Jn 1 Door industrialisatie minder animo voor de zeescheepvaart? met 11 neffc meer mans IN DE KRANTENTUIN De Kleppende Zeemansberoep dreigt in discrediet te geraken ZATERDAG 1 OCTOBER 1955 DE LEIDSE COURANT Dreigt ihet zeemansberoep in dis crediet te geraken in ons vanouds zeevarend Nederland? Dat was het onderwerp, dat in een Donderdag op de Willem Ruys, het vlaggenschip van de Kon. Rotterdamsche Lloyd gehouden persconferentie behandeld werd door de heer H. Geysen, chef van de afdeling Arbeidszaken van deze scheepvaartmaatschappij. De heer Geysen betoogde, dat de ze kwestie vooral heden ten dage in het teken staat van de volle belang stelling van ieder, die met de scheep vaart, in de meest ruime zin te ma ken heeft. En dat zijn er meer dan men denkt, want volgens officiële berekening danken W a 2 millioen Nederlanders hun dagelijks brood, direct of indirect, aan de scheep vaart. Onder de „indirecten" worden dan niet alleen de arbeiders in de scheepbouw en aanverwante indus trieën gerekend, maar ook dit tallo ze bedrijven en fabrieken, over het gehele land verspreid, die dagelijks 1001 dingen voor de uitrusting en de bevoorrading der schepen leve ren. Dreigende nationale ramp. Het zorgdragen voor voldoende bemanningsleden voor onze zeesche pen is een belang van de eerste or de. Vooral vóór de oorlog was ons land een dienstenverlenende natie, waardoor vele deviezen naar ons land vloeiden. Ook na de oorlog heb ben wij begrepen, dat het voor ons land van essentieel belang is, deze taak naar behoren en met inspanning van alle krachten te blijven vervul len, omdat wij nu eenmaal de devie zen broodnodig hebben; immers, de waarde van de invoer van producten van welke aard ook overtreft nog al tijd belangrijk die van de uitvoer. Daarom zou het op den duur een na tionale ramp betekenen, indien sche pen opgelegd zouden moeten wor den, niét, omdat er niet voldoende lading en passagiers zijn, doch alleen om het blote feit, dat er niet vol doende bemanningsleden beschikbaar zouden zyn om de schepen op nor male wijze te bemannen. Indien men zijn gedachten eens rustig laat gaan over dit bemannings- vraagstuk, dan dringt zich onmidde- lijk de vraag op: „Waarom dit pro bleem?". Vóór de oorlog hadden wij hiermede toch niet te kampen en kon iedere reder zorgdragen, dat het puikje van de Nederlandse zeevaren den aan boord van zijn schip mon sterde. De moeilijkheid van een te kort aan zeevarenden speelde echter al vóórdat de arbeidsmarkt in Neder land in het algemeen krap begon te worden. En nu is het zelfs zo, dat de vraag naar werknemers het aanbod vérre overtreft! Het naar voren ge brachte punt van bespreking zit veel dieper en heeft vele facetten. Spr. was de persoonlijke mening toege daan, dat bij nog velen van de Ne derlandse jeugd het zeemansbloed in de aderen stroomt, doch in de tegen woordige samenleving zijn er tgyeel tegenwerkende factoren, die moge lijk beletten de eigenlijke roeping te volgen. Spr. noemde dan een aantal factoren, die ongunstig werken op de aanmonstering van zeelieden en wees er o.m. op, dat een jongen voor zijn zestiende jaar reeds in een richting gestuwd wordt om een bijdrage te leveren aan het huishoudelijk bud get. Hij moet eenmaal van school gaan verdienen en de steeds ver der gaande industrialisatie biedt hiertoe vele mogelijkheden. Het tekort aan arbeidskrachten in de scheepvaart is door de oorlog sterk toegenomen door