Nieuwe werkwijzen en nieuwe middelen
ter uitbreiding van Christus' wereldrijk
BLOED EN BLOEDTRANSFUSIE
ZATERDAG 22 OCTOBER 1955
DE LEIDSE COURANT
VIERDE BLAD - PAGINA 1
Waa&zaamfleid en gwtei inspanning, gewaagd nan iedereen
Wereldvraagstuk
van de eerste orde
„Gaat en onderwijst alle volken",
zo luidde het gebod van Christus. De
Kerk heeft aan deze wooi'den altijd
trouw gevolg gegeven en zij heeft
onverpoosd en ten koste van onme
telijke offers aan haar uitbreiding ge
werkt. Het mosterdzaadje groeide!
Hoe zou het anders kunnen? Immers
alle gelovigen zijn één in het mystie
ke Lichaam van Christus, Die geko
men is voor alle mensen, voor alle
werelddelen en voor alle tijden.
Deze levensgemeenschap met Chris
tus betekent onze grootste kracht om
aan de uitbreiding van Zijn Rijk mede
te werken. Heeft Hij niet gezegl: „zo
gij de Vader iets vraagt in Mijn
naam. Hij zal het U geven!" Maar
deze eenheid in Christus legt ons een
plicht van zelfopoffering op, die gro
ter en edelmoediger moet zijn naar
mate de Kerk voor meer en groter
moeilijkheden geplaatst wordt. Bo
vendien vraagt de verwezenlijking
van Christus' woord in deze tijd
nieuwe werkwijzen, nieuwe metho
den, nieuwe middelen en nieuwe op
lossingen. Zoals het christendom
ééns ontstond in het Romeinse Rijk
en werkzaam was binnen zijn gren
zen, met de middelen van de Ro
meinse beschaving, zo staat het chris
tendom nu temidden van een groei
ende wereldeenheid en van een mo
derne technische beschaving.
Vandaar dan ook dat de Kerk zich
moet bedienen van alle middelen der
moderne wetenschap, ook van de so
ciale wetenschap en dat zij haar in
zichten met de gegevens der weten-
schap kan verrijken.
Per dag 100.000
mensen erbij
Zo leert de bevolkingswetenschap
ons, dat het aantal mensen op de we
reld tussen 1950 en 1980, wanneer er
geen bijzondere gebeurtenissen op
treden, met gemiddeld 40 millioen
mensen per jaar zal toenemen.
Deze periode zullen wijzelf voor
het grootste deel beleven.
Dit betekent, dat er per jaar een
bevolking bijkomt zo groot als die
van Frankrijk en per dag een bevol
king zo groot als die van de stad Nij
megen.
Stellen wij echter de vraag, waar
die aanwas zal plaatsvinden dan ko
men wij tot de conclusie, dat deze
zich slechts voor 1/3 gedeelte in de
westerse landen zal voordoen (Euro
pa, Noord- en Zuid-Amerika en
Australië) en voor 2/3 gedeelte in de
niet-westerse gebieden, die meren
deels missielanden zijn.
De landen, die wij over het alge-
De zorg van de missionaris voor
lichaam en ziel.
meen als „missielanden" betitelen
eisen dus 2/3 van de bevolkingstoe
name in de wereld voor zich op.
In het licht hiervan krijgt het
woord „Gaat en onderwijst alle vol
ken" juist tegenover deze snelgroei
ende missielanden een bijzondere
actualiteit.
Het zwaartepunt van de Katholie
ke Kerk ligt echter in de westerse
landen. In deze westerse gebieden
(Europa en Amerika) woont 90
van alle Katholieken en slechts 10
woont in de landen, die wij de mis
sie landen plegen te noemen. Deze
eenzijdige vestiging van de Kerk
brengt in verband met de verschui
vingen, die zich in de wereld vol
trekken, vele moeilijkheden met zich.
ZAL LATIJNS-AMERTKA
DAARTOE IN STAAT ZIJN?
Het ligt voor de hand, dat men zich
ook afvraagt hoe het met de katho
lieken over heel de wereld omstreeks
1980 zal gesteld zijn.
