal doen? Wonderlijk toch dat ding, dat we liefde noemen" zei ze somber. „Ik herinner me, dat ik het eens zelf voelde. Maar nu Ze zweeg. „Ga door". „Het het doet pijn, Absalom". „Toch!" „Vreemd, niet? Het is juist zoals je me vertelde dat het zijn zou. Je zei, dat je het gevoel niet kon doen voortbestaan, omdat dit een ding van de geest is, en de geest buiten je be reik ligt. Je legde uit, dat intellectu ele en maatschappelijke belangstel ling de plaats van het gevoel moest innemen. Dat is ook goed. Maar van daag die twee jonge mensen vervuld te zien van wat jij en ik kunnen be grijpen en analyseren, maar niet zelf voelen, dat is nu pijnlijk". „Ja, maar ik vertelde je ook, dat juist het feit, dat je niet meer onder worpen bent aan emoties, je redding is. Het ware lichaam verteert zchzelf, 'het koude blijft in stand. Als je, in je huidige lichaamstoestand, hevige emo ties zou gevoelen, zou je het ondanks mij niet lang meer maken. Figuurlijk gesproken zou je uitbranden". yMaar toch is het akelig, Absalom. Je kunt niet alles hebben in je leven zelfs in een leven als het jouwe. Maar dan vraag je je toch wel af, of een léven als het mijne werkelijk de moeite loont. Bij die twee vergeleken ben ik dood, Absalom." „Je kunt ten alle tyde ophouden van mijn diensten gebruik te maken", zei hij cynisch. In een plotselinge opwelling van vrees greep ze zijn arm. „Spreek zo niet! Je weet, dat ik het zo niet bedoel, maar hoe meer het einde wordt uitgesteld, hoe meer ik het schijn te vrezen. Gek, niet, bang te zijn voor iets dat zover weg is. Maar ik voel mezelf ook onwezenlijk. Wanneer spreek je verder met mr. Court?" „Over een paar dagen". „En Anthea? Ik heb medelijden met Anthea". „Ik geloof niet, dat het nodig is om haar nog meer te zeggen. Ze kent het hele programma. En nu is ze verliefd op Court dat moet voldoende zijn". 1 „Kent gij het alternatief, Absa lom?" Ze trachtte luchtig te spreken maar haar ogen waren gejaagd. „Dat is toch niet je ernst? Ik durf er niet aan denken", „Beste Sara, ik meen het. Vergeef me dat ik het zeg. maar het verveelt me tegenwoordig. Het begon twee jaar geleden. Ik merkte, dat ik te ge wend was aan Maktai daar, kijk hoe ze knipoogt en Siak. Ze zei den me niets meer. En dit breidde zich uit tot mijn cliënten. Als je zeke re individuen veertig jaar in stand hebt gehouden, hebben ze geen inte resse meer vergeef me. Ik wil je uitleggen, hoe ik aan mijn nieuwe programma kom. Ik kan niet liefheb ben evenals bij jou is ook bij mij alie gevoel uitgeblust maar ik wil die in anderen zien". „En als zij weigeren?", vroeg ze toonloos. „Dan ben ik van plan zelf in de cel te stappen en Hervey de schakelaar in de minus-richting te laten zetten. Heel eenvoudig en ik denk, dat hij het met genoegen doen zal". „Absalom, je bent gek!", protes- teeide ze. „Denk ean ons allemaal". „Ik ben suf van het denkon. Nee ik wil schoonheid vereeuwigen jeugd kracht. Ik wil daardoor een 1 volmaakt ras kweken, zoals deze we reld nog niet gezi-T» heeft. De schoon- neid, jeugd en krachl zullen oneindig doorgaan, ze zullen als goden zijn rzonder dood of vrees Achter hen rijk dom en macht, zoals de wereld zich J niet vooistellen kan. Dat zal de ware I triomf van Monk's Mount zijn". Ze keken elkaar aan; zij drong de vrees terug, die haar hart besloop I bij het zien van zijn onbewogen ge- j zicht. „Kan ik ook iets doen, Absalom?", vroeg ze. „Ik denk het niet vóór Court het j alternatief vermogen heeft. Behan- del hen, zoals je elk jong verliefd stel zoü behandelen. Doe gewoon, maak grapjes en vertel Dimitri wat ik gezegd heb. Ik wil hem van morgen niet spreken. En bedenk, dat I als Court in een van jullie beiden iets opmerkt, dat dat". „Hem tegen een dergelijke toe stand zou innemen?", opperde ze. „Precies". „Dat zal niet gebeuren. En An- thea?" „Zal zich naar hem richten". „Daar ben ik nog zo zeker niet van. I Zelfverwijt zou kunnen maken, dat ze op het laatst weigert". (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1956 | | pagina 13