KLEINHEID
Zo leef! men onder
de tropenzon
DE LEIDSE COURANT
VAN
FORMAAT
NOOIT WERD HET ME duide
lijker dan de laatste keer, dat
vader niet zo gelukkig was als wij,
wanneer oom Jack overkwam om en-
- kele dagen lang ons leven te vervul
len met alle genietingen, die de we
reld te bieden heeft.
Oom Jack was voor ons een sprook
jes figuur; hij was ruim twee meter
lang, had golvend blond haar, stra
lende ogen en scheen nooit zorgen
in zijn leven gekend te hebben. Als
hij van zijn vele reizen enkele dagen
per jaar bij ons kwam binnenvallen,
bracht hij een sfeer mee, die ons her
innerde aan de avonturenboeken,
welke wij plachten te verslinden en
daarom nam ik het mijn vader hoogst
kwalijk, dat hij niet geweldig
heugd was, toen oom Jack die
keer binnen kwam vallen.
Ik vond, dat vader het recht niet
had om bezorgd te kijken, als oom
Jack op bezoek was, want wat was
vader helemaal?
Hij was een klein mannetje, min
stens 40 centimeter kleiner dan oom
Jack; hij had geen wereldreizen ge
maakt, maar was zijn gehele leven
niet verder geweest dan onze stad,
waar hij een klein schoen winkelt je
had. Nooit bracht hij voor ons op
windende cadeautjes mee en zelfs
met Sinterklaas kwam hij met ge
schenken aan, die een sfeer van dege
lijkheid hadden. Een keer kreeg ik
een passerdoos van hem en dat is het
meest luxe geschenk geweest, dat ik
ooit ontvangen heb. Zijn humor was
niet brillant en hij voelde zich zo
echt saai tevreden als hij 's zondags
morgens achter zijn kopje koffie
zat en moeder de plaatselijke nieuw
tjes uit de krant voorlas, die hij de
avond daarvoor al helemaal uitge
speld had.
Nee, in vergelijk met oom Jack viel
vader wel helemaal in het niet. Oom
Jack was een wereldreiziger; hij kon
vertellen over havensteden in Afrika;
hij had zich laten rijden in wagentjes
die door Chinezen getrokken worden
en had Japanse tuinfeesten bijge
woond.
Oom Jack kon grapjes vertellen,
die werkelijk geestig waren en altijd
werd hij omgeven door een sfeer van
het onverwachte.
Als hij de kamer binnenstapte en
zijn grote kbffer openmaakte, kon je
er zeker van zijn, dat er heel bijzon
dere dingen te voorschijn kwamen;
hij nam ons mee naar het grote speel
goed magazijn, waar we mochten uit
zoeken wat we maar wilden; oom
Jadk was kort en goed het genie, de
held van iedere jongen.
DE LAATSTE MAAL, dat oom Jack
bij ons op bezoek kwam, was de
stemming soms bepaald onplezierig
en dit kwam door het bezorgde ge
zicht, waarmede vader de gehele dag
rondliep.
Toen ik op zekere dag uit school
thuiskwam, zag ik de wandelstok met
zilveren knop aan de kapstok hangen
en onmiddellijk, wist ik, wie ik in de
kamer zou vinden. Ik rende naar -bin
nen en vloog op hem af: „Oom Jack,
hoe fijn, dat U gekomen bent!".
Oom pakte lachend mijn schouders
beet: „Wat word je al een boom van
een kerel!" zei hij bewonderend, „je
bent al een heel stuk groter dan je
vader!"
Hij lachte hartelijk om zijn eigen
grapje en toen ik vader op een af
stand zag staan, leek hij me nog klei
ner dan anders en lachte ik luid met
oom Jack mee.
Toen ging de koffer open en oom
Jack stelde ons weer niet teleur.
