KLEINHEID Zo leef! men onder de tropenzon DE LEIDSE COURANT VAN FORMAAT NOOIT WERD HET ME duide lijker dan de laatste keer, dat vader niet zo gelukkig was als wij, wanneer oom Jack overkwam om en- - kele dagen lang ons leven te vervul len met alle genietingen, die de we reld te bieden heeft. Oom Jack was voor ons een sprook jes figuur; hij was ruim twee meter lang, had golvend blond haar, stra lende ogen en scheen nooit zorgen in zijn leven gekend te hebben. Als hij van zijn vele reizen enkele dagen per jaar bij ons kwam binnenvallen, bracht hij een sfeer mee, die ons her innerde aan de avonturenboeken, welke wij plachten te verslinden en daarom nam ik het mijn vader hoogst kwalijk, dat hij niet geweldig heugd was, toen oom Jack die keer binnen kwam vallen. Ik vond, dat vader het recht niet had om bezorgd te kijken, als oom Jack op bezoek was, want wat was vader helemaal? Hij was een klein mannetje, min stens 40 centimeter kleiner dan oom Jack; hij had geen wereldreizen ge maakt, maar was zijn gehele leven niet verder geweest dan onze stad, waar hij een klein schoen winkelt je had. Nooit bracht hij voor ons op windende cadeautjes mee en zelfs met Sinterklaas kwam hij met ge schenken aan, die een sfeer van dege lijkheid hadden. Een keer kreeg ik een passerdoos van hem en dat is het meest luxe geschenk geweest, dat ik ooit ontvangen heb. Zijn humor was niet brillant en hij voelde zich zo echt saai tevreden als hij 's zondags morgens achter zijn kopje koffie zat en moeder de plaatselijke nieuw tjes uit de krant voorlas, die hij de avond daarvoor al helemaal uitge speld had. Nee, in vergelijk met oom Jack viel vader wel helemaal in het niet. Oom Jack was een wereldreiziger; hij kon vertellen over havensteden in Afrika; hij had zich laten rijden in wagentjes die door Chinezen getrokken worden en had Japanse tuinfeesten bijge woond. Oom Jack kon grapjes vertellen, die werkelijk geestig waren en altijd werd hij omgeven door een sfeer van het onverwachte. Als hij de kamer binnenstapte en zijn grote kbffer openmaakte, kon je er zeker van zijn, dat er heel bijzon dere dingen te voorschijn kwamen; hij nam ons mee naar het grote speel goed magazijn, waar we mochten uit zoeken wat we maar wilden; oom Jadk was kort en goed het genie, de held van iedere jongen. DE LAATSTE MAAL, dat oom Jack bij ons op bezoek kwam, was de stemming soms bepaald onplezierig en dit kwam door het bezorgde ge zicht, waarmede vader de gehele dag rondliep. Toen ik op zekere dag uit school thuiskwam, zag ik de wandelstok met zilveren knop aan de kapstok hangen en onmiddellijk, wist ik, wie ik in de kamer zou vinden. Ik rende naar -bin nen en vloog op hem af: „Oom Jack, hoe fijn, dat U gekomen bent!". Oom pakte lachend mijn schouders beet: „Wat word je al een boom van een kerel!" zei hij bewonderend, „je bent al een heel stuk groter dan je vader!" Hij lachte hartelijk om zijn eigen grapje en toen ik vader op een af stand zag staan, leek hij me nog klei ner dan anders en lachte ik luid met oom Jack mee. Toen ging de koffer open en oom Jack stelde ons weer niet teleur. Ik kreeg een voetbal en voetbal schoenen, die ik al maanden lang voor de etalage van het speelgoed magazijn had zien liggen en mijn zusje kreeg een pop, zoals zelfs het meest rijke meisje in ons stadje niet bezat. Ik werd wrevelig, toen ik het bezorgde gezicht zag van vader bij het uitpakken van al die prachtige cadeaux en oom Jack had dit kenne lijk ook gezien, want hij klopte vader lachend op de schouder, zoals eën reus een dwerg, en zei: „Maak je maar niet bezorgd, Herbert, als ik dood ben, word jij mijn erfgenaam!" Hij lachte luid en ik bewonderde hem des te meer. De erfgenaam van oom Jack! En vader lachte niet eens, was niet eens blij! Nee op dat moment vond ik, dat ik het niet zo erg met mijn vader ge troffen had en dat ik heel