Wat betreft het aandeel van de ka
tholieken in de gehele wereldbevol
king luidt het antwoord op deze
vraag niet zo erg geruststellend. De
katholieken zullen over dertig jaar,
evenals nu 18 van de wereld
bevolking uitmaken. Deze station-
naire verhouding ten oozichte van
de wereldbevolking betekent dus fei
telijk een stilstand.
Dit antwoord is bij nader inzien
beschouwd ook daarom niet zo ge
ruststellend, omdat het zwaartepunt
van de toekomstige katholieke bevol
kingsgroei zich zal gaan verleggen
van de z.g. westerse landen naar
Zuid-Amerika.
In 1950 maakten de katholieken van
Europa en N. Amerika (USO en Ca
nada) 57 uit van alle lmtholieken
in de wereld. In 1980 zullen zij nog
slechts 47 zijn.
In diezelfde tijd zullen de katho
lieken in de Latijns-Amerikaanse
landen van 33 tot 43 van het to
tale aantal der katholieken op de
wereld stijgen.
Dit betekent dat de westerse lan
den in 1980 niet meer de grote mis
sionerende kracht van de Kerk zul
len kunnen opbrengen en dat La
tijns-Amerika de missie-activiteit
voor een belangrijk deel van het
Westen zou moeten overnemen.
Zal het daartoe in staat zijn?
Het antwoord op deze vraag, is een
reden tot grote bezorgdheid. Mense
lijkerwijze gesproken zal de Kerk
van Latijns-Amerika in de toekomst
niet alleen geen steun kunnen ver
lenen aan de wereldmissie, maar
zelfs de actieve hulp van de wester
se landen voor haar eigen binnen
landse zielzorg niet kunnen ontbe
ren.
De Kerk in Latijns-Amerika be
vindt zich, evenals de gehele maat-
En wat doe ik
Door het Katholiek Sociaal
Kerkelijk Instituut (directeur
prof. G. H. L. Zeegers) is bij
gaande beschouwing samenge
steld over de vooruitzichten, die
Christus heeft in de moderne
wereld. Het is een beschouwing,
die hoopvol stemt, mits ieder
katholiek bqseft, wat ieders taak
is bij de uitbreiding van het
heerlijk Koninkrijk Gods.
ontwikkeling heeft voor de katholie
ke missie de belangrijkste gevolgen.
In de eerste plaats zien de ontwa
kende wolken in de uitheemse mis
sionaris in toenemende mate de wes
terling, tegen wie zij a priori min of
meer gekant zijn.
In de tweede plaats zijn zij ge
neigd hem alleen in hun land te ac
cepteren, wanneer hij in de vorm van
onderwijs, medische zorg, sociale,
j economische of technische organisa
tie iets tot de ontplooiing van hun
land bijdraagt.
Hierdoor wordt de missionaris van
zijn oorspronkelijke missionerende
taak afgeleid en worden de missie
landen voor uitheemse invloeden, dus
ook voor de missie, langzamerhand
gesloten.
De huidige situatie van de missie
in China, India, Indonesië en andere
landen levert daarvan sprekende
voorbeelden.
Maar ook wanneer de missionaris
de huidige missiegebieden kan bin
nenkomen en er zijn activiteiten vrij
kan ontplooien, zoals in Afrika, staat
hij nog tegenover een situatie, die
vergeleken met de vroeger in de
19e eeuw en daarvoor grondig
veranderd is.
Immers niet alleen de eigen acti
viteit der onafhankelijk geworden
staten in de missiegebieden op het
gebied van onderwijs, gezondheids
zorg, voedselvoorziening, culturele
expansie e.a. betekenen voor de mis-
schappelijke structuur, in een wan
kele en moeilijke positie. Het tekort
aan priesters is enorm. In Brazilië
is één priester werkzaam op 7500
katholieken.
Wanneer men daar tegenover stelt,
dat er in Nederland I priester werk
zaam is op de 800 katholieken en dat
er 200 Nederlandse priesters (10
van de gehele Braziliaanse geestelijk
heid) in Brazilië werkzaam zijn, dan
zal men gemakkelijk kunnen inzien,
dat er weinig reden tot optimisme
bestaat ten aanzien van de toekom
stige activiteit van Zuid-Amerika
voor de missiegebieden.
