,1955.
Een buitenlandse vrouw/
volgde haar schoonmoeder
naar Bethlehem
Duizend jaar vóór Jezus' geboorte
msi
Tot de voorouders van onze
Heer Jezus Christus naar zijn
menselijke natuur behoort een
voorbeeldige schoondochter Ruth.
Zij had dan ook een voorbeeldige
schoonmoeder, Noömi of Noami.
Het is, menen wij, op eigen
ervaring afgaande, niet alge
meen bekend, dat Ruth en haar
goede man Boaz de voorouders
van Jezus zijn. Daarom wordt
hier het verhaal van hun ken
nismaking en wedervaren her
drukt. Ter wille van de alge
mene leesbaarheid zijn enige
kleine veranderingen aange
bracht, doch zo min mogelijk,
opdat 't eenvoudig bijbelverhaal
in al zijn ongekunsteldheid blijft
spreken.
Liefde met,
goddelijke liefde
vergoeden
C*ENS onder het bestuur der
Rechters, toen er hongersnood
- heerste in het land, trok een man uit
Bethlehem van Juda weg; hij met zijn
vrouw en twee zonen, om zich tijde
lijk te gaan vestigen in de velden van
Moab".
Zo begint het kleine Bijbelboek
„Ruth", dat, om redenen, welke
straks zullen blijken, in verwijderd
en toch nauw verband staat met de
geboorte van Jezus in Bethlehem.
Het verhaal speelt zich af in de
tijd der Rechters, in de periode
van de geschiedenis van het volk
van Israël vóórdat Saul de eerste
koning werd. Het moet dus onge
veer plaats gehad hebben een goe
de duizend jaar vóór Kerstmis.
den van Moab", d.w.z. aan de oos
telijke oever van de Jordaan in de
omgeving van de Dode Zee, stier
ven de man en de twee zoons. Deze
zoons waren intussen getrouwd met
Moabitisohe vrouwen. De Joodse
vrouw, die voor de hongersnood
was uitgeweken naar Moab, bleef
dus over met haar twee schoon
dochters.
Dediaam van de moeder is Noömi,
de namen van de schoondochters
zijn Orpa en Ruth.
En het Bijbelboek vervolgt:
„Nu trok Noömi met haar schoon
dochters op, om uit de velden van
Moab terug te keren; want zij had
in de velden van Moab gehoord, dat
de Heer zich over zijn volk had ont
fermd en het brood had gegeven.
Nadat ze dus met haar beide
schoondochters de plaats had verla
ten, waar ze vertoefd had, en zij op
weg waren om naar het land van
Juda terug te keren, zei Noömi tot
haar twee dochters:
Gaat beiden nu terug, ieder naar
het huis vam uw moeder. Moge God
Tijdens hun verblijf „in de vel- goed voor u zijn, zoals gij j
1 zijt i
weest voor de doden en voor mij. Mo-
ge God u een tehuis laten vinden,
ieder in het huis van uw man.
Toen kuste ze haar.
Maar zij begonnen te schreien en
zeiden haar:
We willen niet terug naar ons
volk.
Noömi hernam:
Keert terug, mijn dochters.
Waarom zoudt gij met mij meegaan?
Kan ik nog kinderen krijgen, die uw
man zouden kunnen worden? Keert
terug, mijn dochters; gaat toch, want
ik ben te oud om nog te huwen. En
al dacht ik ook, dat er nog hoop voor
me was, al zou ik ook zonen krijgen:
zoudt gij dan willen wachten, tot ze
groot zijn geworden en gij zolang on.
gehuwd willen blijven? Neen, mijn
dochters: ik ben veel te ongelukkig
voor u, want de hand des Heren is
tegen mij uitgestrekt.
Opnieuw begonnen ze te schreien.
Toen kuste Orpa haar schoonmoe
der vaarwel, maar Ruth bleef bij haar.
NU zei Noömi:
Zie, uw schoonzuster gaat te
rug naar haar volk en haar God. Volg
nu uw schoonzuster.
Maar Ruth zeide:
Dring er bij mij niet op aan,
om u te verlaten of terug te keren.