grote verlie- aan geroutineerde zeevarenden, ter wijl de opleiding al die tijd nagenoeg heeft stilgestaan. De zeevaartscholen en de toenma lige machinistenscholen leverden nog wel leerlingen af, doch velen van hen kozen, gezien de lange wachttijd, uit eindelijk een ander beroep. Voor de lagere zeevarenden bestond in het geheel geen compensatie-mogelijk heid, wegens het ontbreken van eni gerlei opleiding in ons land. Bovendien speelt hierbij nog het gezin van de zeeman een grote rol. Toen in Mei 1940 de oorlog uitbrak zal geen enkele zeeman bevroed heb ben, dat het zeker vijf jaar zou du ren, alvorens hij zijn familie zou te rugzien en is het dan niet begrijpe lijk, dat vele zeelieden een zekere angst in zich dragen voor het geval dat zich zoiets weer eens mocht voor doen? En indien hun een goede wal- functie wordt aangeboden daartoe is thans de gelegenheid te over deze met beide handen aangrijpen? Ook de progressieve belastingen meende de heer Geysen als een hin dernis te kunnen zien. Sprekend is in ieder geval, dat enkele duizenden Nederlandse zeelieden op buitenland se schepen varen, om aan de belas ting te ontkomen. Een hogere aftrek wegens verwervingskosten en we gens gescheiden gezinsleven lykt de heer Geysen nuttig en mogelijk. Verder vraagt de situatie in vele aanloophavens de volle aandacht. Of wel men kan niet aan de wal door politieke moeilijkheden, ofwel men moet voor verstoppingen te lang blij ven liggen, ofwel de haven werkt zo snel, dat er amper tijd voor passagie ren is. Dit alles neemt het avontuur lijke element voor menigeen weg. Verder is daar nog het vraagstuk van de huisvesting aan de wal. Indien de gehuwde zeeman het zee gat uittrekt, wil hij de overtuiging hebben, dat zijn gezin goed bezorgd is. En daar ontbreekt de laatste tijd nogal wat aan. Men kan zich goed indenken, dat een opvarende zich zorgen maakt over zijn echtgenote en kinderen, indien hij weet, dat zijn gezin slecht gehuisvest is. Het euvel van de samenwoning speelt hierbij een grote rol. Iedere brief, die de betrokkene van zijn vrouw ontvangt, is in mineur en wordt geheel in be slag genomen door de moeilijkheden, die zij met haar huisvesting onder vindt. Hoevele, reeds lange jaren verloofde paren, waarvan de man nelijke helft de zeeën bevaart, kun nen niet trouwen, omdat er geen woonruimte voor hen is? Daarom is het niet vreemd, dat de zeeman een walfunctie aanvaardt, om zijn gezin niet bloot te stellen aan een slechte behuizing, omdat hij toch altijd van mening blijft dat door zijn aanwezig heid de kans groter is om iets beters te krijgen. Het verdient daarom wel aanbeveling, dat de huisvestingsbu- reaux speciale aandacht besteden aan de gezinnen van zeelieden. Tot rv P NEEM PER MAN DRIEKWART KAN 33 (Advertentie.) op heden worden zij nog over dezelf de kam geschoren als ieder ander. Een gevoelig probleem noemde spr. de houding van het meisje, de ver loofde of de echtgenote. Voor deze betekent het zeemansleven opoffe ringen en weinigen maar zijn ertoe bereid deze te brengen. Daarom is de steun van de vrouw onmisbaar. Conclusies. Spr. concludeerde tenslotte, dat de rederijen, wat het bemanningsvraag- stuk betreft, het getij tegen hebben. Er wordt als het ware van alle kan ten getrokken aan de hiervoor be schikbare arbeidskrachten. De ro mantiek, het avontuurlijke van het zeemansberoep heeft met de intre de van de moderne techniek veel van zijn bekoring