Jn
1
Door industrialisatie minder animo
voor de zeescheepvaart?
met 11
neffc meer mans
IN DE KRANTENTUIN
De Kleppende
Zeemansberoep dreigt in discrediet
te geraken
ZATERDAG 1 OCTOBER 1955
DE LEIDSE COURANT
Dreigt ihet zeemansberoep in dis
crediet te geraken in ons vanouds
zeevarend Nederland? Dat was het
onderwerp, dat in een Donderdag op
de Willem Ruys, het vlaggenschip
van de Kon. Rotterdamsche Lloyd
gehouden persconferentie behandeld
werd door de heer H. Geysen, chef
van de afdeling Arbeidszaken van
deze scheepvaartmaatschappij.
De heer Geysen betoogde, dat de
ze kwestie vooral heden ten dage in
het teken staat van de volle belang
stelling van ieder, die met de scheep
vaart, in de meest ruime zin te ma
ken heeft. En dat zijn er meer dan
men denkt, want volgens officiële
berekening danken W a 2 millioen
Nederlanders hun dagelijks brood,
direct of indirect, aan de scheep
vaart. Onder de „indirecten" worden
dan niet alleen de arbeiders in de
scheepbouw en aanverwante indus
trieën gerekend, maar ook dit tallo
ze bedrijven en fabrieken, over het
gehele land verspreid, die dagelijks
1001 dingen voor de uitrusting en
de bevoorrading der schepen leve
ren.
Dreigende nationale ramp.
Het zorgdragen voor voldoende
bemanningsleden voor onze zeesche
pen is een belang van de eerste or
de. Vooral vóór de oorlog was ons
land een dienstenverlenende natie,
waardoor vele deviezen naar ons
land vloeiden. Ook na de oorlog heb
ben wij begrepen, dat het voor ons
land van essentieel belang is, deze
taak naar behoren en met inspanning
van alle krachten te blijven vervul
len, omdat wij nu eenmaal de devie
zen broodnodig hebben; immers, de
waarde van de invoer van producten
van welke aard ook overtreft nog al
tijd belangrijk die van de uitvoer.
Daarom zou het op den duur een na
tionale ramp betekenen, indien sche
pen opgelegd zouden moeten wor
den, niét, omdat er niet voldoende
lading en passagiers zijn, doch alleen
om het blote feit, dat er niet vol
doende bemanningsleden beschikbaar
zouden zyn om de schepen op nor
male wijze te bemannen.
Indien men zijn gedachten eens
rustig laat gaan over dit bemannings-
vraagstuk, dan dringt zich onmidde-
lijk de vraag op: „Waarom dit pro
bleem?". Vóór de oorlog hadden wij
hiermede toch niet te kampen en
kon iedere reder zorgdragen, dat het
puikje van de Nederlandse zeevaren
den aan boord van zijn schip mon
sterde. De moeilijkheid van een te
kort aan zeevarenden speelde echter
al vóórdat de arbeidsmarkt in Neder
land in het algemeen krap begon te
worden. En nu is het zelfs zo, dat de
vraag naar werknemers het aanbod
vérre overtreft! Het naar voren ge
brachte punt van bespreking zit veel
dieper en heeft vele facetten. Spr.
was de persoonlijke mening toege
daan, dat bij nog velen van de Ne
derlandse jeugd het zeemansbloed in
de aderen stroomt, doch in de tegen
woordige samenleving zijn er tgyeel
tegenwerkende factoren, die moge
lijk beletten de eigenlijke roeping te
volgen. Spr. noemde dan een aantal
factoren, die ongunstig werken op de
aanmonstering van zeelieden en wees
er o.m. op, dat een jongen voor zijn
zestiende jaar reeds in een richting
gestuwd wordt om een bijdrage te
leveren aan het huishoudelijk bud
get. Hij moet eenmaal van school
gaan verdienen en de steeds ver
der gaande industrialisatie biedt
hiertoe vele mogelijkheden.
Het tekort aan arbeidskrachten in
de scheepvaart is door de oorlog
sterk toegenomen door grote verlie-
aan geroutineerde zeevarenden, ter
wijl de opleiding al die tijd nagenoeg
heeft stilgestaan.