Want waar gij heengaat, daar ga ook
ik heen, en waar gij verblijft, daar
wil ook ik verblijven. Uw volk is
mijn volk, en uw God mijn God. Waar
gij sterft, wil ook ik sterven en daar
wil ik begraven worden. Ik zweer bij
Jahweh, dat alleen de dood mij zal
scheiden van u.
Toen Noömi zag, dat Ruth vast be.
sloten was haar te vergezellen, sprak
ze er haar verder niet over.
Zo trokken zij samen voort tot ze
Bethlehem bereikten. Maar toen zij
in Bethlehem kwamen, geraakte heel
het stadje over haar in opschudding.
En de vrouwen van Bethlehem zei
den:
Dat is Noomi:
Doch zei zeide hun:
Noemt me niet Noömi, maar
noemt me Mari. Want de Almachtige
heeft mij met bitterheid vervuld. Vol
ging ik heen en leeg heeft de Heer
me teruggebracht, zonder man en zon
der zonen. Waarom zoudt gij mij nog
Noömi noemen, nu de Heer hard voor
mij geweest is en de Almachtige mij
ongelukkig heeft gemaakt?
(Noömi betekent „mijn zoetheid",
Mari „mijn bitterheid").
Zo keerde Noömi in gezelschap van
haar schoondochter Ruth, de moabie-
tische, uit de velden van Moab terug.
Het was in het begin van de
gersteoogst (begin April in Palesti
na), toen ze te Bethlehem kwamen.
Toen boog zij zich voor hem ter aarde en zeide.... (Ruth, II, 10).
van de kant van haar man, een
vermogend man, Boaz genaamd.
Eens zei Ruth, de moabietische, tot
Noömi:
Ik zal naar het veld gaan, om
aren te lezen achter hem, in wiens
ogen ik genade vinden zal.
Zij antwoordde:
Ga mijn dochter.
Ze ging dus en begon in het veld
achter de maaiers aren te lezen.
Nu wilde het toeval; dat het een
akker was van Boaz uit het geslacht
van Noömi's echtgenoot.
En zie, daar kwam Boaz uit Bethle
hem aan. Hij groette de maaiers:
De Heer zij met u!
Zij groetten hem terug:
De Heer zegene u!
Daarop vroeg Boaz aan de opzich
ter van de maaiers:
Van wie is dat meisje daar?
De opzichter van de maaiers ant
woordde:
Dat is de jonge moabietische, die
met Noömi uit het land van Moab
is gekomen. Ze zei: Ik zou graag aren
willen lezen en achter de maaiers bij
de schoven gaan rapen. Zo kwam ze,
en was van vanmorgen tot nu toe op
de been. Geen ogenblik rust heeft ze
zich gegund.
Nu richtte Boaz zich tot Ruth:
Luister eens, mijn kind; ge moet
niet op een andere akker gaan rapen
en hier niet vandaan gaan maar bij
mijn knechten blijven. Ge houdt u
aan de akker, die ze maaien en blijft
hen volgen. Ik heb mijn jongens reeds
bevolen, u niet lastig te vallen. En
als ge dorst hebt, ga naar de krui
ken, en drink van wat de jongens
scheppen.
Toen boog zij zich voor hem ter
aarde en zeide:
Waarom heb ik genade gevon
den in uw ogen, dat ge u iets aan mij
gelegen laat liggen, ofschoon ik maar
een vreemde ben?
Boaz hernam:
Men heeft me verteld, wat ge na
de dood van uw man voor uw schoon
moeder gedaan hebt; hoe ge uw vader
en uw moeder verliet en het land,
waar ge geboren zijt, om naar een
volk te gaan, dat u vóór die tijd
onbekend was. God vergelde u wat
ge gedaan hebt! Moge Jahweh, de
God van Israël, .onder wiens vleuge
len ge uw toevlucht zijt komen zoe
ken, u overvloedig belonen.
Ruth hernam:
Heer, laat me slechts genade In
uw ogen vinden! Gij hebt me moed
gegeven en vleiende woorden tot uw
dienstmaagd gesproken, ofschoon ik
me niet met een van uw dienstmaag
den vergelijken mag.
