LIJKREDE OP KARDINAAL DR. JAN DE JONG
„Van nature
daden van
niet strijdlustig, heeft
heldhaftigheid gesteld"
hij
Uitgesproken door mgr. dr. A. Geerdinck,
officiaal van het Aartsbisdom
Een waarlijk nederig en
eenvoudig mens
W aardigheidsbekleders
bij de Uitvaart
Wereldlijke
autoriteiten
Geestelijke
autoriteiten
Vorstelijke hulde voor wijlen Kardinaal De Jong
DINSDAG 13 SEPTEMBER 1955
DE LEIDSE COURANT
TWEEDE BLAD PAGINA 1
MAGNA est gloria eius auxilio tuo, maiestatum et decorem posuisti
super eum.
Groot is zijn roem, dank zjj Uw hulp, o Heer; met grootheid en luister
hebt Gij hem getooid. (Psalm 20, 6).
P MINENTIES, Hoogw. Excellenties,
Excellenties en gij allen, die door
uw aanwezigheid blijk geeft van uw
belangstelling.
In de H. Schrift wordt ons ver
haald, dat, toen Judas de Machabeër
gevallen was in de strijd tegen de
vijanden van de Joodse godsdienst,
heel Israël voor hem een plechtige
dodenklacht hield. Dagen lang ble
ven zij treuren en roepen: Hoe is de
held gevallen, de redder van Israël.
(I. Maohab. 9,20—21).
En wanneer ik nu onder woorden
mag brengen de gevoelens, teweegge
bracht door het overlijdensbericht
van Zijne Eminentie Johannes Kar
dinaal de Jong, dan weet ik niet be
ter te doen dan deze woorden te her
halen:
Ach, hoe is de held gevallen! Leef
de hij zo niet onder ons voort?
Niet alleen onder de katholieken
van Nederland, maar ook onder zeer
vele niet-katholieken?
- De predikant beschouwde het als
zijn taak een beeld te geven, zij het
dan ook een nog zo onvolkomen, van
de mens Johannes de Jong, zoals hij
ziah heeft doen kennen aan hen, die
van meer nabij zijn leven en werken
hebben gevolgd.
GEBOREN te Nes op Ameland den
lOen September 1885, volbracht
hij zijn voorbereidende studies op
het ontvangen van het priesterschap
aan de beide Seminaries van het
Aartsbisdom, en werd 15 Augustus
1908 tot priester gewijd. Zijn intel
lectuele begaafdheid, gepaard met
een grote liefde voor de wetenschap,
deed zijn kerkelijke overheid beslui
ten hem naar Rome te zenden met de
opdracht zijn studies voort te zetten
aan de Pauselijke Universiteit der
Gregoriana. Na een driejarig ver
blijf aldaar keerde hij in 1911 als
doctor in de wijsbegeerte en de god
geleerdheid naar het vaderland terug.
Hij is daarop gedurende korte tijd
werkzaam geweest in de gewone ziel
zorg, eerst als kapelaan aan 't Zand
te Amersfoort, daarna als Con-Rec-
tor aldaar bij dezelfde Zusters en in
hetzelfde huis, waar hij ook zijn
laatste levensjaren heeft doorge
bracht. Hij voelde zich altijd weer
getrokken tot de stad en de plaats,
waar hij zijn priesterlijke arbeid
was begonnen. In 1914 werd hij be
noemd tot professor in de Kerkge
schiedenis aan het Groot-Seminarie
„Rijsenburg" te Driebergen. Ruim
twintig jaar lang heeft hij deze tak
van kerkelijke wetenschap aan de
toekomstige priesters onderwezen.
Hij vestigde daarbij meer de aan
dacht op de ondersdheide geestelij
ke stromingen in het leven der Kerk,
dan op haar uiterlijke lotgevallen.