De zeevaartscholen en de toenma
lige machinistenscholen leverden nog
wel leerlingen af, doch velen van hen
kozen, gezien de lange wachttijd, uit
eindelijk een ander beroep. Voor de
lagere zeevarenden bestond in het
geheel geen compensatie-mogelijk
heid, wegens het ontbreken van eni
gerlei opleiding in ons land.
Bovendien speelt hierbij nog het
gezin van de zeeman een grote rol.
Toen in Mei 1940 de oorlog uitbrak
zal geen enkele zeeman bevroed heb
ben, dat het zeker vijf jaar zou du
ren, alvorens hij zijn familie zou te
rugzien en is het dan niet begrijpe
lijk, dat vele zeelieden een zekere
angst in zich dragen voor het geval
dat zich zoiets weer eens mocht voor
doen? En indien hun een goede wal-
functie wordt aangeboden daartoe
is thans de gelegenheid te over
deze met beide handen aangrijpen?
Ook de progressieve belastingen
meende de heer Geysen als een hin
dernis te kunnen zien. Sprekend is
in ieder geval, dat enkele duizenden
Nederlandse zeelieden op buitenland
se schepen varen, om aan de belas
ting te ontkomen. Een hogere aftrek
wegens verwervingskosten en we
gens gescheiden gezinsleven lykt de
heer Geysen nuttig en mogelijk.
Verder vraagt de situatie in vele
aanloophavens de volle aandacht. Of
wel men kan niet aan de wal door
politieke moeilijkheden, ofwel men
moet voor verstoppingen te lang blij
ven liggen, ofwel de haven werkt zo
snel, dat er amper tijd voor passagie
ren is. Dit alles neemt het avontuur
lijke element voor menigeen weg.
Verder is daar nog het vraagstuk
van de huisvesting aan de wal.
Indien de gehuwde zeeman het zee
gat uittrekt, wil hij de overtuiging
hebben, dat zijn gezin goed bezorgd
is. En daar ontbreekt de laatste tijd
nogal wat aan. Men kan zich goed
indenken, dat een opvarende zich
zorgen maakt over zijn echtgenote
en kinderen, indien hij weet, dat zijn
gezin slecht gehuisvest is. Het euvel
van de samenwoning speelt hierbij
een grote rol. Iedere brief, die de
betrokkene van zijn vrouw ontvangt,
is in mineur en wordt geheel in be
slag genomen door de moeilijkheden,
die zij met haar huisvesting onder
vindt. Hoevele, reeds lange jaren
verloofde paren, waarvan de man
nelijke helft de zeeën bevaart, kun
nen niet trouwen, omdat er geen
woonruimte voor hen is? Daarom is
het niet vreemd, dat de zeeman een
walfunctie aanvaardt, om zijn gezin
niet bloot te stellen aan een slechte
behuizing, omdat hij toch altijd van
mening blijft dat door zijn aanwezig
heid de kans groter is om iets beters
te krijgen. Het verdient daarom wel
aanbeveling, dat de huisvestingsbu-
reaux speciale aandacht besteden
aan de gezinnen van zeelieden. Tot
rv
P
NEEM PER MAN
DRIEKWART KAN
33
(Advertentie.)
op heden worden zij nog over dezelf
de kam geschoren als ieder ander.
Een gevoelig probleem noemde spr.
de houding van het meisje, de ver
loofde of de echtgenote. Voor deze
betekent het zeemansleven opoffe
ringen en weinigen maar zijn ertoe
bereid deze te brengen. Daarom is de
steun van de vrouw onmisbaar.
Conclusies.
Spr. concludeerde tenslotte, dat de
rederijen, wat het bemanningsvraag-
stuk betreft, het getij tegen hebben.
Er wordt als het ware van alle kan
ten getrokken aan de hiervoor be
schikbare arbeidskrachten. De ro
mantiek, het avontuurlijke van het
zeemansberoep heeft met de intre
de van de moderne techniek veel
van zijn bekoring verloren. Het zee
mansberoep is in al zijn geledingen
zakelijker geworden. De jongelui,
die besluiten naar zee te gaan, den
ken nog maar al te dikwijls met wee
moed terug aan hun sportclub, him
bioscoop je, kortom hun uitgangetjes
aan de wal.