Toen het etenstijd was, zeide Boaz
tot haar:
Kom hier, dan kunt ge meeëten
van onze spijzen, en uw brood mee-
dopen in de azijn (welke in Palestina
wordt gebruikt als iets verfrissends
en tegen de dorst!).
Ze ging dan bij de maaiers zitten;
en hü gaf haar zoveel geroosterd
graan, dat ze volop kon eten en nog
overhield.
Toen ze opstond om weer aren te
lezen, beval Boaz zijn knechten:
Laat haar ook wat tussen de
schoven rapen, en hindert haar niet.
Ge moet ook met opzet voor haar wat
uit de bossen laten glippen, en als ze
het opraapt, niet tegen haar uitvallen.
Zo bleef Ruth tot de avond aren
lezen op de akker. Toen klopte ze uit,
wat ze geraapt had: het was bijna een
hele efa gerst (ongeveer 40 liter). Ze
nam het mee en ging naar Bethlehem.
Toen haar schoonmoeder zag, wat
ze verzameld had, en Ruth haar ook
nog verraste met wat zij, na zelf vol
op gegeten te hebben, had overge
houden, vroeg haar schoonmoeder
haar:
Waar hebt ge vandaag verzameld
en met wie hebt ge te doen gehad?
Gezegend hij, die zich over u heeft
ontfermd.
Nu vertelde Ruth aan Noömi bij
wie ze gewerkt had, en zei:
De man bij wie ik vandaag ge
werkt heb, heet Boaz.
Toen zei Noömi tot haar schoon
dochter:
Moge hij zegen ontvangen van
de Heer, die in Zijn ontferming le
venden noch doden vergeet!
En ze ging voort:
Die man is ons verwant.
Ruth, de moabietische, hernam:
Hij heeft me ook nog gezegd:
Blijf bij mijn knechten, totdat ze mijn
hele oogst hebben binnengehaald.
En Noömi zei tot haar schoondoch
ter Ruth:
Het is goed, mijn dochter, dat ge
met zijn knechten meegaat; op een
ander veld kon men u wel eens
lastig vallen.
Zo bleef ze bij de knechten van
Boaz aren lezen, tot de gehele gerste
en tarweoogst binnen was. Daarna
bleef ze bij haar schoonmoeder thuis.
avond gerst wannen op het dorsveld.
Ga u wassen en zalven; doe dan uw
mantel om en ga naar het dorsveld.
En Noömi gaf haar nog enige raad
gevingen mee, om Boaz voor haar
schoondochter te interesseren.
Ruth antwoordde haar: Ik zal doen,
wat ge gezegd hebt.
Daarop ging ze naar het dorsveld.
Toen Boaz de jonge vrouw begroet
had, en uit haar mond vernam, dat
zij door haar schoonmoeder Noömi
was gezonden, begreep hij, dat Noömi,
door huistelijke zorg en nood gedre
ven, een man voor haar schoondoch
ter zocht. Zij wilde hem zonder vra
gen herinneren aan de in Israël be
staande verplichtingen van aanver
wantschap en huwelijk (welke in dit
geval zeker niet zo streng verplicht
ten omdat het geen naaste verwant
schap was).
Boaz sprak:
Wees door de Heer
mijn kind. Dit tweede bewijs van uw
goedheid is nog mooier dan het eer
ste; want ge zijt geen jonge mannen
achternagelopen, geen arme of rijke.
Hebt dus geen zorgen, mijn kind! Al
wat ge me vraagt, zal ik voor u doen;
want al mijn stadgenoten weten, dat
gij een deugdzame vrouw zijt. Maar
er is nog een bloedverwant, die u
nader staat dan ik en dus de eerste
rechten heeft.
En hij zeide haar:
Geef die doek eens hier, die ge
om hebt en houd hem op.
En terwijl ze hem ophield schudde
hij er zes maten gerst in uit, en be
laadde haar er mee.
Zo ging ze naar Bethlehem en 1 oudsten zeiden:
Ik zal het kopen.
Maar Boaz vervolgde:
Wanneer ge van Noömi dit stuk
land overneemt, moet ge u Ruth, de
moabietische, de vrouw van de over
leden zoon nemen, om zijn naam (zo
als in Israël gebruikelijk was) op zijn
erfdeel in stand te houden.