De priesters en leken van Latijns-
Amerika zullen door de spanningen
van demografische en sociale aard in -
hun eigen landen dermate gebonden sronaris een teruggang voor zijn be-
De wetenschappelijke ontwikkeling in India.
zijn, dat hun geen mogelijkheid tot
activiteit er buiten zal overblijven.
Uit deze beschouwingen^>lijkt dui
delijk de dringende noodzakelijkheid
van de vorming van inheemse pries
ters in de missielanden.
DRANG NAAR ONAFHANKELIJK
HEID IN DE MISSIE-LANDEN.
Een volgende factor, waardoor de
positie van de missie in de missielan
den zowel nu als in de toekomst, be
langrijk zal worden gewijzigd is het
rM
invloedingsmogelijkheden, er zijn
ook nog andere internationale licha
men en stromingen, die hun activi
teiten over missiegebieden uitstrek
ken, waar vroeger alleen de Missie
en de Zending werkzaam waren. In
direct betekenen al deze activiteiten
een complicatie voor het missiewerk-
ZEGEN VAN INTERNATIONALE
ORGANISATIE.
De internationale organisatie van
de UNO, zoals the Food Agriculture
Organisation (voedselvoorziening)
B g -v
dank zij de reusachtige offers van
missionarissen en van alle gelovige
katholieken, doch anderzijds vele
nieuwe en zware eisen stelt tengevol
ge van de nieuwe en complicerende
krachten, die in de missiegebieden
optreden.
Er is geen reden tot pessimisme,
er is echter alle reden tot de grootst
mogelijke waakzaamheid en een nog
grotere inspanning van heel de ka
tholieke wereld.
De katholieken zullen er aan moe
ten wennen het vraagstuk van de
missie te zien als een onafscheidelijk
deel van de politieke, culturele, eco
nomische en sociale ontwikkeling
van de wereld, die steeds meer als
een eenheid optreedt en wier vraag
stukken een intense samenhang be
zitten.
De katholieken zullen de missie
moeten leren zien als een wereld
vraagstuk van de eerste orde, dat
weinig overeenkomst meer vertoont
met de „huiselijke" en menigmaal
enigszins „romantische" missie-op
vatting uit het verleden. Alleen wan
neer de katholieke missiegedachte
modern zal zijn en wanneer zij ge
bruik maakt van alle verworvenhe
den van de huidige wetenschap zal de
missie gelijke tred kunnen houden
met de stormachtige ontwikkeling,
die de volkeren en landen van de
missie doormaken. Daarvoor is naast
een nieuw besef van de veranderde
situatie en van de nieuw eisen, een
krachtsinspanning van geestelijken
en leken nodig als nooit tevoren. In
dit licht krijgt de Wereld-Missiedag
1955 een bijzondere betekenis.
Moge de kennisname met de mo
derne missieproblematiek de katho
lieken van Nederland sterker dan
ooit van het besef doordringen, dat
huh gebed en offer voor de Missie
dringend noodzakelijk zijn. Het ge
bed zal op de Missie-Zondag geza
menlijk in de kerken tot God worden
opgezonden en het zal duizendvoudig
worden herhaald in de harten van de
mensen afzonderlijk. Het offer fes
mogelijk en noodzakelijk door Uw
royale bijdrage aan de collecte op
deze dag en door Uw toetreding tot
het Pauselijk Genootschap tot Voort
planting van het Gelcof.
opkomen van politieke, economische
en sociale spanningen in deze gebie
den.
Het missiewerk wordt daardoor ten
zeerste belemmerd en bovendien in
gewikkeld gemaakt.
Het binnendringen van de wester
se beschaving, economie en techniek
heeft de inheemse samenlevingsvor
men ondergraven en doet nieuwe
vormen ontstaan.