verloren. Het zee mansberoep is in al zijn geledingen zakelijker geworden. De jongelui, die besluiten naar zee te gaan, den ken nog maar al te dikwijls met wee moed terug aan hun sportclub, him bioscoop je, kortom hun uitgangetjes aan de wal. Spr. gaf tenslotte een opsomming van dingen, die de rederijen doen om het leven van de werknemers aan boord en in aanloophavens zo aangenaam mogelijk te doen zijn en hij besloot; „Ik ben er mij volkomen van be wust, dat ik nog niet alle punten heb aangesneden, welke er toe hebben medegewerkt om het tekort aan be manningsleden te doen ontstaan en dat, indien Hiertegen niet tijdig doel treffende maatregelen worden ge troffen, wel eens een funeste invloed zou kunnen hebben op ons land als zeevarende natie. Alleen met ver eende krachten zullen wij kunnen bereiken, dat de bloem van Neder land zich weer aanmeldt voor de zeescheepvaart. De reders op hun beurt zullen alles doen wat in hun vermogen ligt om dit beroep zo aan trekkelijk mogelijk te doen zijn, waarbij echter één kerngedachte niet uit het oog verloren mag worden: n.l. dat aan boord alleen dan een goede geest heerst, indien een ieder zijn taak naar behoren vervult. En waar een goede geest heerst, daar is plezier in het werk en groeit ook de animo om zeeman te blijven." Bij de discussies, welke op deze in leiding volgden, zei spr. in antwoord op enkele opmerkingen o.m. nog, dat het hem is opgevallen, dat er niet veel emigranten onder de zeevaren den zijn. Na de oorlog had de zee vaart meer mensen nodig dan er voor. De bevolking is ook gegroeid, doch er zijn toch minder liefhebbers dan verwacht zou worden. Bijna al le landen zitten met door spr. ge noemde moeilijkheden. Na deze inleiding trad het scheeps- cabaret van de „Willem Ruys" voor de gasten op, dat de schone naam „Het zwarte Zeepaard" draagt, waarna de ontvangst werd besloten met een lunch aan boord. En terwijl het majesteuse vlagge- schip werd gevuld met reizigers voor de lange zeereis, maakte het persgezelschap een rondreis langs de wederopbouw van Rotterdam, werd de binnenstad bezocht met tal loze in aanbouw zijnde grote wer ken, maar .werd tevens een kijkje genomen in de steeds groter worden de buitenwijken, waardoor eens te meer de indruk versterkt wordt, dat er in Rotterdam nog steeds hard ge werkt wordt. TH. J. VAN DER HEIJDEN. rechtskundige Hoge Rijndijk 103a. Leiden, telefoon 23405 Pacht-, rechtszaken en incasso's. (Advertentie). Haarlems St. Bavo heeft eigen wapen De kathedrale basiliek „Sint Bavo' te Haarlem heeft nu evenals de Sint Jan in 's Hertogenbosch een eigen wapen. De bekende heraldicus H. F. Heerkens Thijssen uit Bloemendaal heeft in samenwerking met plebaan H. W. Agterof een ontwerp gemaakt, dat tenslotte is uitgevoerd door de heer J. P. v. d. Drift. Het ontwerp kreeg de goedkeuring van migr. J. P. Huibers, bisschop van Haarlem, waarna de aanvrage om een waipen te mogen voeren naar H. M. de Koningin verzonden werd. Het advies van de Hoge Raad van Adel luidde gunstig en de Raad kon zich met het ontwerp verenigingen. Bij Koninklijk Besluit werd onlangs het wapen bekrachtigd De minister van binnenlandse zaken, die belast is met de uitvoering van het besluit, bracht het ter kennis aan het gemeentebe stuur van Haarlem en aan de ple baan. Deze week heeft de plebaan het officiële diploma ontvangen, dat in gelijst een plaats zal krijgen in de kathedrale basiliek. Op de