GROOTMOEDER ontliep....
de brandende duivel
r\E DOKTER „Dok" noemen ze
hem heel kortweg heeft bij ons
nu niet direct een weelderig bestaan.
De ene helft van ons plaatsje be
staat uit kerngezonde vissers en de
tweede helft uit arme dagloners, die
tijdens de zomermaanden op het land
zoveel moeten zien te verdienen, dat
zij de volgende zomer weer kunnen
halen.
De eerste groep is nooit ziek en de
tweede kan niet betalen, maar toch
zal er zelden een dokter gevonden
worden, die meer tevreden is, dan
onze „Dok".
Hij wordt door al zijn patiënten
op de handen gedragen en alhoewel
zij dikwijls niet in staat zijn, zijn vi
sites en goede zorgen te betalen, zij
vereren hem en behandelen hem met
eerbiedig respect; dit vindt „Dok",
geloof ik, een niet zo gering salaris.
Ons plaatsje is vergroeid met
„Dok" en nog 'heden ten dage kan
men bij de ouderen onder ons de
geschiedenis horen, die gezorgd heeft,
dat wij „Dok" kregen.
IJ ET WAS OMSTREEKS de eeuw-
wisseling en mijn grootmoeder
was op zekere morgen, nadat ze een
paar weken bij ons gelogeerd had,
van plan om te vertrekken, toen moe
der en ik na het ontbijt een zwak
gilletje op de trap hoorden en even
later grootmoeder in de gang vonden
zitten.
„Lieve help", riep moeder, „wat
hebt u nu gedaan, moeder, hebt U
pijn?"
Grootmoeder keek mijn moeder
verstoord aan: „Als je nu eens even
kalm bleef, dan is alles zo voorbij!"
We bleven kalm, maar het ging
niet voorbij en na een kwartier lag
grootmoeder met een gezwollen en
kel op de divan, terwijl moeder met
een natte doek 't getroffen lichaams
deel bette.
„Hoe is dat toch ineens zo geko
men?", vroeg moeder medelijdend.
„Ik weet niet hoe het kwam", ant
woordde grootmoeder beslist, „maar
ik weet wel waarom!"
Moeder keek verbaasd op: „Waar
om dan?"
„De Voorzienigheid heeft het zo ge
regeld!" wist grootmoeder.
„Oh, nee," antwoordde moeder met
een flauwe glimlach, „waarom zou
de Voorzienigheid U nodeloos pijn
doen?"
„Waarom?", vroeg grootmoeder ver
ontwaardigd. „Om te beginnen zal
ik wel een paar weekjes langer hier
moeten blijven."
„Dat denk ik ook", gaf moeder
toe, „maar waarom zou U zo beslist
hier moeten blijven?"
„Voor de een of andere reden, die
we nu nog niet kennen", onderwees
grootmoeder. „Misschien zal de trein,
waarmede ik zou vertrekken, onder
weg verongelukken; misschien wordt
jij plotseling ziek en is er niemand
om het huishouden hier te regelen,
„misschienmijn hemel, het kan
van alles zijn."
Moeder twijfelde nog: -Ja, mis
schien, als U het zo bekijkt
Grootjnoeder was niet tevreden:
„Er is geen misschien, Jessey", zei ze
streng .„Ook al zullen we nooit de
reden weten, dan is er toch altijd een
reden geweest."
IJ ET WAS ZATERDAG toen dit al-
les gebeurde en daar er geen
school was, liep ik even later op
straat te spelen, toen ik Willie te
genkwam, mijn buurjongetje, dat de
schrik van de buurt pleegde te zijn,
maar nu niet bijster fit scheen.
Het was een warme Septembermor
gen en het was echt weer om een
hele morgen kattekwaad uit te ha
len, maar Willie bleek weinig enthou
siast en begon plotseling op een
merkwaardige manier te hoesten.
„Heb je een kou gevat", vroeg ik,
maar Willie haalde een beetje on
verschillig zijn schouders op. een be
weging, die hem kennelijk pijn deed,
want hij haalde diep adem en begon
daarna weer erg te hoesten.
„Er schijnt iets met mijn keel niet
in orde te zijn, ik zal maar eens naar
huis gaan", vond Willie en liep weg.
TEHUIS was iedereen druk in de
weer om het grootmoeder naar
haar zin te maken en zo vergat ik
helemaal, dat Willie zo erg hoestend
naar huis was gegaan.