Spr. gaf tenslotte een opsomming
van dingen, die de rederijen doen
om het leven van de werknemers
aan boord en in aanloophavens zo
aangenaam mogelijk te doen zijn en
hij besloot;
„Ik ben er mij volkomen van be
wust, dat ik nog niet alle punten heb
aangesneden, welke er toe hebben
medegewerkt om het tekort aan be
manningsleden te doen ontstaan en
dat, indien Hiertegen niet tijdig doel
treffende maatregelen worden ge
troffen, wel eens een funeste invloed
zou kunnen hebben op ons land als
zeevarende natie. Alleen met ver
eende krachten zullen wij kunnen
bereiken, dat de bloem van Neder
land zich weer aanmeldt voor de
zeescheepvaart. De reders op hun
beurt zullen alles doen wat in hun
vermogen ligt om dit beroep zo aan
trekkelijk mogelijk te doen zijn,
waarbij echter één kerngedachte niet
uit het oog verloren mag worden:
n.l. dat aan boord alleen dan een
goede geest heerst, indien een ieder
zijn taak naar behoren vervult. En
waar een goede geest heerst, daar is
plezier in het werk en groeit ook de
animo om zeeman te blijven."
Bij de discussies, welke op deze in
leiding volgden, zei spr. in antwoord
op enkele opmerkingen o.m. nog, dat
het hem is opgevallen, dat er niet
veel emigranten onder de zeevaren
den zijn. Na de oorlog had de zee
vaart meer mensen nodig dan er
voor. De bevolking is ook gegroeid,
doch er zijn toch minder liefhebbers
dan verwacht zou worden. Bijna al
le landen zitten met door spr. ge
noemde moeilijkheden.
Na deze inleiding trad het scheeps-
cabaret van de „Willem Ruys" voor
de gasten op, dat de schone naam
„Het zwarte Zeepaard" draagt,
waarna de ontvangst werd besloten
met een lunch aan boord.
En terwijl het majesteuse vlagge-
schip werd gevuld met reizigers
voor de lange zeereis, maakte het
persgezelschap een rondreis langs
de wederopbouw van Rotterdam,
werd de binnenstad bezocht met tal
loze in aanbouw zijnde grote wer
ken, maar .werd tevens een kijkje
genomen in de steeds groter worden
de buitenwijken, waardoor eens te
meer de indruk versterkt wordt, dat
er in Rotterdam nog steeds hard ge
werkt wordt.
TH. J. VAN DER HEIJDEN.
rechtskundige
Hoge Rijndijk 103a. Leiden,
telefoon 23405
Pacht-, rechtszaken en incasso's.
(Advertentie).
Haarlems St. Bavo
heeft eigen wapen
De kathedrale basiliek „Sint Bavo'
te Haarlem heeft nu evenals de Sint
Jan in 's Hertogenbosch een eigen
wapen. De bekende heraldicus H. F.
Heerkens Thijssen uit Bloemendaal
heeft in samenwerking met plebaan
H. W. Agterof een ontwerp gemaakt,
dat tenslotte is uitgevoerd door de
heer J. P. v. d. Drift.
Het ontwerp kreeg de goedkeuring
van migr. J. P. Huibers, bisschop van
Haarlem, waarna de aanvrage om een
waipen te mogen voeren naar H. M.
de Koningin verzonden werd. Het
advies van de Hoge Raad van Adel
luidde gunstig en de Raad kon zich
met het ontwerp verenigingen. Bij
Koninklijk Besluit werd onlangs het
wapen bekrachtigd De minister van
binnenlandse zaken, die belast is met
de uitvoering van het besluit, bracht
het ter kennis aan het gemeentebe
stuur van Haarlem en aan de ple
baan. Deze week heeft de plebaan het
officiële diploma ontvangen, dat in
gelijst een plaats zal krijgen in de
kathedrale basiliek.