bovendoorsnede van het wa pen is een mijter aangebracht ten teken, dat de kathedrale basiliek de bisschopskerk is. De mijter rust op de kruising van het tintinnabulum en het connopaeum, de twee onderschei dingstekenen van een basiliek. Op de beneden-doorsnede is ter linkerzijde een valk, het symboolvan de edel man Sint Bavo, aangebracht, en ter rechterzijde figureert het wapen van het bisdom Haarlem, waarvan de kathedraal de hoofdkerk is. Het devies van het wapen luidt: siout sponsa ornata (getooid als een bruid). De kinderen van de „Hongerburcht" (Vervolgverhaal door Tineke) Met zijn kijker stond graaf Heribald het dek van het verdachte schip af te zien, in de hoop een spoor van zijn zoon te ontdekken. Zodra de beide schepen de boot dicht genaderd waren, sprongen een aantal matrozen in de sloepen met de kapitein voorop. Men ging aan boord om te spreken met de bevelhebber van het kaperschip, of liever men wilde aan boord gaan, maar op het andere schip duldde men geen vreemdelingen en ook geen onderzoek, zodat die bemanning een gevechtshouding aannam. De mannen van de keizerlijke boten waren echter verreweg in de meerder heid en dat hadden de vijanden wel gauw in de gaten. Ze lieten hun gevechts houding varen on verzochten de mannen aan boord te komen om een onderzoek in te stellen. Dat klonk niet heel bemoe digend voor graaf Heribald. Immers hadden ze zijn zoontje aan boord, dan zouden ze zich niet zo gauw overgegeven hebben. Maar je kon toch niet weten. Misschien was er wel 'n geheime schuil plaats aan boord. De beide graven waren de eersten die op de touwladers omhoog klauterden en de voet op het kaperschip zetten, daar na volgde de gewapende bemanning. Graaf Heribald toonde de kapitein van het kaperschip de keizerlijke volmacht, om ieder verdacht schip te onderzoeken en deze gaf met een grimmig gezicht toe. De bemanning zag er slordig en on doorvoed uit; de meesten bleken erge honger te hebben, maar daar werd voor lopig niet op gelet. Het doel van deze tocht was immers de jonge graaf terug te vinden. Het gehele schip werd nu aan een nauwkeurig onderzoek onderworpen. Geen kast werd dichtgelaten en grote kisten moesten worden opgebroken. Met een soort hamer onderzocht men de wan den van de boot want door kloppen kon geconstateerd worden of deze dubbele wanden hadden en zo misschien een ge vangene konden verbergen. Het onder zoek was grondig geweest en toen na enige uren nog geen resultaat was be reikt. was de teleurstelling van de beide gravelijke broers groot. De kapitein had men al die tijd in zijn hut opgesloten zodat hij zijn mannen geen waarschuwingen of wenken had kunen geven. Hij werd nu vrijgelaten en aan een verhoor onderworpen. Daartoe werd hü genodigd aan boord van één der keizerlijke schepen te komen en daar aan voldeed hij. alhoewel ongaarne. „Hoelang vaart ge al op zee?" was de eerste vraag. ..Zo ongeveer twintig jaren" was het antwoord. „Komt ge ook wel in andere streken?" „O jawel, als een gunstige wind ons daarheen voert". ..Wat is het doel van uw tochten?" Nu moest de kapitein op zijn hoede zijn. „Wij vervoeren handelswaren van het ene land naar het andere", ant woordde hij zonder te jokken. „Wordt deze zee druk bevaren?" „Ook een enkele maal komen we wel andere schepen tegen, dat hangt hoofd zakelijk van de wind en het jaargetijde af". „Waar komt u hu vandaan? „Met de laatste volle maan waren we op de Oceaan ter