's Middags zaten we met z'n allen
thee te drinken en grootmoeder had
zich in een leunstoel bij het raam
laten brengen, want ze hield het niet
uit om de gehele dag achter in de
kamer op de sofa te liggen „van de
gehele wereld afgesneden", zoals ze
het zelf uitdrukte.
Terwijl het ongeval van grootmoe
der nog een aan een diepzinnige be
schouwing werd onderworpen, zagen
we het dienstmeisje van Wiellies moe
der op een drafje voorbij rennen in
de richting van de stad.
Nu was het in die tyd toen er
nog geen telefoons waren een vrij
gewoon geval, dat mensen haastig
naar de stad liepen om een boodschap
te doen, maar ik moest ineens weer
aan Willie denken.
„Misschien is Willies keel wel niet
in orde."
Grootmoeder keek me aan: „Wat is
er aan de hand met zijn keel?"
„Dat weet ik niet", zei ik, „maar
hij had er nogal last van vanmorgen".
„Het zal wel een beetje kou zijn
en het meisje is nu een dropdrankje
gaan halen", meende vader.
jUIAAR VRIJ SPOEDIG werd het
duidelijk, dat er meer dan een
beetje kou bij Willie thuis binnenge
komen was. Nauwelijks 5 minuten la
ter kwam het meisje weer langs ren
nen en de vader van Willie was nu
naast haar. Van hun gezichten was af
te lezen, dat er iets ernstigs aan de
hand was.
„Wat zou er toch zijn?" pieker
de moeder hardop en het gehele
ongeval van grootmoeder was op de
achtergrond gedreven.
De thee werd koud en we hadden
allang het licht moeten opsteken,
maar we bleven bij het raam zitten
en verdiepten ons in allerlei onple
zierige mogelijkheden, die onze bu
ren in moeilijkheden gebracht zou
den kunnen hebben.
E'en dik half uur later kwam de
vader van Willie terug uit de stad en
aan zijn gezicht te zien, was hij er
niet rustiger op geworden. Hij ver
keerde nu duidelijk in een paniek
stemming.
„Arme kerel", zei grootmoeder, „er
moet inderdaad een groot ongeluk bij
hem gebeurd zijn."
„Maar het kan Willie bijna niet
zijn", vond moeder uit, „want dan
zou de dokter er toch allang zijn."
„Dat kan wel", antwoordde vader,
„maar ik denk, dat ik toch maar eens
even ga horen, misschien is er wat
voor te ze doen."
TERWIJL VADER EN MOEDER de
zaak nog even bespraken, zagen
we plotseling hoe de moeder van
Willie onze tuin binnen kwam lo
pen, haar gezicht zag spierwit en
haar ogen waren opengesperd van
voor had ik een goedaardige aanval
van diphterie gehad en deze had mij
immuun gemaakt.
„Ik kan me ook moeilijk voorstel
len, dat het diphteritus is," zei vader
bemoedigend, „de ontwikkeling van
die ziekte duurt toch veel langer?"
Maar Willies moeder luisterde niet.
Met wanhoop in haar blik keek ze
naar grootmoeder en fluisterde:
„Zou U eens willen komen kijken,
mevrouw?"
Grootmoeder schudde treurig haar
hoofd: „Mijn beste meid," zei ze
vriendelijk, „als het werkelijk is, wat
jij denkt, kan ik er toch niets aan
doen; dan kun je beter een dokter
van buiten de stad telegraferen om
onmiddellijk te komen."
„Dat heeft mijn man juist gedaan
en het dienstmeisje wacht bij de
jonge dokter thuis om hem onmid
dellijk hierheen te brengen, wanneer
hij onverwacht terug zou komen,"
zei de wanhopige vrouw, „maar Wil
lie wordt met de minuut slechter en
ik word er gek van. Wilt U niet ko
men? U bent nog mijn enige hoop."
„M'n beste kind," ahtwoordde
grootmoeder met een kalmerende
„Mijn hemel, meisje", zei groot- stem, „zelfs al zou het enig resultaat
verschrikt, „dat is diphteritus in de
ergste graad, zijn keel zit dicht en
de stakker kan bijna geen adem meer
krijgen."
Toen werd het heel stil in de ka
mer; voor een kort ogenblik keek
grootmoeder neer op het stervende
kereltje voor haar, daarna sloot zij
de ogen en ik voelde, dat ze bad.