Toen zei de bloedverwant:
Dan kan ik voor mij geen koper
van de grond zijn; anders zou ik mijn
eigen erfdeel maar schaden. Maak gij
van mijn verwantschapsrecht gebruik;
ik kan hier geen koper zijn.
iedere ruil gewoon, om ter be
krachtiging van wat ook, zijn schoen
uit te trekken, cn hem de ander over
te reiken. In Israël was dit de manier
om iets zijn beslag te geven.
Toen dan ook de bloedverwant tot
Boaz zei: Neem mijn kooprecht
maar over, trok hij zijn schoen uit
en gaf hem die.
Daarop sprak Boaz tot de oudsten
en heel het volk:
Gij zijt thans getuigen, dat ik
van Noömi overneem al wat haar
man en zonen heeft toebehoord. En
ook Ruth, de moabietische, neem ik
tot echtgenote, opdat de naam van
de overledene op zijn erfdeel kan
blijven voortbestaan en niet verloren
ga bij zijn bloedverwanten en stadge
noten. Gij zijt er thans de getuigen
van.
En al het volk bij de poort en de
Hij schudde er zes maten gerst in uit (Ruth III, 15).
kwam bij haar schoonmoeder. Deze Wij zijn getuigen! De Heer make
de vrouw die uw huis binnengaat
als Rachel en Lea, die te zamen het
3 het u gegaan, mijn doch-
vroeg:
Hoe
ter?
Ze vertelde haar al wat de man met
haar had besproken. En ze vervolgde: hem beroemd]
Hij heeft me ook nog zes maten
gerst gegeven. Hij zeide: Ge moogt
niet met lege handen bij uw schoon
moeder komen.
Toen zei Noömi:
Wacht nu maar geduldig af, mijni
dochter, tot ge weet, hoe de zaak
uitvalt. Want die man zal wel niet
rusten, eer hij, vandaag nog, deze
aangelegenheid heeft afgewikkeld.
Noömi tot haar:
Ik moet toch een tehuis voor u
zoeken, mijn dochter, waarin ge het
goed zult hebben. Welnu, die Boaz,
die bloedverwant van ons, bij wiens sten van mijn volk.
knechten gij zijt geweest, gaat van- De bloedverwant antwoordde:
INTUSSEN had Boaz zich naar de
stadspoort van Bethlehem bege
ven en was daar gaan zitten. En zie,
daar kwam de andere bloedverwant
voorbij, over wie hij gesproken
had.... Boaz riep:
Zeg man, kom hier eens even
zitten.
En hij kwam'naderbij en zette zich
neer.
Daarna haalde Boaz tien mannen
uit de oudsten der stad en zeide:
Neemt ook gij hier even plaats.
En zij zetten zich neer.
Noömi, die uit de velden van
Moab is teruggekeerd, moet het stuk
land van haar man, onze bloedver
want, verkopen. Ik heb gemeend, u
hiervan op de hoogte te moeten stel
len en u te zeggen: Neem het over in
tegenwoordigheid van hen, die hier
zitten en ten overstaan van de oud
huis van Israël hebben gebouwd.
Word machtig in Efrata, en in Bethle.
"7O nam Boaz Ruth tot vrouw. En
zij baarde een zoon.
Toen zeiden de vrouwen tot
Gezegend zij de Heer, die u thans
vreugde schenkt. Zijn naam zal ge
noemd worden in Israël! Hij zal u
weer jong maken en uw ouderdom
steunen; want uw schoondochter, die
u liefheeft, en die u beter is dan
zeven zonen, heeft hem gebaard.
Toen nam Noömi het kind, legde
het in haar schoot en verzorgde het.
En de buren gaven het een naam
en noemden het: Obed (dienaar).
O'bed werd de vader van Jesse, de
vader van David.
Tot zover het Bijbelverhaal.
Obed, de kleinzoon van Noömi, de
zoon van Boaz en Ruth, werd dus in
rechte lijn de stamvader van Jezus,
de goddelijke „Zoon van David".