Op de bovendoorsnede van het wa
pen is een mijter aangebracht ten
teken, dat de kathedrale basiliek de
bisschopskerk is. De mijter rust op de
kruising van het tintinnabulum en
het connopaeum, de twee onderschei
dingstekenen van een basiliek. Op de
beneden-doorsnede is ter linkerzijde
een valk, het symboolvan de edel
man Sint Bavo, aangebracht, en ter
rechterzijde figureert het wapen van
het bisdom Haarlem, waarvan de
kathedraal de hoofdkerk is.
Het devies van het wapen luidt:
siout sponsa ornata (getooid als een
bruid).
De kinderen van de
„Hongerburcht"
(Vervolgverhaal door Tineke)
Met zijn kijker stond graaf Heribald
het dek van het verdachte schip af te
zien, in de hoop een spoor van zijn zoon
te ontdekken. Zodra de beide schepen
de boot dicht genaderd waren, sprongen
een aantal matrozen in de sloepen met de
kapitein voorop. Men ging aan boord
om te spreken met de bevelhebber van
het kaperschip, of liever men wilde aan
boord gaan, maar op het andere schip
duldde men geen vreemdelingen en ook
geen onderzoek, zodat die bemanning een
gevechtshouding aannam.
De mannen van de keizerlijke boten
waren echter verreweg in de meerder
heid en dat hadden de vijanden wel
gauw in de gaten. Ze lieten hun gevechts
houding varen on verzochten de mannen
aan boord te komen om een onderzoek
in te stellen. Dat klonk niet heel bemoe
digend voor graaf Heribald. Immers
hadden ze zijn zoontje aan boord, dan
zouden ze zich niet zo gauw overgegeven
hebben. Maar je kon toch niet weten.
Misschien was er wel 'n geheime schuil
plaats aan boord.
De beide graven waren de eersten die
op de touwladers omhoog klauterden en
de voet op het kaperschip zetten, daar
na volgde de gewapende bemanning.
Graaf Heribald toonde de kapitein van
het kaperschip de keizerlijke volmacht,
om ieder verdacht schip te onderzoeken
en deze gaf met een grimmig gezicht toe.
De bemanning zag er slordig en on
doorvoed uit; de meesten bleken erge
honger te hebben, maar daar werd voor
lopig niet op gelet. Het doel van deze
tocht was immers de jonge graaf terug
te vinden.
Het gehele schip werd nu aan een
nauwkeurig onderzoek onderworpen.
Geen kast werd dichtgelaten en grote
kisten moesten worden opgebroken. Met
een soort hamer onderzocht men de wan
den van de boot want door kloppen kon
geconstateerd worden of deze dubbele
wanden hadden en zo misschien een ge
vangene konden verbergen. Het onder
zoek was grondig geweest en toen na
enige uren nog geen resultaat was be
reikt. was de teleurstelling van de beide
gravelijke broers groot.
De kapitein had men al die tijd in zijn
hut opgesloten zodat hij zijn mannen
geen waarschuwingen of wenken had
kunen geven. Hij werd nu vrijgelaten en
aan een verhoor onderworpen. Daartoe
werd hü genodigd aan boord van één der
keizerlijke schepen te komen en daar
aan voldeed hij. alhoewel ongaarne.
„Hoelang vaart ge al op zee?" was de
eerste vraag.
..Zo ongeveer twintig jaren" was het
antwoord.
„Komt ge ook wel in andere streken?"
„O jawel, als een gunstige wind ons
daarheen voert".
..Wat is het doel van uw tochten?"
Nu moest de kapitein op zijn hoede
zijn. „Wij vervoeren handelswaren van
het ene land naar het andere", ant
woordde hij zonder te jokken.
„Wordt deze zee druk bevaren?"
„Ook een enkele maal komen we wel
andere schepen tegen, dat hangt hoofd
zakelijk van de wind en het jaargetijde
af".
„Waar komt u hu vandaan?
„Met de laatste volle maan waren we
op de Oceaan ter hoogte van Midden-
Afrika, maar een ongunstige golfstroom
dreef ons uit de koers en we kwamen
in een gebied waar het windstil was".
„Kende u dit gebied?"