Na enkele seconden keek ze weer
op en haar ogen straalden, alsof ze
iets heel bijzonders gezien had.
„Jessie," zei ze tot moeder, „houd
nu eens op met dat gejank en haal
vliegensvlug een asperinebuisje of
iets dergelijks voor me."
„Ik heb alleen maar een heel oud
buisje in huis," zei moeder bevend,
„want we gebruiken het bijna niet."
„Geef niets, haal dat maar," ant
woordde grootmoeder, terwijl ze naar
de schaar greep. „Robert," zei ze tot
mijn vader, toen moeder de kamer
uit was, „heb je wisky in huis?"
„Wisky?" zei mijn vader vol verba
zing; grootmoeder was een vurige
drankbestrijdster en een gezworen
vijandin van alles, wat zij „de bran
dende duivel" noemde.
„Ja wisky," zei grootmoeder scherp,
„heb je het of heb je het niet?"
„Er staat een half flesje op mijn
kamer," antwoordde vader voorzich
tig, „natuurlijk alleen als medicijn,"
voegde hij er haastig aan toe.
„Dat vermoedde ik al," zei groot
moeder droog, „die rommel is nau
welijks geschikt als medicijn, maar
ik heb er nu iets van nodig om mijn
mond te spoelen."
Ik zag hoe barre ontzetting in de
ogen van mijn vader kwam; de kleur
week uit zijn gezicht en hij stotterde
„U bent toch niet van plan
„Dat ben ik wel van plan, Robert,"
viel grootmoeder hem in de reden,
„ik doe wat God me beveelt. Ga nu
vlug naar boven en haal dat bran
dend vergif voor me."
INMIDDELS WAS MOEDER terug
gekomen in de kamer en gaf
grootmoeder het asperinebuisje.
Grootmoeder knipte er met
schaar de bodem af en probeerde het
buisje soepel te maken door het
voorzichtig heen en weer te buigen.
Even later kwam mijn vader terug
met de wisky en een bakje en we
keken onder absoluV stilte hoe
grootmoeder het buisje tussen de lip
pen van het levenloze knaapje op de
divan plaatste, waarna ze het voor
zichtig in de keel trachtte te bren
gen.
„Robert," zei ze zonder op te kij
ken, „houd jij z'n hoofd eens vast,
want anders kunnen er ongelukken
gebeuren."
Ï"\IT WAS GEEN OVERBODIGE
waarschuwing, want toen het
buisje het achtereind van de keel
moeder tegen mij, „ga eens vlug open
doen; het arme mens is buiten zinnen
"van angst."
Ik rende naar de deur en maakte
die juist open, toen Willies moeder
mij voorbijrende naar de huiskamer
deur, als had ze me helemaal niet
opgemerkt.
„Jessie," hoorde ik haar met een
schrille stem tot mijn moeder zeg
gen, „is je moeder nog hier of is ze
al vertrokken?"
Toen zag ze grootmoeder zitten en
liep op haar toe: „Goddank, dat U
er nog bent, mevrouw", zei ze met
een glimlach, die pijnlijk afstak bij
de bezorgde uitdrukking van haar
ogen, „Willie is enorm ziek en we
kunnen geen dokter te pakken krij
gen De oude ligt met longontsteking
op bed en de jonge is naar een con
gres buiten de stad. Als er niet direct
iets gedaan wordt, vrees ik, dat
Willie de nacht niet goed door zal
komen."
„Wat scheelt hem," onderbrak
grootmoeder beslist maar niet on
vriendelijk de woordenstroom.
„Ik weet het niet zeker," aarzelde
Willies moeder, „maar ik vermoed.
diphterie."
FR HEERSTE EEN KORTE druk-
kende stilte in de kamer.
Tijdens de eeuwwisseling was het
nieuwe serum tegen diphteritus juist
in toepassing gebracht, maar de
ziekte gold nog altijd als een ver
schrikkelijke ramp, te meer, omdat
het serum nog lang niet overal en
tijdig aanwezig was.
„Oh, nee," riep myn moeder op
klagende toon, „dat zal het wel niet
zyn, Margeret. Je moet niet direct
het ergste denken." Ik zag hoe haar
ogen een ondeelbaar ogenblik rfiet
een gevoel van intense opluchting
op mij bleven rusten: Vijf jaar daar-
opleveren, ik kan niet komen, want
ik heb mijn enkel verzwikt."