Ik kreeg een voetbal en voetbal
schoenen, die ik al maanden lang
voor de etalage van het speelgoed
magazijn had zien liggen en mijn
zusje kreeg een pop, zoals zelfs het
meest rijke meisje in ons stadje niet
bezat. Ik werd wrevelig, toen ik het
bezorgde gezicht zag van vader bij
het uitpakken van al die prachtige
cadeaux en oom Jack had dit kenne
lijk ook gezien, want hij klopte vader
lachend op de schouder, zoals eën
reus een dwerg, en zei: „Maak je
maar niet bezorgd, Herbert, als ik
dood ben, word jij mijn erfgenaam!"
Hij lachte luid en ik bewonderde
hem des te meer.
De erfgenaam van oom Jack! En
vader lachte niet eens, was niet eens
blij! Nee op dat moment vond ik, dat
ik het niet zo erg met mijn vader ge
troffen had en dat ik heel wat beter
af zou zijn geweest, als oom Jack
mijn vader geweest zou zijn.
De dagen verliepen niet zo prettig
ais anders. Een paar maal nam oom
Jack ons mee naar de speelgoedwin
kel en mochten we het duurste uit
zoeken, wat er te vinden was, maar
telkens als we weer thuis kwamen,
betrok vaders gezicht en ik vond, dat
het kinderachtig was van hem, dat
hij zo jaloers was.
Nu goed, hij was maar een middel
matig mannetje; hij had nu eenmaal
nooit in een wagentje gezeten, dat
door Chinezen getrokken werd; hij
was nooit op een Japans tuinfeest ge
weest en hij had nu eenmaal geen
geld om ons dure cadeaux te geven.
Maar ik vond, dat hij toch minstens
blij had kunnen zijn, dat hij een stra
lend familielid had, dat al deze din -
gen wel meegemaakt had.
IN DIE TIJD WERKTE ik na de
schooluren bij mijn vader in de
winkel; ik bracht schoenen weg en
hielp hem 's avonds met de winkel
aan kant brengen voor de volgende
morgen.
Als ik gedurende die dagen 's mid
dags bij hem binnen stapte, kon ik
een gevoel van wrevel niet onder
drukken. Nooit had hij eens een ge
zellig praatje, nooit kon hij eens dro
mend voor zich uitstaren, maar altijd
was hij bezig, pakte hij schoenen in,
ruimde vakken op, haalde de etalage
uit of bediende de klanten.
Mocht vader al bemerkt hebben,,
dat ik erg koel tegen hem was, zo
bleek dit uit niets en de dag, dat
oom Jack 's morgens vertrokken was,
legde hij voor het eerst zolang ik
hem in de winkel gekend had, zijn
werk voor enkele ogenblikken neer
en kwam bij me staan.
„Kees, jongen", zei hij en er kwa
men pretlichtjes in zijn ogen, „jij
bent de eerste die ik het vertel, maar
je mag er niets thuis over zeggen:
Over vier weken rijden we in een
auto!"
Ik keek hem niet-begrijpend aan.
In die tijd waren auto's nog een zeld
zaam bezit. De burgemeester reed in
een auto, nu goed, en de dokter ook,
al gebruikte de oude dokter nog
steeds zijn rijtuigje. Maar voor de
rest was het aantal autobezitters in
ons stadje op je vingers af te tellen.
„Kijk eens", zei vader, en ging be-
hagelijk op de rand van het bureau
in zijn kantoortje zitten, „twaalf jaar
heb ik er nu voor gespaard. Ik kwam
tot de ontdekking, dat roken slechts
een kwestie van aanwennen was, dat
je evengoed af kon leren en dat een
borrel slecht is voor je gezondheid,
zodat je hem even goed kunt laten
staan.
Iedere maand hield ik zodoende
Hij keek op zijn horloge, belde het
station op en zei tegen moeder, dat
hij over een uur zou vertrekken.
Moeder poogde nog een tegenwer
ping te maken, maar vader wuifde
alle bezwaren weg: „Geen sprake
van, hij is jouw broer en we zullen
voor hem doen, wat we kunnen."