„Neen, alles was volkomen vreemd
voor ons. We waren langs eilandjes met
krijtachtige rotsen gevaren maar we za
gen geen bewoners".
„Heeft U in dit gebied nog andere
schepen gezien?"
„Ja. we zijn eenmaal een kaperschip
tegengekomen en daarmee zijn we slaags
geraakt maar later zijn we toch weer in
vrede met elkaar vertrokken.
„Bent U op dat vreemde schip ge
weest?"
„Ja, Heer Graaf".
„Heeft u iets bijzonders gezien?'
„Hoe bedoelt U Heer graaf?"
„Kijk, ik bedoel, waren er ook gevan
genen aan boord?"
Nu begreep de kaperskapitein pas.
waarom het te doen was. Nu moest hij
oppassen en voorzichtig zijn. Hier was
misschien een grote som geld te ver
dienen. Deze edele heren waren vast en
zeker rijk en bovendien zou de keizer
zelf wel geld gegeven hebben.
„Ik meende een monnink gezien te
hebben, maar die komen wel meer op de
schepen voor. Ze varen soms een eind
mee om het woord Gods aan vreemde
volken te verkondigen".
De beide graven spitsten de oren. Die
monnik! Ze waren dus op de goede weg.
Hildegard had immers over een kluize
naar gesproken.
„Was die monnik alleen?"
„Dat kon ik niet zo goed zien. want
hij zat in het onderschip achter tralies,
maar zijn kap en baard zag ik duidelijk".
„Kom denk eens goed na! Zat die mon
nik daar alleen?" vroeg graaf Heribald
met nadruk en hij opende daarbij een
beurs die aan zijn gordel hing en nam
daaruit enige goudstukken, die hij aan
de kapitein toonde.
Begerig keek de sluwe man naar het
blinkende goud.
„Ja als ik me niet vergis was er nog
een kind bij hem. die ook af en toe voor
de tralies kwam".
„Was het een jongen of oen meisje?"
„Dat kon ik niet zien. Het kind had
blonde lokken".
Graaf Heribald knikte tegen zijn broer
Nu waren ze op de goede weg.
„Welke kant voer het schip uit?"
„Het ging naar het westen en onze
koers was naar het noorden".
„Bedankt voor de inlichtingen, maar
wee je gebeente als je ons wat voorge
logen hebt, dan hoor je nog wel van ons.
maar op minder prettige wijze".
De graaf gaf hem een stapeltje goud
stukken en liet hem van boord brengen.
Wordt vervolgd.
UIT MIJN NATUURDAGBOEK
(door Elsje)
Het stermos is ongeveer 2 4 cm. hoog
Lekker zacht is 't! Als je er recht op
kijkt lijken het net echte steretjes. Voor
al wanneer de zon er op schijnt. Zie zo,
ik ben een beetje hoger op geklommen,
naar een schaduwrijk plaatsje, 't Werd
mé daar te warm. Nu ontdek ik ook nog
een ander soort mos en wel het Padde
stoelmos. Ik zie de kleine paddestoelvor-
mige blaadjes. Jammer, dat ze met het
drogen zo plat worden. Ten laatste zag
ik nog het Spiraalmos. Het is moeilijk te
vinden tussen het gras. O ja, ik zou bijna
het Boommos vergeten. Dit heb ik maar
niet gedroogd want het is zo klein. De
Papaver mogen we toch helemaal niet
vergeten. Die kleurige rode bloem tus
sen 't koren. Men zegt, dat, als je hem
droogt, dat hij dan wit wordt, 't Zou
weer jammer zijn, maar we zullen het
dan wel zien. De zaaddoos van deze
bloem heeft tien tussenschotjes, kijk
maar naar de bruine strepen bovenop.
Ik heb zo'n zaaddoos opengemaakt. Keu
rig liggen de zaadjes tussen de tussen
schotjes, zo leuk! Daar zoemt een Ly-
beille om mijn oren. Een prachtig insect.
Blauw-groen is hij. Wat was dat mooi.