„O, wat erg, dat wist ik niet," sta
melde de vrouw, die geheel over
stuur was, „maarals ikals
ik hem nu eens hier bracht; zou U
hem dan even na willen kijken?"
„Natuurlijk wil ik naar hem kij
ken," zei grootmoeder bezorgd,
„maar stel je er in hemelsnaam niets
van voor; ik ben een oude vrouw en
geen dokter."
I"\OCH WILLIES MOEDER was de
kamer al uitgerend en liet ons
in verbijstering achter.
Mijn moeder begon hard te huilen,
maar daarmede was ze bij grootmoe
der aan het verkeerde adres: „Zelfs
al is het diphteritus, zal het kereltje
met jouw gejank niet geholpen zijn.
Doe liever wat en zet mijn stoel by
de divan, zodat ik bij de jongen kan,
wanneer hij binnen gebracht wordt."
„Niet dat ik iets zal kunnen doen,"
vertelde grootmoeder klagend, toen
ze in een leunstoel by de divan gezet
was, „maarplotseling klaarde
haar blik op, „natuurlijk zal ik wel
wat kunnen doen," zei ze plotseling,
„ik vergat helemaal de Voorzienig
heid."
LJAASTIGE VOETSTAPPEN klon-
1 ken op het grindpad buiten en
even later kwam Willies vader bin
nen met in zijn armen zijn zieke
vriendje, stevig in dekens gerold.
Hij snelde op de divan toe en legde
het knaapje er op, waarna de dekens
weggenomen werden.
Ik hoorde grootmoeders adem
stokken; Willie was inderdaad heel
ernstig ziek; zijn halfgesloten ogen
waren glazig, zijn lippen donker
blauw en vanachter uit zyn keel
klonk een benauwd gepiep.
„Goede hemel," riep grootmoeder
raakte, hield het hese gepiep op en
begon Willie zich krampachtig te be
wegen in een poging om lucht te
krijgen.
Met een gezicht, waarop geen spoor
van enige aandoening te lezen was,
duwde grootmoeder het buisje voor
zichtig nog even verder en wilde
toen haar lippen aan het andere eind
zetten.
Op dat moment begon moeder te
schreeuwen en greep grootmoeder
by de schouders beet: „Nee, o nee,
moeder, o, nee, dat mag U niet doen".
De ogen van grootmoeder schoten
vuur: „Robert", beet ze vader toe.
terwijl ze zich oprichtte, „ik let wel
op de jongen, tracht jij die vrouw
van jou tot bedaren te brengen, dat
mens gedraagt zich als een kinder
achtig wicht. Waarom zou ik het niet
proberen; ik ben een oude vrouw
aan het eind van dit leven, maar deze
jongen heeft nog een heel leven voor
zich".
Dit alles speelde zich in enkele se
conden af, maar de kracht, waarme
de moeder grootmoeder by de schou
ders gegrepen had, had de hand, die
het buisje vast had een ruk gegeven
en plotseling riep Willies Moeder:
„O hemel, kijk eens, hij ademt al
weer!"
Allen keken we naar Willie en
werkelijk zijn kleine borst ging weer
zwaar op en neer en na een paar se
conden verloren de lippen de don
kerblauwe doodstint.
„Loof de Heer", sprak grootmoe
der plechtig, „zoiets had ik niet voor
elkaar kunnen brengen, maar God
heeft miin handen geleid.
Later hoorden we, dat de ruk aan
de schouders het buisje precies in de
keelholte gedreven had en deze weer
geopend had, maar op dat moment
was het alsof we getuigen waren van
een wonder.
ken we hoe het leven langzaam
weer in het lichaam van Willie te
rugkeerde.
„Het is een wonder begon Willies
moeder te roepen en mijn moeder
was al de tranen vergeten en keek
met opengesperde ogen naar hetgeen
voor haar gebeurde.
Op dat moment klonk er buiten het
vlugge getrappeL van een paard en
Willies vader, die naar buiten keek,
riep: „De dokter, vlug, ik zal hem
halen".
Binnen de minuut was hij terug in
gezelschap van een man op middel
bare leeftijd met een kortgeknipt
baardje. De binnengekomene was
een vreemde voor ons, maar zonder
zich aan enige conventie te storen,
liep hij onmiddellijk op Willie toe.