Een half uur later had hij zijn
zwarte pak, dat hij alleen voor heel
bijzondere gelegenheden gebruikte,
aangetrokken en stak het pakje bo
terhammen in zijn zak, dat moeder
haastig voor hem klaargemaakt had.
Die avond was de stemming bij ons
erg ongewoon. Ten eerste was vader
er niet en dat was nog nooit voorge
komen en daarbij voelden we alle
maal, dat er iets bijzonders aan de
hand was.
Moeder had ons verteld, dat oom
Jack ernstig ziek was, maar het was
duidelijk, dat zij ons niet de hele
waarheid vertelde.
Gedurende de drie dagen, dat va
der afwezig was, stond moeder in de
winkel en ik behoefde niet naar
school, omdat ik haar moest helpen.
Toen kwam vader terug en ver
telde ons, dat oom Jack overleden
was; in de middaguren kwam er een
de auto niet te kopen', nadat hij er
twaalf jaar voor gespaard had?
Langzaam kwamen de verschillen
de gesprekken mij voor de geest, die
ik de laatste dagen zo hier en daar
bij stukjes en beetjes opgevangen
had. Ik besloot, dat ik deze zaak zou
uitzoeken en nadat ik de schoenen
weggebracht had, stapte ik naar
meneer Torris k.
„Tja, een beroerd geval", zei me
neer Torrisk vriendelijk, toen ik de
garage binnenstapte, „het is echt sneu
voor je vader; met zo'n zwager ben
je ook maar gezegend".
Ik keek hem niet begrijpend aan
en meneer Torrisk, die begreep, dat
hij zijn mond voorbij gepraat had,
probeerde het gesprek op een ander
onderwerp te brengen. Hoe ik ook
probeerde, ik kreeg niets meer uit
hem; hij inviteerde mij om de vol
gende zaterdagmiddag met hem mee
te rijden naar een grote autofabriek,
waar hij voor zaken zijn moest, maar
over oom Jack wilde hij niets meer
loslaten.
De weinige woorden, die hij over
hem gezegd had, vormden echter een
belangrijke schakel in 't web dat zich
rond oom Jack gevormd had, en na
kort beraad trok ik de stoute schoe
nen aan en stapte het speelgoed
paleis binnen, dat wij slechts eens per
jaar betraden, nl. als oom Jack over
was.
„Meneer Schoner", zei ik, toen de
eigenaar verscheen, „vader laat vra
gen of er nog een rekening van oom
Jack te voldoen is".
Meneer Schoner keek mij verwon
derd aan: „Natuurlijk niet", sprak hij,
„die heeft je vader, precies zoals.al
tijd toch al betaald, de dag nadat zijn
zwager de laatste keer vertrokken
was".
„O, dan zal het een vergissing zijn",
antwoordde ik haastig en verliet de
winkel.
NU WAS MIJ alles duidelijk; nu be
greep ik, waarom vader altijd zo
bezorgd gekeken had, als oom Jack
royaal was en waarom wij geen auto
meer zouden kopen, hoewel ik van
het laatste niet alles begreep.
Ik rende de winkel binnen om
vader duidelijk te maken, hoe ik over
oom Jack dacht, maar toen ik de win
kel binnenkwam, stond hij al onge
duldig op me te wachten: „Wat ben
je lang weggebleven, Kees", zei hij,
„hier staat nog een paar schoenen
voor meneer Tornvliet, die beslist nog
bezorgd moeten worden".
„Vader, waarom heb U mij nooit
verteld, wie oom Jack feitelijk was;
waarom hebt U me nooit verteld, dat
U de cadeautjes moest bgtalen, die hij
ons gaf en dat U helemaal geen erfe
nis van hem gekregen hebt?"
Het voorhoofd van mijn vader trok
een aardig bedragje over en dat heb
ik steeds naar de bank gebracht.
Meneer Torrisk heeft een tweede
hands karretje staan, dat practisch
nog niet gebruikt is en over drie
weken heb ik het bedrag bij elkaar
om dit v^n hem te kopen".