De bewoners van die gebieden, die
voor een belangrijk deel in afhanke
lijkheid leefden of nog leven, wor
den zich bewust van de mogelijkhe
den die deze voor hen nieuwe tech
nische beschaving bevat, beklemto
nen daardoor het sociale aspect van
het leven met onevenredig grote na
druk en komen op de gedachte hun
lot in eigen handen te nemen. Deze
DE TOENEMING VAN DE WERELDBEVOLKING TUSSEN 1950 EN 1980
Unesco (United Nations Educational,
Scientific and Cultural Organisation
onderwijs en cultuur) en de World
Health Organisation (wereldgezond
heidsraad) strekken hun activiteit
na de 2e Wereldoorlog over vrijwel
alle missiegebieden uit.
Grote bedragen worden besteed
aan de bezetting met deskundig per
soneel en aan de technische verzor
ging der diensten, welke door deze
organisaties in i.e minderontwikkelde
landen werden gevestigd.
Deze kapitalen zijn een veelvoud
van datgenen, waarover de missie
«kan beschikken.
Hoewel het werk van deze inter
nationale organisaties een zegen kan
worden genoemd voor de betrokken
landen en dus aller instemming ten
volle verdient, kan de Missie toch
niet uit het oog verliezen dat hun
cultureel-charitatief werk niet door
een christelijke, laat staan katholieke
geest wordt gedragen, doch voor het
grootste gedeelte door materiële en
humanitaire overwegingen wordt in
gegeven.
Gezien de geringe invloed der ka
tholieken in deze organisaties is het
niet uitgesloten dat hun werk tot een
verdere materialisering en saeculari-
satie van het le%en in de minder
ontwikkelde gebieden zal leiden.
De missie wordt daardoor gecon
fronteerd met de noodzaak de dien
sten, die zij reeds tientallen jaren
verricht op een veel omvangrijker
en kwalitatief veel hoger en dus
kostbaarder peil uit te breiden. Dit
vraagt van Kerk en missie een zeer
grote nieuwe offers en een veel
eisende voorbereiding.
Daarnaast wordt de missie in deze
I tijd nog geconfronteerd met sterke
invloeden als die van het communis
me en vooral in Afrika van de
Islam, waardoor situaties in de mis
sielanden ontstaan, welke de vroe
gere missie niet heeft gekend en die
een bijzondere inspanning van haar
vragen.
HOOPVOL DOOR REUSACHTIGE
OFFERS VAN MISSIONARISSEN.
Onder invloed van al de genoemde
factoren maakt de huidige katholieke
missie een periode door, die enerzijds
zeer hoopvol kan worden genoemd
REEDS HONDERDEN JAREN ge
leden bes:uouwde men bloed als „het
levenssap" en wanneer iemand door
een wond doodbloedde dan meende
men, dat met het bloed het leven
heen vlood en eigenlijk had men het
bij het rechte eind, al was het niet zo
simpel als deze mensen het zich voor
stelden.
Men kwam daarom al spoedig op de
gedachte om iemand, die bloed verlo
ren had en daardoor een slechte kans
maakte om het leven te behouden,
van nieuw bloed te voorzien. De me
dici ontwikkelden een methode om
het nieuwe bloed toe te voeren en
men dacht de oplossing gevonden te
hebben. Maar in de achttiende eeuw
kwam men er al snel achter, dat het
toedienen van nieuw bloed toch niet
altijd het gewenste resultaat had, ja
zelfs soms de dood van de patiënt
tot gevolg had. Aan de andere kant
waren er bewijzen, dat toediening van
nieuw bloed de patiënt dikwijls red
de. Wat was er toch aan de hand?
HET BLEEF voor de medici een
raadsel, wat de oorzaak van deze on
verklaarbare verschijnselen wel kon
zijn, totdat de Weense arts, dr. Land-
steiner, een belangrijke ontdekking
deed. Hij was het, die ontdekte, dat
er tenminste vier soorten menselijk
•bloed bestaan, die in bepaalde geval
len, wanneer ze met elkaar vermengd
worden, noodlottige gevolgen voor de
patiënt kunnen hebben. Hij consta
teerde dat er vier groepen waren en
wel de groepen die momenteel inter
nationaal met de letters O, A B en
AB worden aangeduid.
Het bloed bestaat uit een lichtgele
vloeistof, die men bloedplasma noemt.