En wat bij de bestudering van de
Kerkgeschiedenis zijn in niet geringe
mate sceptische en critische geest
nochtans met onomstootbare zeker
heid had geleerd, dat stortte hij over
in de harten van de toekomstige
priesters: nl. de poorten der hel zul
len haar. #d.i. de Kerk, niet overwel
digen. Men proeft die stelligheid van
zijn overtuiging uit de woorden,
waarmede hij het laatste deel van
zijn „Handboek der Kerkgeschiede
nis" besluit: „De Kerk zal moeten
strijden en lijden, zolang zij een pel
grim is op deze aarde. Maar zij zal
zegevieren. Christus, die haar in lij
den en strijden heeft gesticht en door
vernedering en vervolging heen 19
eeuwen lang zo wonderbaar heeft
geleid, heeft het beloofd".
Hij ging geheel op in de studie, al
zijn liefde ging uit naar de beoefe
ning der wetenschap. Wel haast
geen enkel gebied van het weten liet
hem onverschillig, zijn dorst naar
kennis en wetenschap was zo goed
als onlesbaar. Hij was niet enkel een
vakgeleerde, die uitblonk door de
kennis van zijn vak, maar zich dan
ook min of meer afsloot van andere
gebieden van het weten, integendeel,
zijn belangstelling was universeel.
*7O verliepen de dagen en jaren, in
onverstoorbare regelmaat van stu
die en ontspanning, van lesgeven en
vrije tijd, tot de grote ommekeer
kwam in zijn leven, toen hij n.l. in
1931 naast zijn professoraat belast
werd met het Presidentschap op het
zelfde Groot-Seminarie. Voortaan
had hij te oordelen over de al of
niet geschiktheid van de candidaten
voor het priesterschap. Tot dan toe
had hij geen andere verantwoorde
lijkheid te dragen gehad dan die,
welke aan zijn hoogleraarschap was
verbonden. Deze zijn benoeming tot
President van het Groot-Seminarie
heeft destijds velen verbaasd en ver
wonderd doen staan. En hij was er
zelf misschien wel het meest over
onthutst.
In ieder geval trof zij hem geheel
onvoorbereid en zij ging lijnrecht
in tegen zijn persoonlijke wensen en
aspiraties. Hij had nooit naar een
verantwoordelijke post verlangd en
nog minder deze gezocht. Enkel en
alleen uit plichtsbesef en uit gehoor
zaamheid jegens zijn kerkelijke over
heid aanvaardde hij dit hoogst ver
antwoordelijke ambt, slechts getroost
door de gedachte, dat hij zijn liefde
voor de wetenschap in het algemeen,
en voor de Kerkgeschiedenis in het
bijzonder niet behoefde op te geven.
Het was in deze periode, dat hij
blijk gaf behalve een groot geleerde
ook een voortreffelijk bestuurder te
zijn.
Nadat hij President was geworden,
en misschien mag ik wel zeggen om
dat hij President was geworden,
werd hij tevens ook Kanunnik van
het Metropolitaan Kapittel, de Raad
van den Bisschop, waar hij zich wel
dra groot gezag verwierf door zijn
weloverwogen adviezen in bestuur
lijke aangelegenheden.
ALDUS toegerust met een schat
van kennis en wetenschap, terwijl
hij daarnaast blijkt had gegeven te-
Vens uitnemende bestuursqualiteiten
te bezitten, werd hij slechts enkele
jaren later geroepen tot opvolger op
de zetel van St. Willibrord.
Dat was in 1936. Reeds tekenden
zich de donkere schaduwen af van de
komende onheilvolle tijden, die de
hele wereld en niet minder ook de
Katholieke Kerk bedreigden. Hij zag
deze gevaren met ontstellende duide
lijkheid. De beoefening der geschie
denis had hem geleerd de voorteke
nen te onderkennen van hetgeen te
gebeuren stond.
Zo schreef hij reeds in het eerste
jaar van zijn Pontificaat bij de op
richting der Katholieke Actie in het
Aartsbisdom: „Waar het communis
me en nieuw -hei dendom al hun
krachten samentrekken tot een ge
weldige aanval op Christus en Zijn
Kerk, mogen wij niet achterblijven".