Jongens, wat was ik blij en
's avonds gingen we samen naar de
garage van meneer Torrisk om het
wagentje te zien.
Het was in mijn ogen een pracht
karretje; natuurlijk je kon zien, dat
het niet nieuw meer was, maar voor
de rest was het geweldig.
„Neem 't 'ding toch mee, Herbert",
zei meneer Torrisk joviaal, „die paar
centen, die je nog aan het ding te
kort komt, krijg ik nog wel eens van
je; ik zou mijn geld even goed van
de bank te goed kunnen houden, als
van jou".
„Nee Iwan", zei mijn vader met
een lachje, „je weet hoe ik over die
dingen denk; ik stap pas in het wa
gentje, als het helemaal van mij is,
geen dag eerder".
Dit is echt weer zo'n bekrompen
opvatting van vader, schoot het dóór
mijn hoofd; oom Jack zou vast het
wagentje mee naar huis genomen
hebben, als meneer Torrisk het zo
royaal aanbood.
Toch bedierf die gedachte mijn
stemming maar voor enkele secon
den, want toen we weer buiten ston
den en vader geheimzinnig lachend
naast mij voortwandelde, zag ik al
leen nog maar de grote mogelijkhe
den, die het toekomstige autobezit
voor mijn prestige op school kon heb
ben.
Wat zouden de jongens opkijken
en met een zeker gevoel van opluch
ting bedacht ik, dat je helemaal niet
zou kunnen zien, dat vader zo klein
was, als hij in een auto zat.
Hoewel het me moeite kostte, ver
telde ik thuis niets, zelfs niet toen
ik 's avonds met mijn broertje in bed
lag. Vader had me voor het eerst van
zijn leven in vertrouwen genomen
en ik zou niet willen dat hij zou den
ken, dat ik nog zo dom was, dat ik
geen geheim zou kunnen bewaren.
Iedere dag gingen we voortaan naai
de garage van meneer Torrisk om het
wagentje te bekijken; deze lachte al
als hij ons binnen zag komen en lang
zaam maar zeker naderde de grote
dag, waarop we trots als prinsen het
wagentje naar buiten zouden rijden
om de hele buurt in opschudding te
brengen!
l^OG MAAR ENKELE lagen scheid-
den ons van die grote dag, toen
wij op zekere dag van de winkel
thuiskwamen en daar moeder ba
dend in tranen vonden.
Ze overhandigde vader, die on
middellijk op haar afrende, een tele
gram en ik zag vader verbleken,
toen hij het doorlas.
rouWwagen voor en twee dagen lag
oom Jack vreemd rustig in de voor
kamer op een bed, dat moeder daar
heen gebracht had.
Uit de gesprekken, die gevoerd
werden tussen moeder en de men
sen, die naar oom Jack kwamen kij
ken, merkten we, dat er iets heel bij
zonders aan de hand moest zijn, maar
het fijne kwamen we niet te weten.
De begrafenis was prachtig; vader
had alles zo mooi mogelijk verzorgd
en ik bedacht, dat hij dat ook best
doen kon, omdat hij immers de erf
genaam van oom Jack was.
TOEN OOM JACK al begraven was,
bedacht ik plotseling, dat de dag
al voorbij was, waarop we de auto
zouden gaan halen en een vage on
gerustheid kwam bij me op, toen
me dat te binnenschoot op school.
Ik kon nauwelijks de tijd afwach
ten, dat ik naar de winkel kon ren
nen, maar tegen die tijd had ik al
een aannemelijke verklaring gevon
den voor vaders aarzeling: Hij zou
nu wel een nieuwe auto kopen, want
met het geld van oom Jack behoefde
hij niet meer in een tweedehands wa
gentje te rijden.
„Breng je deze schoenen even naar
mevrouw Thomson," zei vader, toen
ik de winkel binnenkwam, „zij heeft
gevraagd of zij ze vanavond nog kon
krijgen".