Hierin zweven een enorm aantal klei
ne lichaampjes, te weten de rode
bloedlichaampjes, de witte bloed
lichaampjes en de bloedplaatjes. De
rode bloedlichaampjes zijn van het
grootste belang, want zij bepalen de
•bloedgroep want in hen kunnen zich
a1 of niet bepaalde factoren bevinden.
Deze factoren noemt men A en B.
Zijn ze niet aanwezig, dan heeft men
met bloedgroeo O te doen. Is slechts
A aanwezig, dan is het bloedgroep A
en is B aanwezi» dan noemt men het
bloedProep B. Zijn beide factoren
aanwen" r. hetgeen wemig voorkomt,
dan betitelt men d't Moed als beho
rende tot groen AB. Ook de „resus-
factor" is van belang.
Het gevaar van samenklonten.
IN DE LICHTGELE vloeistof, het
bloedplasma, komen stoffen voor die
men „samenklonters" zou kunnen
noemen. Deze stoffen onderscheidt
men in anti-A en anti-B. Men be
grijpt nu wat er gebeurt, wanneer
iemand met bloedgroep A bloed van
groep B krij.gt toegediend. Het gaat
samenklonten en de patiënt overlijdt.
Het lijkt nu verder wel gemakke
lijk om tot bloedtransfusi - over te
gaan, want wanneer men er maar
voor zorgt dezelfde groepen bij elkaar
te doen, kan er niets gebeuren. Toch
schuilt er nog een addertje onder het
gras, want bloed heeft namelijk de
onhebbelijke gewoonte om snel te
stollen en tot bederf over te gaan.
Hiertegen moesten de medici ook iets
vinden, want anders zouden ze steeds
genoodzaakt zijn, patiënt en bloedge
ver naast elkaar te leggen op het mo
ment van de bloedtransfusie en de ge
hele handeling in enkele minuten af
te werken, hetgeen niet altijd moge
lijk is.
In 1915 deed men een zeer belang
rijke ontdekking. Toen bemerkte
men, dat bloed niet tot stolling over
gaat, wanneer het vermengd wordt
met citroenzuurnatrium, een onschul
dige stof, die slechts het beoogde ver
wezenlijkt. Op die manier is men in
staat bloed in voorraad te nemen,
maar het is niet onbeperkt houdbaar,
want na enkele weken is het zo on-
j bruikbaar. En weer zocht men naar
I een oplossing.
Bloedplasma.
MEN ZOCHT en vond de oplossing
en wel in de vorm van bloedplasma.
Het bloed van gevers wordt verza
meld en door speciale bewerkingen
van de zwevende deeltjes ontdaan.
De bloedlichaampjes worden verwij
derd en het zuivere bloedplasma blijft
over. Dit wordt nu afpetaot en gebot
teld in flessen eri dadelijk bevroren
in een bad van aethyleenalcohol bij
een temperatuur van ongeveer veer
tig praden beneden nul. Is dit ge
beurd, dan paan de flesen in een koel
cel, waar een constante temperatuur
van dertio- tot veertig graden Celsius
onder nul heerst.
Het dropen van het Móedolasma
geschiedt door de zo sterk gekoelde
flessen te verbinden met een instal
latie, d'e de lucht wegzuigt, waar
door h°t T>l«sma indroogt. Luchtdicht
vernakt kunnen de flQsc°n met bloed-
nlacTwa onbeperkte tijd worden be
waard.
Dit s^t^em beeft een veweldig
voord°el Ten eerste levert het bloed-
nlasma o^o pevaar voor de patiënt
on, want het Van toe^ed'end worden
aan elke hlo°dvroep, ten tweede is
•men in «■toaf een voorraad aan te leg-
pen, 7odet men over voldoende bloed
Van becrhïVon wann°er d't nodig is,
jn ppv®1 van ramnen.
pioohts in berva-aido gevallen vol
doet h°t niacma niet. bïivoorbeeeld
wanneer oa+'pnt een tekort aan
rode MnediiVhnamrdos beeft. Maar
over bet algemeen kan men reer te-
■"redQn 7"n rver ^e ontvr^vVeling van
do-re roar nnftiTe dïonct. die in de loop
der tü^eri hooft bewegen een onmis-
ihaar piprnnrit te Tiin :n de medische
zorg voor de mensheid.