Toen hij hem even aanzag, bleef
zijn onderzoekende hand steken en
met de uiterste verbazing keek hij
grootmoeder aan: „Bracht U dat ding
in zijn keel?" vroeg hij, terwijl hij
op het asperinebuisje wees.
„Dat niet direct", vertelde groot
moeder hem, die al helemaal over de
emoties van de laatste minuten heen-
gekomen was, „God bestuurde mijn
hand".
„Dat is ook de enige mogelijkheid,
dat het buisje er gekomen is", zei de
dokter ernstig, „want zelfs een er
varen arts zou voor deze ingreep te
ruggeschrokken zijn; als het buisje
een paar millimeter verder terecht
was gekomen, zou de jongen al over
laden zijn".
„Kom man", zei grootmoeder kor
zelig, „doe je werk; je bent hier toch
zeker niet gekomen om college te
geven".
De dokter verstijfde, maar toen hij
mijn grootmoeder aankeek, sprong
er plotseling een schim van een glim
lach rond zijn mond: „U hebt groot
gelijk, mevrouw", zei hij en opende
zijn koffertje, „ik heb inderdaad nog
wel het een en ander te doen".
De serum-injectie werd gegeven
en de dokter bracht een kwartiertje
later Willie zelf naar zyn bed.
1IVIENS GA NAAR JE KIND toe",
zei grootmoeder bits, toen Wil
lies moeder haar wilde bedanken,
maar ik zag in haar ogen een diepe
schrik, omdat ze altijd bang was,
wanneer iemand haar wilde bedan
ken voor iets.
Grootmoeder lag even later weer
in een uiterst gemakkelijke houding
op de divan en zag mijn moeder met
glinsterende ogen aan: „Wel Jessie",
zei ze, „zie je nu in, waarom de Voor
zienigheid mij vanmorgen de enkel
deed verzwikken?"
Even keek moeder haar vragend
aan, maar toen begreep ze het: „Ja,
moeder", antwoordde ze gedwee, „en
ik ben God onuitsprekelijk dank
baar, dat Hij verhinderde U te doen,
wat U wilde doen".
„Hij spaarde me voor heel wat er-
gers", wist grootmoeder.
„Wat dan?" vroeg moeder ver
baasd.
„Voor de noodzaak om mijn mond
te zuiveren met dat walgelijke spul,
dat jouw diepgezonken echtgenoot
op zijn kamer had!"
De rest van het verhaal is erg
gauw verteld en U zult het al wel
geraden hebben.
Ik ben later Willies vrouw gewor
den en alhoewel we nu niet direct
een weelderig bestaan hebben, zou
den we nergens anders willen wo
nen, want Willie is nu niet direct
een ongelukkig mens te noemen
en ik?
Wel, ik ben zijn vrouw!
Vrij naar „The Family He
rald en Weekly Star".
Wolken over Vlasland door
Lode van der Schelde, Zuid-
Hollandsche Uitg. Mij, Den
Haag.
Met de verschijning van „Wolken
over Vlasland" is de trilogie van
Lode van der Schelde onder de al
gemene titel „De aarde geeft en
neemt" voltooid. Het is een drie
delige roman uit het leven van de
vlasboeren ergens in de Zuidelijke
Nederlanden, doch het laatste deel
laat zich gemakkelijk lezen als een
afzonderlijk boek.
De uiterlijke verschijning van het
werk, dat royaal is uitgegeven en
met tekeningen en een titelplaat van
Anton Pieck is verlucht, doet reeds
vermoeden dat „Wolken over Vlas
land" een goede plaats inneemt on
der de streekromans. Het algemene
schema van welhaast alle streekro
mans is ook hier aangehouden: het
verhaal speelt zich af rondom de
hoeve van een welvarende boer met
een zeer wel geschapen dochter, het
geen in deze kleine wereld van in
nauw contact met elkaar levende en
op elkaar aangewezen mensen de
nodige spanningen teweeg brengt.
Er is voorts een niet onknappe, maar
ietwat onstuimige jongeling, die
zich in moeilijkheden brengt en er
is een brave dorpspastoor, die met
wijs beleid zijn schaapjes door het
leven loodst, overigens met sterk
wisselend succes. De heldin van het
verhaal ontwikkelt zich hier tot een
gevierde zangeres en zo heeft deze
streekroman z'n uitschieters naar de
grote wereld buiten het vlasland.