Ik zette het pakje naast me op de
toonbank en boog me vertrouwelijk
naar vader toe: „We kopen zeker een
nieuwe auto, hé?"
„Auto?", zei vader, alsof hij me
niet begreep.
Een gevoel van ontzetting maakte
zich van me meester: „We zouden
gisteren toch al de auto bij meneer
Torrisk gehaald hebben?", vroeg ik
onzeker.
„Oh ja," zei vader met een onver
schillige klank in zijn stem, „maar ik
ben van plan veranderd; ik vind het
belangrijker om jullie naderhand een
goede studie te geven en daarom be
waar ik het geld daar maar voor."
Het was me, alsof de bliksem in
sloeg. Niet begrijpend keek ik hem
aan en tussen alle gedachten schoot
het door me heen, dat hij deze be
slissing genomen had, zonder het mij
te vertellen, terwijl hij me eerst in
vertrouwen genomen had.
Het was alsof vader mijn gedach
ten raadde: „Ik had het jou natuurlijk
moeten zeggen", zei hij met een ver
moeide glimlach, „want jij bent mijn
vertrouweling, maar het plannetje is
pas kort geleden bij mijn opgekomen
en we hebben elkaar de laatste da
gen erg weinig gezien.
Als verdoofd nam i'k het pakje van
de toonbank en stapte de winkel uit.
Wat kon vader bewogen hebben om
Een leger van insecten zoemt door de nacht
CTELT U EENS even voor, beste lezers, dat u 's morgens op straat, in uw
winkel of kantoor de volgende personen ontmoet. De eerste is een
sierlijk geklede man, met een geelachtige huidstint en een paar schuin-
geplaatste ogen. Hij maakt een vriendelijke buiging en vraagt u glimlachend
„Heeft u al de morgenrijst gegeten?"
Dan volgt een tweede type met een lange haargroei. Zijn kleding bestaat
slèfchts uit een lendendoekje van katoen of uitgeklopt boomschors. Hij
draagt mogelijk een ouderwets klein strohoedje met een blauw veertje.
Zonder enig gebaar vraagt hij u vrijmoedig: „Waar gaat u heen?" Nummer
drie volgt, gehuld in 'n jakje en 'n uit gras geweven onderrok. Hij is ge
bruind, evenals zijn voorganger en doet zijn best u dicht te naderen en zijn
neus tegen de uwe te wrijven.
Deze drie ontmoetingen zijn, dunkt me, ruimschoots voldoende om u te
ontnuchteren, misschien de politie op te bellen en een niet alledaags com
mentaar te geven. En tóch doen deze drie mensen een dood-alledaagse
plichtpleging, die wij, Westerlingen, iedere morgen op onze manier wel
tienmaal uitspreken met een gewoon: „Goeie morgen!" Vraagt men naar
de oorzaak van deze en duizend andere afwijkende kleuren, kleding, uit
drukkingen enz., dan kunnen wij niet alles, maar zeker wel het grootste
deel op rekening schrijven van „Koning ZON".
telt zich zijn vurige wagen dagelijks
rond de aardbol, maar zijn baan na
dert de landstrook aan weerszijden
van de evenaar veel dichter dan el
ders. Hij kust als het ware het Oos
ten en overstelpt het met een over
daad van licht en warmte. Deze
warmte vooral beinvloedt 't Oosten
en brengt 't leven, de groei en ont
wikkeling van planten, dieren en
mensen tot ongekende hoogte. Warm
te kleurt al wat leeft in een bonte
mengeling. Zij doet het bloed bruisen,
wat de Oosterling vaak ontvlamt tot
uiteisten van geestdrift, om hem la
ter weer te dompelen in een staat
van bespiegeling en koele berusting.
Tijden, plaats, gewoonten, kortom
alles in het dagelijks leven ondergaat
noodgedwongen de inwerking van
Koning Zon, zijn licht en warmte.
Geheel verschillend van bij ons,
begint de nacht vrijv/él altijd met
een korte schemering om klokke zes.