wat beter af zou zijn geweest, als oom Jack mijn vader geweest zou zijn. De dagen verliepen niet zo prettig ais anders. Een paar maal nam oom Jack ons mee naar de speelgoedwin kel en mochten we het duurste uit zoeken, wat er te vinden was, maar telkens als we weer thuis kwamen, betrok vaders gezicht en ik vond, dat het kinderachtig was van hem, dat hij zo jaloers was. Nu goed, hij was maar een middel matig mannetje; hij had nu eenmaal nooit in een wagentje gezeten, dat door Chinezen getrokken werd; hij was nooit op een Japans tuinfeest ge weest en hij had nu eenmaal geen geld om ons dure cadeaux te geven. Maar ik vond, dat hij toch minstens blij had kunnen zijn, dat hij een stra lend familielid had, dat al deze din - gen wel meegemaakt had. IN DIE TIJD WERKTE ik na de schooluren bij mijn vader in de winkel; ik bracht schoenen weg en hielp hem 's avonds met de winkel aan kant brengen voor de volgende morgen. Als ik gedurende die dagen 's mid dags bij hem binnen stapte, kon ik een gevoel van wrevel niet onder drukken. Nooit had hij eens een ge zellig praatje, nooit kon hij eens dro mend voor zich uitstaren, maar altijd was hij bezig, pakte hij schoenen in, ruimde vakken op, haalde de etalage uit of bediende de klanten. Mocht vader al bemerkt hebben,, dat ik erg koel tegen hem was, zo bleek dit uit niets en de dag, dat oom Jack 's morgens vertrokken was, legde hij voor het eerst zolang ik hem in de winkel gekend had, zijn werk voor enkele ogenblikken neer en kwam bij me staan. „Kees, jongen", zei hij en er kwa men pretlichtjes in zijn ogen, „jij bent de eerste die ik het vertel, maar je mag er niets thuis over zeggen: Over vier weken rijden we in een auto!" Ik keek hem niet-begrijpend aan. In die tijd waren auto's nog een zeld zaam bezit. De burgemeester reed in een auto, nu goed, en de dokter ook, al gebruikte de oude dokter nog steeds zijn rijtuigje. Maar voor de rest was het aantal autobezitters in ons stadje op je vingers af te tellen. „Kijk eens", zei vader, en ging be- hagelijk op de rand van het bureau in zijn kantoortje zitten, „twaalf jaar heb ik er nu voor gespaard. Ik kwam tot de ontdekking, dat roken slechts een kwestie van aanwennen was, dat je evengoed af kon leren en dat een borrel slecht is voor je gezondheid, zodat je hem even goed kunt laten staan. Iedere maand hield ik zodoende Hij keek op zijn horloge, belde het station op en zei tegen moeder, dat hij over een uur zou vertrekken. Moeder poogde nog een tegenwer ping te maken, maar vader wuifde alle bezwaren weg: „Geen sprake van, hij is jouw broer en we zullen voor hem doen, wat we kunnen." Een half uur later had hij zijn zwarte pak, dat hij alleen voor heel bijzondere gelegenheden gebruikte, aangetrokken en stak het pakje bo terhammen in zijn zak, dat moeder haastig voor hem klaargemaakt had. Die avond was de stemming bij ons erg ongewoon. Ten eerste was vader er niet en dat was nog nooit voorge komen en daarbij voelden we alle maal, dat er iets bijzonders aan de hand was. Moeder had ons verteld, dat oom Jack ernstig ziek was, maar het was duidelijk, dat zij ons niet de hele waarheid vertelde. Gedurende de drie dagen, dat va der afwezig was, stond moeder in de winkel en ik behoefde niet naar school, omdat ik haar moest helpen. Toen kwam vader terug en ver telde ons, dat oom Jack overleden was; in de middaguren kwam er een de auto niet te kopen', nadat hij er twaalf jaar voor gespaard had? Langzaam kwamen de verschillen de gesprekken mij voor de geest, die ik de laatste dagen zo hier en daar bij stukjes en beetjes opgevangen had. Ik besloot, dat ik deze zaak zou uitzoeken en nadat ik de schoenen weggebracht had, stapte ik naar meneer Torris k. „Tja, een beroerd geval", zei me neer Torrisk vriendelijk, toen ik de garage binnenstapte, „het is echt sneu voor je vader; met zo'n zwager ben je