(Analect. 1936 pag. 158). Met een ze
kere melancholie kon hij soms ver
zuchten onder hoeveel gunstigere om
standigheden zijn onmiddellijke voor
gangers het Aartsbisdom hadden mo
gen besturen. Natuurlijk hoopte ook
hij, als ieder ander, dat het ergste
ons land bespaard mooht blijven,
rnaar hij hoopte eigenlijk tegen alle
hoop in, de tekenen waren hem te
duidelijk. Met de grootste bezorgd
heid en bekommering zag hij de toe
komst tegemoet. Zijn geloof echter
in Gods Voorzienigheid stelde hem in
staat rustig de komende dingen af te
wachten. God zou zijn Helper zijn.
Had hij niet, toen hij Aartsbisschop
werd, als devies gekozen: de psalm
tekst: „Dominus mihi adiutor", de
Heer is mijn Helper? En hij mocht op
Gods bijstand rekenen, want hij had
het Bisschopsambt niet gezocht.
Integendeel. Hij was van nature af
kerig van ieder optreden in de open
baarheid. Hij was het liefst op het
Seminarie gebleven, daar voelde hij
zich het gelukkigst temidden van zijn
boeken. En hoe vaak heeft hij niet
gezegd: in plaats van mee te moeten
spelen op het toneel, was ik maar
liever toeschouwer gebleven.
Eik optreden naar buiten kostte
zijn schuchtere aard een zelfover
winning; hij voelde zich altijd, ge
remd, onvrij in zijn bewegingen, en
dit is ook steeds zo gebleven.
Maar omdat God nu eenmaal de
omstandigheden zo geleid had, dat
hij de last van het Episcopaat op de
schouders kreeg gedrukt, aanvaard
de hij die last, omdat God het was
die zulks van hem vroeg. En daar
om ook durfde hij vertrouwen, dat
God zijn Helper zou willen zijn, waar
eigen krachten tekort schoten.
Want „hij kon er todh zelf ook niets
aan doen", dat hij Bisschop was ge
worden.
En verder beschikte hij over vol
doende zelfkennis, om er zich bewust
van te zijn, dat hij menige vaardig
heid, menige bedrevenheid, die als
regel van zo grote betekenis zijn, om
als Bisschop te slagien, miste.
welk een diepe en blijvende in
druk op hem had gemaakt het op
schrift op het grafmonument van de
Nederlandse Paus Adrianus VI, dat
luidt: „Proh dolor, quantnim refert,
in quae tempora vel optima cuiusque
vüirtus incidat". Men zou de zin er
van misschien mogen weergeven door die hij van hen vroeg en voelde alle
zwaarte er van mee. Hij mocht wer
kelijk St. Paulus nazeggen: „Wie is
er zwak en ik voel mij niet zwak"
(2 Cor. 11,29). Daarom was ook altijd
zijn grote zorg, als hij had moeten
besluiten tot een hard aankomende
maatregel, wat kan er gedaan worden
voor hen,die wellicht het slachtoffer
zullen worden.
Door dit zijn meevoelen en mee
leven met anderen wist hij allen, die
met hem persoonlijk in aanraking
kwamen, voor zich te winnen. Zijn
uitgebreide personenkennis en zijn
welhaast feilloos geheugen maakte
het hem gemakkelijk aanknopings
punten te vinden, waardoor hij steeds
weer opnieuw de verbazing en
de sympathie wekte van hen, die bij
hem kwamen.
hem tot deugd was geworden,
moge hier worden vermeld. Dat was
zijn dankbaarheid. Hij was o zo
erkentelijk jegens iedereen, die iets
voor hem deed, of die hem op een
of andere manier een dienst bewees.