Nu heb ik toch zo iets schattigs gezien:
dit moet ik nog even schrijven, al had
ik voor vandaag al geëindigd. Ik zat
even uit te rusten en toen voelde ik iets
op mijn hoofd vallen. Ik keek naar bo
ven en ik zageen eekhoorntje. Toch
zo leuk! Hij had een dennenappel tussen
zijn pootjes. Ik had nog nooit een eek
hoorntje met een dennenappel gezien.
Wel eens een eekhoorntje. dat vlug
over de weg liep.
14 Augustus. Vandaag gaan we niet
zoals anders de hoogte op, maar de laag
te in en wel naar de „Ooipolder". We
gaan nu ook de omgeving om ons heen
eens vanuit de laagte bekijken. Het was
werkelijk de moeite waard. Je staat je
ogen uit te kijken, heus waar!
Wordt vervolgd
OPLOSSING VAN DE RAADSELS
I. Rotterdam.
II. Vogelenzang, Duivendrecht, Wolf-
heeze. Valkenburg, Hindelopen, Leeu
warden.
III. 9 9/9 of 11 1.
Bertie Weyermans, Kempenaerstraat
44, Oegstgecst heeft het boek geloot. Zo
vlug mogelijk' wordt het je toegestuurd
Bertie.
GEEN NIEUWE RAADSELS
Vanwege het 3 Octoberfeest, deze week
geen nieuwe raadsels. Wel verwachten
we een paar leuke verhaaltjes over de
kermis.
Correspondentie
Van Piet Moons. Leiderdorp; Ellie
Driehuls, Bodegraven; Jan Nederhof,
Boskoop, Riet v. d. Zwet, Lisse ontvin
gen we briefkaarten met de goede op
lossing.
Annie Duynisveld, Voorschoten wil
graag een vriendinnetje van ons worden
en dan ook geregeld met ons mee doen.
We vinden dat natuurlijk heel prettig
en zeggen dan ook wat graag: tot ziens
Annie.
Ton van Dorp, Sassenheim. Het derde
raadsel had je wel handig opgelost Ton,
maar toch is 31/3 4-3 1/3 3 1/3 niet
helemaal juist want 31/3 is een gemengd
getal. Begrepen?
Adrie Bergers. Leiden krijgt een extra
vermelding voor zijn keurige inzending.
Jan de Haas, Noordwijk. De oplossing
was helemaal niet moeilijk hè Jan?
Adrie v. Abswoude, Noordwijk heeft
ons iets te verteilen óver:
MIJN VACANTIE
Ik ben dit jaar niet op vacantie ge
weest maar wel ben ik een dagje naar
mijn tante Cor geweest. Daar heb ik het
heel fijn gehad. In de vacantie zijn we
veel naar het strand geweest. We wonen
er zo dicht bij. Eén keer zijn we er een
hele dag geweest, van 's morgens 9 uur
tot 's avonds 6 uur. 's Morgens heeft va
der ons met de motor allemaal wegge
bracht, want hij heef pas een nieuwe.
De meeste dagen hebben we mooi Weer
gehad en als het regende gingen we
in de huiskamer schooltje spelen. Zo
verliep mijn vacantie heel prettig.
Kees v. d. Lans. Sassenheim vertelt
ons iets over:
NAAR HET CIRCUS
Het was Woensdagmiddag en het was
mooi weer. Wij vroegen aan vader of
hij met ons naar het circus ging. Dat
vond vader gelukkig goed.
„Waar is dat circus dan?" vroeg hij.
„Op het landje bij de Parklaan" zei ik.
Vader en mijn broertjes en zusjes gin
gen dus naar het circus. Het kostte niet
duur want op het kaartje stond: 35 cent.
We haden een mooie plaats en konden
alles goed zien. Je zag er van alles:
paarden, beren, apen enz. Het honden
voetbalspel was nog het aardigste. Als
de ballon, dat was de bal, tussen de men
sen ging dan sprongen de honden over
de piste heen en ging.dan de bal halen.
Als ze dat te wild deden, knalde de bal
lon, tot groot plezier van alle toeschou
wers. Toen de voorstelling was afgelo
pen ging we naar huis. We hadden een
fijne middag gehad.
Ria en Herman Adriaanse, Leiden.
Dat is leuk Ria om je broertje Herman
mee te brengen. Is hij al weer beter?