ook maar gezegend". Ik keek hem niet begrijpend aan en meneer Torrisk, die begreep, dat hij zijn mond voorbij gepraat had, probeerde het gesprek op een ander onderwerp te brengen. Hoe ik ook probeerde, ik kreeg niets meer uit hem; hij inviteerde mij om de vol gende zaterdagmiddag met hem mee te rijden naar een grote autofabriek, waar hij voor zaken zijn moest, maar over oom Jack wilde hij niets meer loslaten. De weinige woorden, die hij over hem gezegd had, vormden echter een belangrijke schakel in 't web dat zich rond oom Jack gevormd had, en na kort beraad trok ik de stoute schoe nen aan en stapte het speelgoed paleis binnen, dat wij slechts eens per jaar betraden, nl. als oom Jack over was. „Meneer Schoner", zei ik, toen de eigenaar verscheen, „vader laat vra gen of er nog een rekening van oom Jack te voldoen is". Meneer Schoner keek mij verwon derd aan: „Natuurlijk niet", sprak hij, „die heeft je vader, precies zoals.al tijd toch al betaald, de dag nadat zijn zwager de laatste keer vertrokken was". „O, dan zal het een vergissing zijn", antwoordde ik haastig en verliet de winkel. NU WAS MIJ alles duidelijk; nu be greep ik, waarom vader altijd zo bezorgd gekeken had, als oom Jack royaal was en waarom wij geen auto meer zouden kopen, hoewel ik van het laatste niet alles begreep. Ik rende de winkel binnen om vader duidelijk te maken, hoe ik over oom Jack dacht, maar toen ik de win kel binnenkwam, stond hij al onge duldig op me te wachten: „Wat ben je lang weggebleven, Kees", zei hij, „hier staat nog een paar schoenen voor meneer Tornvliet, die beslist nog bezorgd moeten worden". „Vader, waarom heb U mij nooit verteld, wie oom Jack feitelijk was; waarom hebt U me nooit verteld, dat U de cadeautjes moest bgtalen, die hij ons gaf en dat U helemaal geen erfe nis van hem gekregen hebt?" Het voorhoofd van mijn vader trok een aardig bedragje over en dat heb ik steeds naar de bank gebracht. Meneer Torrisk heeft een tweede hands karretje staan, dat practisch nog niet gebruikt is en over drie weken heb ik het bedrag bij elkaar om dit v^n hem te kopen". Jongens, wat was ik blij en 's avonds gingen we samen naar de garage van meneer Torrisk om het wagentje te zien. Het was in mijn ogen een pracht karretje; natuurlijk je kon zien, dat het niet nieuw meer was, maar voor de rest was het geweldig. „Neem 't 'ding toch mee, Herbert", zei meneer Torrisk joviaal, „die paar centen, die je nog aan het ding te kort komt, krijg ik nog wel eens van je; ik zou mijn geld even goed van de bank te goed kunnen houden, als van jou". „Nee Iwan", zei mijn vader met een lachje, „je weet hoe ik over die dingen denk; ik stap pas in het wa gentje, als het helemaal van mij is, geen dag eerder". Dit is echt weer zo'n bekrompen opvatting van vader, schoot het dóór mijn hoofd; oom Jack zou vast het wagentje mee naar huis genomen hebben, als meneer Torrisk het zo royaal aanbood. Toch bedierf die gedachte mijn stemming maar voor enkele secon den, want toen we weer buiten ston den en vader geheimzinnig lachend naast mij voortwandelde, zag ik al leen nog maar de grote mogelijkhe den, die het toekomstige autobezit voor mijn prestige op school kon heb ben. Wat zouden de jongens opkijken en met een zeker gevoel van opluch ting bedacht ik, dat je helemaal niet zou kunnen zien, dat vader zo klein was, als hij in een auto zat. Hoewel het me moeite kostte, ver telde ik thuis niets, zelfs niet toen ik 's avonds met mijn broertje in bed lag. Vader had me voor het eerst van zijn leven in vertrouwen genomen en ik zou niet willen dat hij zou den ken, dat ik nog zo dom was, dat ik geen geheim zou kunnen bewaren. Iedere dag gingen we voortaan naai de garage van meneer Torrisk om het wagentje te bekijken; deze lachte al als hij ons binnen zag komen en lang zaam maar zeker naderde de grote dag, waarop we trots als