Het zoetvloeiende Vlaams zorgt van
zelf, dat de locale kleur, zelfs in het
buitenland, niet verloren gaat.
Over het algemeen moet men niet
teveel streekromans achter elkaar
willen lezen, maar als men met een
goede roman in dit genre wil ken
nis maken, leze men deze trilogie
van Lode van der Schelde. De lezer
moet even wennen aan het langzame
tempo, waarin de geschiedenis zich
voltrekt, maar dat behoort by de
sfeer van het platteland, waar de
eeuwigheid dichter bij de aarde is
dan in het jachtende leven van de
stad. Toch kunnen juist in zo'n sfeer
In „Het land van Rembrandt" er
varen we, dat Busken Huet de Mid
deleeuwen als niet weg te denken
deel van onze beschavingsgeschiede
nis heeft ontdekt en beschreven.
De wyze, waarop hij die beschrij
ving geeft, is zeer origineel: in elke
eeuw kiest hij een of meer vaste
punten, van waaruit hy met virtuo
siteit de lijnen trekt naar verleden
en toekomst en het is een genoegen
de schrijver daarbij te volgen. Im
mers, uit hetgeen hij ons weet me
de te delen, valt veel te leren en wat
Busken Huet hier met een simpel
procédé zichtbaar maakt en in on
derling verband brengt, is een pano
rama van de Nederlandse Middel
eeuwen, dat tot zijn tijd onbekend
was. In hoeverre zijn historie in al
les betrouwbaar was, is moeilijk na
te gaan. Dit ook in verband met de
wijze, waarop hij de geloofsstrijd der
17e eeuw zag en welke volgens de
schrijver de voornaamste dryfkracht
is geweest in de geestelijke ontwik
keling van de eeuw. Daarnaast zet
de schrijver onmiddellijk de handel
als tweede factor van belang voor de
ongeëvenaarde bloei van de gouden
eeuw.
In één groots panorama schetst
Buskens Huet de opkomst van de
grote handel, de verovering van het
commerciële imperium in de Oost,
de macht en de betekenis van Am
sterdam en vele andere omstandig
heden waaronder de ontwikkeling
der wetenschappen en letteren. En
zo komt de schrijver tenslotte tot
Rembrandt en het land van de weer
galoze schilders.
Vóór alles is het werk oorspronke
lijk en men zal er met genoegen wat
avondjes mee zoek brengen.
Een straalduikboot ontsnapt!
Bewerking Willy v. d. Hei
de. Uitg. Hollandia, Baarn.
Bij het lezen van dit boekje moes
ten we onwillekeurig denken aan de
fantastische verhalen, die Jules Ver
ne in de vorige eeuw het licht deed
zien. In de Strato-Stervaart-Serie
maken we kennis met de jonge uit
spanningen optreden, welke zich ont- vinder Tom Swift Jr., die door zyn
laden in felle gebeurtenissen, zoals uitvinding van de straalduikboot een
ook in „Wolken over Vlasland" ge- e'nde weet te maken aan de over-
schiedt. Maar in kalme dagen of in vaüen van een bende op zeesche-
dagen van felle bewogenheid, steeds Pen> waarbij gebruik gemaakt wordt
zal de goede aarde van het land haar
kinderen tot zich trekken, zoals ook
dit Vlasland, waarover wolken trek
ken.
Het land van Rembrandt.
Door Cd. Busken Huet.
Uitg. Het Spectrum, Utrecht-
Antwerpen.
Het is de grote verdienste van de
Uitgeverij Het Spectrum, dat in de
serie der Prisma-boeken werken van
importantie gebracht kunnen wor
den, waardoor de lezer kan kennis
maken met werken van grote schrij
vers, die normaal niet onder hun be
reik zouden liggen.
van een straalvliegtuig, dat vóór de
aanvallen op de schepen verdoven
de gassen uitlaat op de bemanning.
Middels een in de buurt opererende
duikboot wordt het schip dan over
mand en van zijn kostbare lading be
roofd.
Wat 'n fantasie, is de eerste en
laatste indruk welke we bij het le
zen van dit verhaal in ons voelden.
Er is geen aanvals 'apen, of er wordt
een middel tot verweer gevonden.
En het zijn niet alleen de aardse vij
anden, die stryd vragen, ook de zee
monsters eisen de volle aandacht op.
Het zal nog wel wat jaartjes du
ren alvorens deze fantasie werke
lijkheid is geworden.