Hier is het versje van Herman:
WINTER
Winter met je witte bomen,
Winter je gaat nu gauw komen.
Winter, dat vind ik 'n festijn!
'k Wou dat het altijd winter kon zijn.
Ria maakte een versje over:
ZOMER
Zomer, met je mooie kleuren,
Zomer, met je lekk're geuren.
Zomer, dat vind ik toch zo fijn!
'k Wou dat het altijd zomer kon zijn.
EEN DAG OP DE BOERDERIJ
Op een vastgestelde dag in de vacantie
zouden we met z'n allen op de fiets naar
de boerderij gaan waar een neef van
vader op woonde. Het was buitengewoon
mooi weer toen we voor dag en dauw al
vertrokken. De kleinsten zaten achter
bij de groten op de fiets. We hoefden
geen pakken brood mee te nemen want
nicht had ons geschreven dat ze met het
eten op ons zou rekenen. Het was nog
niet zo druk op de weg zodat we volop
genoten. We reden wel een uur langs
een breed kanaal waarin al heel wat
sleepboten aan het varen waren. Op het
laatst begonnen de kleintjes ongeduldig
te worden en vroegen maar steeds of ze
al bij „oom Piet" waren. Eindelijk wees
vader naar een groep hoge bomen aan
de overzijde van het kanaal, daarachter
was de boerderij. We moesten met een
pont overvaren, want er was geen brug.
Ik was al bang dat onze fietsen en wij
nog bij, niet in het bootje konden, maar
dat viel wel mee. Het ging best. Toen we
aan de overkant waren, zagen we de
witgekalkte boerderij al tussen het
groen liggen en even later stond tante
Dina al naar ons uit te kijken. In een
grote lege stal werden onze fietsen ge
zet en van louter pret begonnen we al
lemaal door elkaar te hollen op de grote
binenplaats. Tante nodigde ons uit om
binnen te komen en bij het drinken van
een kopje ko|fie meteen wat uit te rus
ten. Maar we waren helemaal niet moe
en we wilden wel van alles tegelijk zien.
Vader en moeder ging wel naar binnen
en wij liepen toen de boomgaard in,
waar heerlijke pruimen en appels aan
de bomen hingen. Een knecht, die bezig
was met de kippenstallen schoon te ma
ken, plukte voor ons de rijpste vruchten.
Mijn kleine zusje kraaide van plezier
toen hij haar hoog bij de appels optilde.
Met onze handen vol fruit gingen we
ook bij de kippen kijken. O, wat waren
er dat veel. Er waren bruine en witte.
De knecht liet ons een emmer vol eieren
zien die hij pas bij elkaar gezocht had.
Tussen de kippen liepen ook jonge een
den, kalkoenen en een prachtige pauw.
We stonden te wachten tot hij zijn straat
op zou zetten om te pronken, maar er
gebeurde niets, wel schrokken we toen
hij opeens met een glijvlucht in een
boom ging zitten. De knecht nam ons
ook mee naar de kleine biggetjes die
in een hok rondscharrelden. Wat waren
ze schoon in vergelijk met de grote var
kens. We liepen naar de boerderij terug
en daar stonden we opeens voor de keu
ken waar tante Dina aan het pannekoe
ken bakken was. O wat rook dat lekker
en wat een grote stapel dampte er al
op een kanjer van een schaal. We moes
ten meteen maar binnen komen onze
handen bij de pomp wassen en plaats
nemen aan de grote keukentafel. Wat
hebben we gesmuld van de heerlijke
pannekoeken, er bleef er geen eentje
over. We kregen nog een dikke appel
toe. ,Na de middag mochten we mee naar
de koeien, die in de wei gemolken wer
den en toen werd het tijd om naar huis
te gaan. Maar we moesten toen allemaal
eerst een paar boterhammen met kaas
eten en koffie drinken. Het was een fijne
dag geweest.
Dag allemaal tot de volgende week.
TANTE JO EN OOM TOON
(54)
Wifkt, opstan!We kunnen elk ogen
Nikmgevsllen worden!Ik reken op
uendoskeomdekinderenjalm lehoo
rden