prinsen het wagentje naar buiten zouden rijden om de hele buurt in opschudding te brengen! l^OG MAAR ENKELE lagen scheid- den ons van die grote dag, toen wij op zekere dag van de winkel thuiskwamen en daar moeder ba dend in tranen vonden. Ze overhandigde vader, die on middellijk op haar afrende, een tele gram en ik zag vader verbleken, toen hij het doorlas. rouWwagen voor en twee dagen lag oom Jack vreemd rustig in de voor kamer op een bed, dat moeder daar heen gebracht had. Uit de gesprekken, die gevoerd werden tussen moeder en de men sen, die naar oom Jack kwamen kij ken, merkten we, dat er iets heel bij zonders aan de hand moest zijn, maar het fijne kwamen we niet te weten. De begrafenis was prachtig; vader had alles zo mooi mogelijk verzorgd en ik bedacht, dat hij dat ook best doen kon, omdat hij immers de erf genaam van oom Jack was. TOEN OOM JACK al begraven was, bedacht ik plotseling, dat de dag al voorbij was, waarop we de auto zouden gaan halen en een vage on gerustheid kwam bij me op, toen me dat te binnenschoot op school. Ik kon nauwelijks de tijd afwach ten, dat ik naar de winkel kon ren nen, maar tegen die tijd had ik al een aannemelijke verklaring gevon den voor vaders aarzeling: Hij zou nu wel een nieuwe auto kopen, want met het geld van oom Jack behoefde hij niet meer in een tweedehands wa gentje te rijden. „Breng je deze schoenen even naar mevrouw Thomson," zei vader, toen ik de winkel binnenkwam, „zij heeft gevraagd of zij ze vanavond nog kon krijgen". Ik zette het pakje naast me op de toonbank en boog me vertrouwelijk naar vader toe: „We kopen zeker een nieuwe auto, hé?" „Auto?", zei vader, alsof hij me niet begreep. Een gevoel van ontzetting maakte zich van me meester: „We zouden gisteren toch al de auto bij meneer Torrisk gehaald hebben?", vroeg ik onzeker. „Oh ja," zei vader met een onver schillige klank in zijn stem, „maar ik ben van plan veranderd; ik vind het belangrijker om jullie naderhand een goede studie te geven en daarom be waar ik het geld daar maar voor." Het was me, alsof de bliksem in sloeg. Niet begrijpend keek ik hem aan en tussen alle gedachten schoot het door me heen, dat hij deze be slissing genomen had, zonder het mij te vertellen, terwijl hij me eerst in vertrouwen genomen had. Het was alsof vader mijn gedach ten raadde: „Ik had het jou natuurlijk moeten zeggen", zei hij met een ver moeide glimlach, „want jij bent mijn vertrouweling, maar het plannetje is pas kort geleden bij mijn opgekomen en we hebben elkaar de laatste da gen erg weinig gezien. Als verdoofd nam i'k het pakje van de toonbank en stapte de winkel uit. Wat kon vader bewogen hebben om Een leger van insecten zoemt door de nacht CTELT U EENS even voor, beste lezers, dat u 's morgens op straat, in uw winkel of kantoor de volgende personen ontmoet. De eerste is een sierlijk geklede man, met een geelachtige huidstint en een paar schuin- geplaatste ogen. Hij maakt een vriendelijke buiging en vraagt u glimlachend „Heeft u al de morgenrijst gegeten?" Dan volgt een tweede type met een lange haargroei. Zijn kleding bestaat slèfchts uit een lendendoekje van katoen of uitgeklopt boomschors. Hij draagt mogelijk een ouderwets klein strohoedje met een blauw veertje. Zonder enig gebaar vraagt hij u vrijmoedig: „Waar gaat u heen?" Nummer drie volgt, gehuld in 'n jakje en 'n uit gras geweven onderrok. Hij is ge bruind, evenals zijn voorganger en doet zijn best u dicht te naderen en zijn neus tegen de uwe te wrijven. Deze drie ontmoetingen zijn, dunkt me, ruimschoots voldoende om u te ontnuchteren, misschien de politie op te bellen en een niet alledaags com mentaar te geven. En tóch doen deze drie mensen een dood-alledaagse plichtpleging, die wij, Westerlingen, iedere morgen op onze manier wel tienmaal uitspreken met een gewoon: „Goeie morgen!" Vraagt men naar de oorzaak