En hij vergat ook nooit, daar uit
drukkelijk blijk van te geven, omdat
het hem niet moeilijk viel dankbaar
te zijn. Hij beschikte n.l. over een
bewonderenswaardige zelfkennis en
hij kende dus ook zijn eigen zwak
heid en brachten hem herhaaldelijk
was zich bewust, ja zelfs pijnlijk be
wust van zijn tekorten op verschil
lende gebieden. Zo b.v. bezorgden
hem de voortbrengselen van de mo
derne techniek, die eenvoudig niet
weg te denken zijn uit het leven van
alle dag, hem meer dan een moeilijk
heden en brachten hem herhaaldellijk
in verlegenheid. En hij was dank
baar jegens iedereen, die hem tege
moet kwam. En zo was het op elk
terrein, waar hij zich minder vrij be
woog. Ook was hij steeds vol op
rechte bewondering voor iedereen, die
zich kundig of ervaren toonde op een
gebied, dat niet het zijne was. En hij
gaf daar ook gaarne uiting aan, zon
der enige zweem van spijt, of afgunst.
Hij was waarlijk een nederig mens,
een man van beminnelijke eenvoud en
van dikwijls roerende eerlijkheid.
FR is al eens van hem geschreven,
dat het wel leek, alsof het licht
van zijn verstand niet was verduis
terd door de erfzonde. En inderdaad
die indruk zou men somstij ds kunnen
krijgen. In dit verband zou ik hieraan
willen toevoegen, dat de helderheid
van zijn geestesblik in ieder geval
niet vertroebeld werd door antipa
thieën of sympathieën, door voor
oordelen of vooringenomenheid.
Ik wil niet zeggen, dat hij daar
tegen niet te kampen had, maar hij
liet er zich niet door beinvloeden bij
het vormen van zijn oordeel of bij
het nemen van een besluit. Vandaar
de grote rust, waarmee hij zijn
meningen en inzichten naar voren
bracht, de evenwichtigheid van zijn
beslissingen en maatregelen. Ziedaar
iets over de mens Johannes de Jong,
iets over de persoon en het karakter
van deze eminente kerkvorst.
Welke de betekenis is van zijn
Pontificaat voor de kerk van Utrecht
en welke zijn verdiensten zijn voor
ons dierbaar vaderland daar zullen
toekomstige geschiedschrijvers over
moeten oordelen.
Maar wat kan hy voor ieder van
ons persoonlijk nog betekenen, al is
hij overleden?
En dan zou ik willen antwoorden:
hij heeft ons een voorbeeld gegeven,
een voorbeeld van geloof in Gods
Voorzienigheid. Een van de sterkst'
op de voorgrond tredende deugden is
geweest: zijn rotsvast geloof, dat uit
eindelijk God ons leven leidt en be
stuurt, en dat niets ons overkomt,
zonder dat God het wil of toelaat.
Stellen wij dit zijn voorbeeld ons ter
navolging. Hoe vaster dit geloof in
ons is geworteld, hoe krachtiger dit
geloof iri ons leeft, des te gemak
kelijker zullen wij alle wederwaar
digheden en beproevingen des levens
kunnen dragen, omdat wij weten, dat
God niemand beproeft boven zijn
krachten, maar met de beproeving
ook uitkomst geeft. (1 Cor. 10,13)
Het was uit dit geloof in Gods
Voorzienigheid, dat hij de kracht en
de moed putte om de last van het
Episcopaat op zich te nemen en deze
last te dragen totdat hij er letterlijk
onder bezweek. En op hetzelfde ogen
blik, dat het tot hem doordrong, dat
zijn krachten hem begaven, zag hij
daarin de vingerwijzing Gods, om
niet langer een last te blijven torsen,
die te zwaar begon te worden. En
resoluut trok hij toen de consequen
tie, en ging heen, omdat God dit van
hem vroeg. Doch ook hij was mens,
als ieder ander en daarom behoef ik
niet te zeggen, wat dit offer voor
hem betekend heeft. Het was een
laatste daad van ware heldhaftigheid.