hoogte van Midden- Afrika, maar een ongunstige golfstroom dreef ons uit de koers en we kwamen in een gebied waar het windstil was". „Kende u dit gebied?" „Neen, alles was volkomen vreemd voor ons. We waren langs eilandjes met krijtachtige rotsen gevaren maar we za gen geen bewoners". „Heeft U in dit gebied nog andere schepen gezien?" „Ja. we zijn eenmaal een kaperschip tegengekomen en daarmee zijn we slaags geraakt maar later zijn we toch weer in vrede met elkaar vertrokken. „Bent U op dat vreemde schip ge weest?" „Ja, Heer Graaf". „Heeft u iets bijzonders gezien?' „Hoe bedoelt U Heer graaf?" „Kijk, ik bedoel, waren er ook gevan genen aan boord?" Nu begreep de kaperskapitein pas. waarom het te doen was. Nu moest hij oppassen en voorzichtig zijn. Hier was misschien een grote som geld te ver dienen. Deze edele heren waren vast en zeker rijk en bovendien zou de keizer zelf wel geld gegeven hebben. „Ik meende een monnink gezien te hebben, maar die komen wel meer op de schepen voor. Ze varen soms een eind mee om het woord Gods aan vreemde volken te verkondigen". De beide graven spitsten de oren. Die monnik! Ze waren dus op de goede weg. Hildegard had immers over een kluize naar gesproken. „Was die monnik alleen?" „Dat kon ik niet zo goed zien. want hij zat in het onderschip achter tralies, maar zijn kap en baard zag ik duidelijk". „Kom denk eens goed na! Zat die mon nik daar alleen?" vroeg graaf Heribald met nadruk en hij opende daarbij een beurs die aan zijn gordel hing en nam daaruit enige goudstukken, die hij aan de kapitein toonde. Begerig keek de sluwe man naar het blinkende goud. „Ja als ik me niet vergis was er nog een kind bij hem. die ook af en toe voor de tralies kwam". „Was het een jongen of oen meisje?" „Dat kon ik niet zien. Het kind had blonde lokken". Graaf Heribald knikte tegen zijn broer Nu waren ze op de goede weg. „Welke kant voer het schip uit?" „Het ging naar het westen en onze koers was naar het noorden". „Bedankt voor de inlichtingen, maar wee je gebeente als je ons wat voorge logen hebt, dan hoor je nog wel van ons. maar op minder prettige wijze". De graaf gaf hem een stapeltje goud stukken en liet hem van boord brengen. Wordt vervolgd. UIT MIJN NATUURDAGBOEK (door Elsje) Het stermos is ongeveer 2 4 cm. hoog Lekker zacht is 't! Als je er recht op kijkt lijken het net echte steretjes. Voor al wanneer de zon er op schijnt. Zie zo, ik ben een beetje hoger op geklommen, naar een schaduwrijk plaatsje, 't Werd mé daar te warm. Nu ontdek ik ook nog een ander soort mos en wel het Padde stoelmos. Ik zie de kleine paddestoelvor- mige blaadjes. Jammer, dat ze met het drogen zo plat worden. Ten laatste zag ik nog het Spiraalmos. Het is moeilijk te vinden tussen het gras. O ja, ik zou bijna het Boommos vergeten. Dit heb ik maar niet gedroogd want het is zo klein. De Papaver mogen we toch helemaal niet vergeten. Die kleurige rode bloem tus sen 't koren. Men zegt, dat, als je hem droogt, dat hij dan wit wordt, 't Zou weer jammer zijn, maar we zullen het dan wel zien. De zaaddoos van deze bloem heeft tien tussenschotjes, kijk maar naar de bruine strepen bovenop. Ik heb zo'n zaaddoos opengemaakt. Keu rig liggen de zaadjes tussen de tussen schotjes, zo leuk! Daar zoemt een Ly- beille om mijn oren. Een prachtig insect. Blauw-groen is hij. Wat was dat mooi. Nu heb ik toch zo iets schattigs gezien: dit moet ik nog even schrijven, al had