Vrij snel verschijnt dan de Oosterse
„Klaas Vaak", en in plaats van met
geheimzinnig zand overlaadt hij net
luchtruim met 'n lawine van de meest
uiteenlopende insecten van allerlei
kleur en afmetingen. Temidden van
een ontelbaar leger van bijna on
zichtbare mugjes fladderen giganti
sche veelkleurige motten. O-osno
dikbuikige torren met glavlvont
vleugels doorklieven in razende
vaart de ruimte, afgewisseld door
gitzwarte ridders met harnas en pun
tige horens. Een eigenaardig concert
van gonzende brommende, piepende
en ritselende zangers overheerst de
nachtelijke stilte.
Moeder aller dingen.
Over de steile muurvlakken, ja
zelfs langs het plafond rennen in
snel tempo de muurhagedissen
miniatuur-krokodillen van 5 tot 8 cm
op jacht naar insecten. Wee de
medejager, die eenzelfde prooi na
jaagt op het terrein van een rasge
noot. Dan ontspint zioh een heftig
duel tegen de steile wand, waarbij
vaak het staartje van de ene partij
wordt afgebeten en de verslagen held
neerstort op het veld van eer. In een
duistere, onbewoonde hoek jaagt een
zaam de „Gekko", een grotere broer
van de muurhagedis, die met schorre
doordringende stem telkens „Kohko"
uitstoot, met hoge toon aanvangend
en eindigend in lage bas. Het dier
ontleend zijn naam Gekko aan zijr.
eigenaardig geluid. Een wondere we
reld, dit insectenleger van alle kleu
ren en vormen. Geen wonder, dat do
primitieve bosmens een insect aan
duidt met de woorden: „Indoe oetai",
dat is: Moeder van alle dingen.
Gazen huisje.
Temidden van dit gedierte kan
niemand rusten en zelfs de sterkste
zich samen in een aantal wonderlijke
rimpeltjes: „Geen erfenis?", zei hij
komisch verbaasd, ,maar ilk heb wel
een erfenis van hem ontvangen; bin
nen het jaar kopen we daar een
mooie auto van!"
Later werd me de gehele geschie
denis" duidelijk, later toen het feite
lijk al te laat was, om alles weer goed
te maken, want mijn vader heeft
nooit een eigen autotje gehad.
In het jaar dat oom Jack stierf,
brandde zijn zaak af en hét heeft
jaren geduurd, voordat hij die slag
te boven was.
Toen ik allang mijn eigen auto be
zat, hoorde ik het gehele verhaal; hoe
oom Jack zijn gehele leven gevuld
had met schulden maken, die steeds
door mijn vader betaald werden en
hoe hij tenslotte tijdens een gevecht
in een obscure speelgelegenheid door
een messteek dodelijk gewond werd.
Het was toen echter al te laat om
mijn vader te vertellen, hoe groot hü
was met zyn kleine gestalte, en ge
dachten, die men gehad heeft, zijn
soms nooit meer goed te maken.
Maar ik vermoed, dat mijn grote
vader het wel begrepen zou hebben
als hij het geweten had en hoe hij
geamuseerd gelachen zou hebben, zo
stilletjes voor zich heen, zoals hij
's zondagsmorgens kon lachen achter
zijn kopje koffie, als moeder hem de
opwindende nieuwtjes uit onze stad
voorlas, die hij de avond daarvoor
zelf al gelezen had.
Vrij naar: „The Farmly
Herald and Weekly Star".
reus moet zwichten, wanneer ook
rtiaar één klein mugje, dat hier „mus
kiet" heet, in zijn nabijheid rond
danst! Daarom beveiligt de slapende
mensheid zich door een muskieten
net of klamboe. Deze heeft de vorm
van een omgekeerde grote doos,
waarvan de open dekselkant bene
den op de vloer hangt. Het net is van
dun gaas. Het is een paar meter lang
en minstens een meter breed. Een
der neerhangende lengtewanden is in
tweeën verdeeld en het ene pand
overlapt ruimschoots het andere.