van deze en duizend andere afwijkende kleuren, kleding, uit drukkingen enz., dan kunnen wij niet alles, maar zeker wel het grootste deel op rekening schrijven van „Koning ZON". telt zich zijn vurige wagen dagelijks rond de aardbol, maar zijn baan na dert de landstrook aan weerszijden van de evenaar veel dichter dan el ders. Hij kust als het ware het Oos ten en overstelpt het met een over daad van licht en warmte. Deze warmte vooral beinvloedt 't Oosten en brengt 't leven, de groei en ont wikkeling van planten, dieren en mensen tot ongekende hoogte. Warm te kleurt al wat leeft in een bonte mengeling. Zij doet het bloed bruisen, wat de Oosterling vaak ontvlamt tot uiteisten van geestdrift, om hem la ter weer te dompelen in een staat van bespiegeling en koele berusting. Tijden, plaats, gewoonten, kortom alles in het dagelijks leven ondergaat noodgedwongen de inwerking van Koning Zon, zijn licht en warmte. Geheel verschillend van bij ons, begint de nacht vrijv/él altijd met een korte schemering om klokke zes. Vrij snel verschijnt dan de Oosterse „Klaas Vaak", en in plaats van met geheimzinnig zand overlaadt hij net luchtruim met 'n lawine van de meest uiteenlopende insecten van allerlei kleur en afmetingen. Temidden van een ontelbaar leger van bijna on zichtbare mugjes fladderen giganti sche veelkleurige motten. O-osno dikbuikige torren met glavlvont vleugels doorklieven in razende vaart de ruimte, afgewisseld door gitzwarte ridders met harnas en pun tige horens. Een eigenaardig concert van gonzende brommende, piepende en ritselende zangers overheerst de nachtelijke stilte. Moeder aller dingen. Over de steile muurvlakken, ja zelfs langs het plafond rennen in snel tempo de muurhagedissen miniatuur-krokodillen van 5 tot 8 cm op jacht naar insecten. Wee de medejager, die eenzelfde prooi na jaagt op het terrein van een rasge noot. Dan ontspint zioh een heftig duel tegen de steile wand, waarbij vaak het staartje van de ene partij wordt afgebeten en de verslagen held neerstort op het veld van eer. In een duistere, onbewoonde hoek jaagt een zaam de „Gekko", een grotere broer van de muurhagedis, die met schorre doordringende stem telkens „Kohko" uitstoot, met hoge toon aanvangend en eindigend in lage bas. Het dier ontleend zijn naam Gekko aan zijr. eigenaardig geluid. Een wondere we reld, dit insectenleger van alle kleu ren en vormen. Geen wonder, dat do primitieve bosmens een insect aan duidt met de woorden: „Indoe oetai", dat is: Moeder van alle dingen. Gazen huisje. Temidden van dit gedierte kan niemand rusten en zelfs de sterkste zich samen in een aantal wonderlijke rimpeltjes: „Geen erfenis?", zei hij komisch verbaasd, ,maar ilk heb wel een erfenis van hem ontvangen; bin nen het jaar kopen we daar een mooie auto van!" Later werd me de gehele geschie denis" duidelijk, later toen het feite lijk al te laat was, om alles weer goed te maken, want mijn vader heeft nooit een eigen autotje gehad. In het jaar dat oom Jack stierf, brandde zijn zaak af en hét heeft jaren geduurd, voordat hij die slag te boven was. Toen ik allang mijn eigen auto be zat, hoorde ik het gehele verhaal; hoe oom Jack zijn gehele leven gevuld had met schulden maken, die steeds door mijn vader betaald werden en hoe hij tenslotte tijdens een gevecht in een obscure speelgelegenheid door een messteek dodelijk gewond werd. Het was toen echter al te laat om mijn vader te vertellen, hoe groot hü was met zyn kleine gestalte, en ge dachten, die men gehad heeft, zijn soms nooit meer goed te maken. Maar ik vermoed, dat mijn grote vader het wel begrepen zou hebben als hij het geweten had en hoe hij geamuseerd gelachen zou hebben, zo stilletjes voor zich heen, zoals hij 's zondagsmorgens kon lachen achter zijn kopje koffie, als moeder hem de opwindende nieuwtjes uit onze stad voorlas, die hij de avond daarvoor