ik voor vandaag al geëindigd. Ik zat even uit te rusten en toen voelde ik iets op mijn hoofd vallen. Ik keek naar bo ven en ik zageen eekhoorntje. Toch zo leuk! Hij had een dennenappel tussen zijn pootjes. Ik had nog nooit een eek hoorntje met een dennenappel gezien. Wel eens een eekhoorntje. dat vlug over de weg liep. 14 Augustus. Vandaag gaan we niet zoals anders de hoogte op, maar de laag te in en wel naar de „Ooipolder". We gaan nu ook de omgeving om ons heen eens vanuit de laagte bekijken. Het was werkelijk de moeite waard. Je staat je ogen uit te kijken, heus waar! Wordt vervolgd OPLOSSING VAN DE RAADSELS I. Rotterdam. II. Vogelenzang, Duivendrecht, Wolf- heeze. Valkenburg, Hindelopen, Leeu warden. III. 9 9/9 of 11 1. Bertie Weyermans, Kempenaerstraat 44, Oegstgecst heeft het boek geloot. Zo vlug mogelijk' wordt het je toegestuurd Bertie. GEEN NIEUWE RAADSELS Vanwege het 3 Octoberfeest, deze week geen nieuwe raadsels. Wel verwachten we een paar leuke verhaaltjes over de kermis. Correspondentie Van Piet Moons. Leiderdorp; Ellie Driehuls, Bodegraven; Jan Nederhof, Boskoop, Riet v. d. Zwet, Lisse ontvin gen we briefkaarten met de goede op lossing. Annie Duynisveld, Voorschoten wil graag een vriendinnetje van ons worden en dan ook geregeld met ons mee doen. We vinden dat natuurlijk heel prettig en zeggen dan ook wat graag: tot ziens Annie. Ton van Dorp, Sassenheim. Het derde raadsel had je wel handig opgelost Ton, maar toch is 31/3 4-3 1/3 3 1/3 niet helemaal juist want 31/3 is een gemengd getal. Begrepen? Adrie Bergers. Leiden krijgt een extra vermelding voor zijn keurige inzending. Jan de Haas, Noordwijk. De oplossing was helemaal niet moeilijk hè Jan? Adrie v. Abswoude, Noordwijk heeft ons iets te verteilen óver: MIJN VACANTIE Ik ben dit jaar niet op vacantie ge weest maar wel ben ik een dagje naar mijn tante Cor geweest. Daar heb ik het heel fijn gehad. In de vacantie zijn we veel naar het strand geweest. We wonen er zo dicht bij. Eén keer zijn we er een hele dag geweest, van 's morgens 9 uur tot 's avonds 6 uur. 's Morgens heeft va der ons met de motor allemaal wegge bracht, want hij heef pas een nieuwe. De meeste dagen hebben we mooi Weer gehad en als het regende gingen we in de huiskamer schooltje spelen. Zo verliep mijn vacantie heel prettig. Kees v. d. Lans. Sassenheim vertelt ons iets over: NAAR HET CIRCUS Het was Woensdagmiddag en het was mooi weer. Wij vroegen aan vader of hij met ons naar het circus ging. Dat vond vader gelukkig goed. „Waar is dat circus dan?" vroeg hij. „Op het landje bij de Parklaan" zei ik. Vader en mijn broertjes en zusjes gin gen dus naar het circus. Het kostte niet duur want op het kaartje stond: 35 cent. We haden een mooie plaats en konden alles goed zien. Je zag er van alles: paarden, beren, apen enz. Het honden voetbalspel was nog het aardigste. Als de ballon, dat was de bal, tussen de men sen ging dan sprongen de honden over de piste heen en ging.dan de bal halen. Als ze dat te wild deden, knalde de bal lon, tot groot plezier van alle toeschou wers. Toen de voorstelling was afgelo pen ging we naar huis. We hadden een fijne middag gehad. Ria en Herman Adriaanse, Leiden. Dat is leuk Ria om je broertje Herman mee te brengen. Is hij al weer beter? Hier is het versje van Herman: WINTER Winter met je witte bomen, Winter je gaat nu gauw komen. Winter, dat vind ik 'n festijn! 