Door deze ingang kruipt de inlander
naar binnen met een dun dekentje,
vaak van uitgeklopte boomschors, en
een hoofdkussen.
De Chinese werkman of „koelie"
gebruikt als hoofdkussen een uit
bamboe gevloohten doos, die met dik
lakpapier is beplakt. Dit 'harde doosje
van twee bij eén decimeter is even
wel koel en luchtig, iets wat in het
zwoele klimaat zeer aangenaam ie.
Welgestelde Chinezen slapen op 'bed
den met ruime netten. Voor men gaat
rusten, doorwaait men het mus
kietennet met een stok, voorzien van
een paardeharen plumeau. Als curio
siteit vermeld ik hier, dat sommigen
ook een stokje mee naar 'bed nemen,
waaraan een metalen handje is beves
tigd, dat dient om zich gemakkelijk
overal van jeuk te bevrijden. Ook
onze voorouders gebruikten dit.
Twee belangen.
Zó dommelt het mensdom In ónder
duizend en één wiegeliedjes, totdat ie
wekkerpardon: Moeder Natuur
verafschuwt deze proletariërs der
techniek evenals margarine en an
dere moderne namaakmiddelen ik
bedoel, totdat 'n oorverdovend hanen
gekraai de morgenstond aankondigt.
In een lang „familiehuis" van 40 tot
50 gezinnen vindt men gemakkelijk
een zestigtal hanen, want ieder recht
geaard bosbewoner bezit ook een
vechthaan, die deftig in het huis re
sideert en met de gewone lagere-
rangs-hanen van onder het huis da
nig meekraait.
Het is klokke vier. Nu staan de
huismoeders op en koken de morgen-
rijst, terwijl het manvolk langzaam
aan zijn klamboe, dekentje en kussen
in V matje rollen en opbergen.
„Neem Uw bed op en wandel".
De oudere mannen en hier
spreek ik over de primitieve bosbe-
woners zoeken bescherming tegen
de kille morgenlucht bij een stuk
hout, dat steeds smeulend op een
platte steen ligt onder de gesnelde
koppen der familievijanden. Men
kauwt een sireh-pruimpje, totdat het
vrouwvolk de familie bijeenroept
met een luidkeels: „Makaaii", dat
eten betekent. De mannen steken hun
morgenpruimpje achter het oor en
volgen onmiddellijk de roepstem van
eten! Want er zijn twee bevelen, die
Moeder Natuur elk mensenkind op
legt, namelijk rust en eten, en iedere
Oosterling is zo hecht samengesnoerd
met en onweerstaanbaar geleid door
de Natuur, dat deze twee als de voor
naamste worden 'beschouwd. Het be
hoort dan ook tot de meest onbehoor
lijke manieren om een slapend per
soon te wekken en tweedens mag
men tijdens maaltijden nooit iemand
storen.
Familiemaal.
Behalve bij het kleine familiemaal
eten de mannen en vrouwen steeds
afzonderlijk. Men zet zich neer op de
vloermat met gekruiste benen, reinigt
de vingers in een kom water, neemt
een portie rijst uit de pot en ge
bruikt uitsluitend dé vingers. Anders
dan bij ons wordt er bij de maaltijd
niet uitbundig gepraat. Immers de
maaltijd is te gewichtig, dan dat men
nog veel andere zaken zou kunnen
verhandelen. Van tijd tot tijd wordt
een brutale hond grondig met een
stuk brandhout bewerkt.
De vijfhonderd miljoen zonen van
het Hemelse Rijk eten met stokjes,
die zij meesterlijk vlug tussen mid
den- en wijsvinger hanteren. En zo
staan wij voor het opzienbarende feit,
dat meer dan de helft der mensheid
niet met vork en lepel eet! En hierbij
speelt de zon een grote rol!
Wat „Koning Zon'' nog meer op zijn
geweten heeft, vertel ik u later!
A DIOÜ
TOENG SIENG FOE.