zelf al gelezen had. Vrij naar: „The Farmly Herald and Weekly Star". reus moet zwichten, wanneer ook rtiaar één klein mugje, dat hier „mus kiet" heet, in zijn nabijheid rond danst! Daarom beveiligt de slapende mensheid zich door een muskieten net of klamboe. Deze heeft de vorm van een omgekeerde grote doos, waarvan de open dekselkant bene den op de vloer hangt. Het net is van dun gaas. Het is een paar meter lang en minstens een meter breed. Een der neerhangende lengtewanden is in tweeën verdeeld en het ene pand overlapt ruimschoots het andere. Door deze ingang kruipt de inlander naar binnen met een dun dekentje, vaak van uitgeklopte boomschors, en een hoofdkussen. De Chinese werkman of „koelie" gebruikt als hoofdkussen een uit bamboe gevloohten doos, die met dik lakpapier is beplakt. Dit 'harde doosje van twee bij eén decimeter is even wel koel en luchtig, iets wat in het zwoele klimaat zeer aangenaam ie. Welgestelde Chinezen slapen op 'bed den met ruime netten. Voor men gaat rusten, doorwaait men het mus kietennet met een stok, voorzien van een paardeharen plumeau. Als curio siteit vermeld ik hier, dat sommigen ook een stokje mee naar 'bed nemen, waaraan een metalen handje is beves tigd, dat dient om zich gemakkelijk overal van jeuk te bevrijden. Ook onze voorouders gebruikten dit. Twee belangen. Zó dommelt het mensdom In ónder duizend en één wiegeliedjes, totdat ie wekkerpardon: Moeder Natuur verafschuwt deze proletariërs der techniek evenals margarine en an dere moderne namaakmiddelen ik bedoel, totdat 'n oorverdovend hanen gekraai de morgenstond aankondigt. In een lang „familiehuis" van 40 tot 50 gezinnen vindt men gemakkelijk een zestigtal hanen, want ieder recht geaard bosbewoner bezit ook een vechthaan, die deftig in het huis re sideert en met de gewone lagere- rangs-hanen van onder het huis da nig meekraait. Het is klokke vier. Nu staan de huismoeders op en koken de morgen- rijst, terwijl het manvolk langzaam aan zijn klamboe, dekentje en kussen in V matje rollen en opbergen. „Neem Uw bed op en wandel". De oudere mannen en hier spreek ik over de primitieve bosbe- woners zoeken bescherming tegen de kille morgenlucht bij een stuk hout, dat steeds smeulend op een platte steen ligt onder de gesnelde koppen der familievijanden. Men kauwt een sireh-pruimpje, totdat het vrouwvolk de familie bijeenroept met een luidkeels: „Makaaii", dat eten betekent. De mannen steken hun morgenpruimpje achter het oor en volgen onmiddellijk de roepstem van eten! Want er zijn twee bevelen, die Moeder Natuur elk mensenkind op legt, namelijk rust en eten, en iedere Oosterling is zo hecht samengesnoerd met en onweerstaanbaar geleid door de Natuur, dat deze twee als de voor naamste worden 'beschouwd. Het be hoort dan ook tot de meest onbehoor lijke manieren om een slapend per soon te wekken en tweedens mag men tijdens maaltijden nooit iemand storen. Familiemaal. Behalve bij het kleine familiemaal eten de mannen en vrouwen steeds afzonderlijk. Men zet zich neer op de vloermat met gekruiste benen, reinigt de vingers in een kom water, neemt een portie rijst uit de pot en ge bruikt uitsluitend dé vingers. Anders dan bij ons wordt er bij de maaltijd niet uitbundig gepraat. Immers de maaltijd is te gewichtig, dan dat men nog veel andere zaken zou kunnen verhandelen. Van tijd tot tijd wordt een brutale hond grondig met een stuk brandhout bewerkt. De vijfhonderd miljoen zonen van het Hemelse Rijk eten met stokjes, die zij meesterlijk vlug tussen mid den- en wijsvinger hanteren. En zo staan wij voor het opzienbarende feit, dat meer dan de helft der mensheid niet met vork en lepel eet! En hierbij speelt de zon een grote rol! Wat „Koning Zon'' nog meer op zijn geweten heeft, vertel ik u later! A DIOÜ TOENG SIENG FOE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1956 | | pagina 7