Nog gaarne had hij enige jaren in
leven willen blijven, om mee te leven
met het wel en wee van zijn Aarts
bisdom en ook om als belangstellend
toeschouwer te kijken naar 's werelds
schouwtoneel. Maar het heeft God be
haagd, zijn dienaar Johannes tot zich
te roepen, die wij mogen er stellig
van overtuigd zijn trouw zal be
vonden zijn. Ook dit laatste offer, het
offer van zijn leven, heeft Zyne
Eminentie Kardinaal de Jong ge
bracht met berusting, met overgave:
hij was immers altijd bereid geweest
Gods Wil te doen! En dit is nog een
les voor ons allen en vooral voor ons,
priesters. Zoals Zijne Eminentie zich
steeds bereid heeft getoond Gods Wil
te doen, zo moeten ook wij bereid
zijn, altijd en op elke plaats, waar wij
gesteld zijn, ons te wijden aan de
ons opgelegde taak, als door God zelf
ons aangewezen.
Zo blijve in ons voortleven de na
gedachtenis van Johannes Kardinaal
de Jong.
deze omschrijving: Hoeveel hangt
het er van af, in welke tijd iemand
leeft. Dat is niet alleen waar geweest
voor Paus Adrianus VI, maar even
goed voor de Aartsbisschop Johannes
de Jong.
Het Pontificaat van Paus Adriaan
werd een mislukking, omdat hij de
tijdsomstandigheden tegen had. Het
Pontificaat van Aartsbisschop De
Jong werd bekroond met de nimbus
van heldhaftigheid, omdat hij de
tijdsomstandigheden mee had. Het
lag eenvoudig aan de tijd, dat de
overigens voortreffelijke eigenschap
pen van de vrome en verstorven
Paus Adriaan niet tot hun recht
kwamen. Mlaar het lag ook aan de
tijdsomstandigheden, dat de zacht
aardige en vredelievende Aartsbis
schop De Jong zijn bestuur eindigde
met het aureool van een held rond
zijn hoofd.
Hij heeft de naam gekregen een
held te zijn geweest. En terecht mag
hij aanspraak maken op deze ere
titel. Hij heeft zich heldhaftig ge
dragen. Maar zonder de waarheid te
kort te doen, meen ik toch te mogen
zeggen, dat hij vanwege karakter en
aanleg geenszins scheen voorbestemd
een held te worden. Het waren de
tijdsomstandigheden die moed en dap
perheid van hem vroegen. Van na
ture allerminst strijdlustig, heeft hij
toch daden van heldhaftigheid ge
steld, omdat dure plicht hem dat
voorschreef.
Hij heeft gestreden, heldhaftig ge
streden, omdat het ging om de meest
elementaire re ah ten van mens en
vaderland. Hij heeft zelf nooit de
strijd gezodht, dieze is hem opge
drongen, en omdait bij de strijd niet
zooht, verliet hem nooit, ooik niet in
de meest benauwende omstandighe
den in de meest critieke ogenblik
ken, de rust en de kalmte, die nodig
is voor het voeren van een wijs be
leid en voor het nemen van verant
woorde beslissingen.
En ik zou de vraag willen stellen:
moeten wij niet juist dat het meest
in hem bewonderen, dat hij in al
die moeilijke jaren van zijn Pontifi
caat zich nooit heeft laten leiden
door lust en strijden of door zucht
naar zegepraal?
Iedere hartstochtelijkheid was hem
vreemd.
Als de hoogste en heiligste goede
ren van Kerk en Vaderland werden
aangevallen, dan waren het nooit
gevoelens van haat of zucht tot vech
ten, die hem aanzetten tot verweer
of tegenaanval, maar de moed en de
dapperheid voor de strijd, die onont
koombaar was, putte hij uit het be
wustzijn, dat God zelf het was, die
deze deugden van hem vroeg.
Gods Voorzienigheid had hem nu
eenmaal de verantwoordelijkheid
voor zoveel zielen op de schouders
gelegd. Welnu, hij zou die verant
woordelijkheid dragen, en waar eigen
krachten tekort schoten, rekende
Jiij op Gods hulp: Dominus mihi
adiutor, de Heer is mijn Helper.