'k Wou dat het altijd winter kon zijn. Ria maakte een versje over: ZOMER Zomer, met je mooie kleuren, Zomer, met je lekk're geuren. Zomer, dat vind ik toch zo fijn! 'k Wou dat het altijd zomer kon zijn. EEN DAG OP DE BOERDERIJ Op een vastgestelde dag in de vacantie zouden we met z'n allen op de fiets naar de boerderij gaan waar een neef van vader op woonde. Het was buitengewoon mooi weer toen we voor dag en dauw al vertrokken. De kleinsten zaten achter bij de groten op de fiets. We hoefden geen pakken brood mee te nemen want nicht had ons geschreven dat ze met het eten op ons zou rekenen. Het was nog niet zo druk op de weg zodat we volop genoten. We reden wel een uur langs een breed kanaal waarin al heel wat sleepboten aan het varen waren. Op het laatst begonnen de kleintjes ongeduldig te worden en vroegen maar steeds of ze al bij „oom Piet" waren. Eindelijk wees vader naar een groep hoge bomen aan de overzijde van het kanaal, daarachter was de boerderij. We moesten met een pont overvaren, want er was geen brug. Ik was al bang dat onze fietsen en wij nog bij, niet in het bootje konden, maar dat viel wel mee. Het ging best. Toen we aan de overkant waren, zagen we de witgekalkte boerderij al tussen het groen liggen en even later stond tante Dina al naar ons uit te kijken. In een grote lege stal werden onze fietsen ge zet en van louter pret begonnen we al lemaal door elkaar te hollen op de grote binenplaats. Tante nodigde ons uit om binnen te komen en bij het drinken van een kopje ko|fie meteen wat uit te rus ten. Maar we waren helemaal niet moe en we wilden wel van alles tegelijk zien. Vader en moeder ging wel naar binnen en wij liepen toen de boomgaard in, waar heerlijke pruimen en appels aan de bomen hingen. Een knecht, die bezig was met de kippenstallen schoon te ma ken, plukte voor ons de rijpste vruchten. Mijn kleine zusje kraaide van plezier toen hij haar hoog bij de appels optilde. Met onze handen vol fruit gingen we ook bij de kippen kijken. O, wat waren er dat veel. Er waren bruine en witte. De knecht liet ons een emmer vol eieren zien die hij pas bij elkaar gezocht had. Tussen de kippen liepen ook jonge een den, kalkoenen en een prachtige pauw. We stonden te wachten tot hij zijn straat op zou zetten om te pronken, maar er gebeurde niets, wel schrokken we toen hij opeens met een glijvlucht in een boom ging zitten. De knecht nam ons ook mee naar de kleine biggetjes die in een hok rondscharrelden. Wat waren ze schoon in vergelijk met de grote var kens. We liepen naar de boerderij terug en daar stonden we opeens voor de keu ken waar tante Dina aan het pannekoe ken bakken was. O wat rook dat lekker en wat een grote stapel dampte er al op een kanjer van een schaal. We moes ten meteen maar binnen komen onze handen bij de pomp wassen en plaats nemen aan de grote keukentafel. Wat hebben we gesmuld van de heerlijke pannekoeken, er bleef er geen eentje over. We kregen nog een dikke appel toe. ,Na de middag mochten we mee naar de koeien, die in de wei gemolken wer den en toen werd het tijd om naar huis te gaan. Maar we moesten toen allemaal eerst een paar boterhammen met kaas eten en koffie drinken. Het was een fijne dag geweest. Dag allemaal tot de volgende week. TANTE JO EN OOM TOON (54) Wifkt, opstan!We kunnen elk ogen Nikmgevsllen worden!Ik reken op uendoskeomdekinderenjalm lehoo rden

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1955 | | pagina 14