En hij deed, wat hij als zijn plicht
beschouwde, in alle eenvoud en dee
moed, in volmaakte uiterlijke rust
en kalmte, maar innerlijk dikwijls
geschokt tot in het diepst van zijn
ziel.
Aan iedere maatregel en aan iedere
beslissing ging vooraf een rij.p over
wegen van alle ter zake doende fac
toren en omstandigheden en hij stel
de zich voor ogen alle gevolgen, die
mogelijkerwijze daaruit konden
voortvloeien.
Zijn scherp verstand en zijn kennis
van personen en zaken maakten het
hem gemakkelijk alle facetten te zien
en te doorzien en de hele situatie te
peilen tot op de bodem, zodat, als er
een beslissing viel, deze bestand was
tegen elke redelijke critiek.
Redelijkheid en wijze gematigdheid
waren een kenmerk van al zijn be
stuursdaden, hoe hard en hoe raak
zij soms ook mochten aankomen.
En als zij hard waren, dan leed hij
daar zelf het meeste onder, en hij
deed alles, wat mogelijk was, om de
hardheid er van te verzachten.
FN hier raken wij aan een andere
niet minder hoog te waarderen
karaktertrek. Immers degenen, die
uitmunten door scherpte van intel
lect, lopen zo licht gevaar, geen of
te weinig waarde toe te kennen aan
gemoed en gevoel. Zij hebben vaak
geen oog voor de redenen van het
hart. Maar behalve met een scherp
verstand was Zijne Eminentie Johan
nes Kardinaal de Jong begiftigd met
een teergevoelig gemoed.
Zeker, als bestuurder was hij zich
bewust, dat hij allereerst tot taak
had te waken voor het algemeen be- Maandagochtend heeft de adjudant van HJVÏ. Koningin Juliana en Z.K.H. Prins Bernhard, kapt. lt. ter see
P J S' de ,or«' in "Placht van H.M. en Z.K.H. een krans gelegd aan de voet van de katafalk, waarop het
te hebben voor de afzonderlijke m^ns stoffelijk overschot van Johannes Kardinaal De Jong ligt opgebaard in de kathedrale kerk te Utrecht. Dc
in zijn persoonlijke situatie. Hij dacht krans van witte chrysanten was getooid met een rood-wit-blauw lint met de initialen van H.M. de Koningin
zich in in hun toestand en hij had be- en Z.K.H. de Prins. De foto geeft een beeld van de plechtigheid, tijdens welke het défilé langs de baar dat
grip voor de somstijds zware offers Maandagochtend opnieuw begon werd onderbroken en het orgel het motief van het Wilhelmus deed hóren.
Namens H. M. de Koningin: ir. F.
C. baron van Tuyll van Seeroosker-
ken, heer van Zuilen, opperkamer
heer jhr. mr J. Th. M. Smits van
Oyen, kamerheer.
Namens de regering: de minister
president dr. W. Drees, mr. L. A.
Donker en prof. W. J. A. Kernkamp;
voorts de ministers prof. mr. L. J.
M. Beel, A. C. de Bruyn, mr. J. M.
L. Th. Cals, mr. F. J. F. M. van
Thiel, de staatssecretarissen mej. dr
A. de Waal, dr G. J. M. Veldkamp en
H. C. W. Moorman;
de voorzitters van de Eerste en
Tweede Kamer, resp. mr J. A. Jonk
man en mr L. G. Kortenhorst;
de voorzitters van de KVP-fracties
der Eerste en Tweede Kamer, resp.
mr G. C. J. D. Kropman en prof. mr
C. P. M. Romme;
Staatsraad mr J. R. H. van Schaik;
de Tweede Kamerleden pater dr
J. G. Stokman en mej. Marga Klom-
pé;
de gezanten van België, Ierland,
Portugal, Columbia, Oostenrijk,
Luxemburg en Ecuador,
de consul-generaal van Frankrijk,
de commissarissen der koningin in
de provincies Utrecht, Noord-Bra
bant en Limburg, resp. mr. C. Th. B.
graaf van Lynden van Sandenburg,
dr J. B. de Quay en ir F. J. M. A. H.
Houben;
mr. H. W. de Vink en Jos. Veld
man, leden van Ged. Staten van
Utrecht;
jhr. mr C. J. A. de Ranitz, burge
meester, alle wethouders en de ge
meentesecretaris van Utrecht; de
heer J. Molendijk, bprgemeester van
Amersfoort;
mej. dr J. C. M. M. Geldens als
persoonlijke relatie van wijlen de
kardinaal, H. A. Heymeyer van
Heemstede te Amsterdam, ere-ka-
merheer van Z.H.;
baron Michiels van Kessennich te
Maastricht, geheim kamerheer Z.H.
met kap en degen;
St. Arntz Grasveld te Nijmegen,
ere kamerheer;
P. J. Spoorenberg te Rotterdam,
ere kamerheer;
W. P. J. Croon te Wassenaar, ere
kamerheer;
mr dr L. N. Deckers en prof. G. H.
L. Zeegers, commandeur en secreta
ris van de Commanderije van het H.
Graf;
prof. dr L. J. Rogier, rector mag
nificus en prof. dr H. H. Janssen, se
cretaris senaat R.K. Universiteit;
prof. dr F. J. Th. Rutten, Nijmegen;
prof. dr F. G. van der Meer, Nij
megen, dr. W. van de Pol, Nijmegen;
mr H. W. J. M. de Jong, secretaris
Bestuur St. Radboudstichting, Nij
megen;
mr B. J. M. van Spaendonk, secre
taris curatoren Econ. Hogeschool te
Tilburg, prof. dr J. J. J. Dalmulder,
secretaris senaat Econ. Hogeschool te
Tilburg;
prof. dr. H. W. Julius, rector mag
nificus Rijksuniversiteit, Utrecht;
prof. dr H. Th. Fischer, Rijksuni
versiteit Utrecht;
prof. dr ir G. F. A. Teilegen, voor
zitter Kath. Actie;
kolonel jhr. J. J. G. Althing van
Geusau, garnizoenscommandant van
Utrecht.
Behalve de bij de plechtige Mis van
Zielerust genoemde kardinalen, bis
schoppen en prelaten: kanunniken
en erekanunniken van het Metropo
litaan kapittel, de dekens van het
Aartsbisdom;
de oud-pastoors van Ameland, al
le pastoors van Utrecht en Amers
foort;
mgr. C. Kramer, OFM, bisschop
van Luanfu, mgr. J. Buis, mgr. Jac.
Romeyn;
dr Serv. Mackay, ass. generaal der
paters Augustijnen, mgr. M. Brans,
ap. vicaris van Medan;
mgr. H. J. Paulussen, oud-bis6ohop
van Kumasi;
abt dom dr Aug. Giesberts O.C.S.O.
Tegelen; dom. P. Andriessen, OSB,
abt Egmond-Binnen; dom. C. R. Tho-
lens OSB, Doetinchem;
dom. M. Mahler, Oosterhout;
abt. C. Tewes, Ar kei;
mgr prof. H. van Waeyenburg,
rector magnificus van Leuven;
prof. dr W. Onclin* universiteit,
Leuven;
klasgenoten van de kardinaal,
mgr. Th. van Lierde OESA, sacris-
ta van de H. Vader;
mgr. M. Keiler, bisschop van Mun
ster;
mgr. dr. W. van Hees, magister-
generaal der Kruisheren;
mgr. C. Dubbelman, bisschop Ju-
balpur;
mgr. N. Verhoeven, apostolisch vi
caris van Manado;
dr J. Onderstijn, prelaat Abdij van
Berne;
prelaat dr H. Müssenar, general
vicaris en prelaat dr H. Firmenich,
Charitas-direktor namens de bis
schop van Aken.