GROOTMOEDER ontliep.... de brandende duivel r\E DOKTER „Dok" noemen ze hem heel kortweg heeft bij ons nu niet direct een weelderig bestaan. De ene helft van ons plaatsje be staat uit kerngezonde vissers en de tweede helft uit arme dagloners, die tijdens de zomermaanden op het land zoveel moeten zien te verdienen, dat zij de volgende zomer weer kunnen halen. De eerste groep is nooit ziek en de tweede kan niet betalen, maar toch zal er zelden een dokter gevonden worden, die meer tevreden is, dan onze „Dok". Hij wordt door al zijn patiënten op de handen gedragen en alhoewel zij dikwijls niet in staat zijn, zijn vi sites en goede zorgen te betalen, zij vereren hem en behandelen hem met eerbiedig respect; dit vindt „Dok", geloof ik, een niet zo gering salaris. Ons plaatsje is vergroeid met „Dok" en nog 'heden ten dage kan men bij de ouderen onder ons de geschiedenis horen, die gezorgd heeft, dat wij „Dok" kregen. IJ ET WAS OMSTREEKS de eeuw- wisseling en mijn grootmoeder was op zekere morgen, nadat ze een paar weken bij ons gelogeerd had, van plan om te vertrekken, toen moe der en ik na het ontbijt een zwak gilletje op de trap hoorden en even later grootmoeder in de gang vonden zitten. „Lieve help", riep moeder, „wat hebt u nu gedaan, moeder, hebt U pijn?" Grootmoeder keek mijn moeder verstoord aan: „Als je nu eens even kalm bleef, dan is alles zo voorbij!" We bleven kalm, maar het ging niet voorbij en na een kwartier lag grootmoeder met een gezwollen en kel op de divan, terwijl moeder met een natte doek 't getroffen lichaams deel bette. „Hoe is dat toch ineens zo geko men?", vroeg moeder medelijdend. „Ik weet niet hoe het kwam", ant woordde grootmoeder beslist, „maar ik weet wel waarom!" Moeder keek verbaasd op: „Waar om dan?" „De Voorzienigheid heeft het zo ge regeld!" wist grootmoeder. „Oh, nee," antwoordde moeder met een flauwe glimlach, „waarom zou de Voorzienigheid U nodeloos pijn doen?" „Waarom?", vroeg grootmoeder ver ontwaardigd. „Om te beginnen zal ik wel een paar weekjes langer hier moeten blijven." „Dat denk ik ook", gaf moeder toe, „maar waarom zou U zo beslist hier moeten blijven?" „Voor de een of andere reden, die we nu nog niet kennen", onderwees grootmoeder. „Misschien zal de trein, waarmede ik zou vertrekken, onder weg verongelukken; misschien wordt jij plotseling ziek en is er niemand om het huishouden hier te regelen, „misschienmijn hemel, het kan van alles zijn." Moeder twijfelde nog: -Ja, mis schien, als U het zo bekijkt Grootjnoeder was niet tevreden: „Er is geen misschien, Jessey", zei ze streng .„Ook al zullen we nooit de reden weten, dan is er toch altijd een reden geweest." IJ ET WAS ZATERDAG toen dit al- les gebeurde en daar er geen school was, liep ik even later op straat te spelen, toen ik Willie te genkwam, mijn buurjongetje, dat de schrik van de buurt pleegde te zijn, maar nu niet bijster fit scheen. Het was een warme Septembermor gen en het was echt weer om een hele morgen kattekwaad uit te ha len, maar Willie bleek weinig enthou siast en begon plotseling op een merkwaardige manier te hoesten. „Heb je een kou gevat", vroeg ik, maar Willie haalde een beetje on verschillig zijn schouders op. een be weging, die hem kennelijk pijn deed, want hij haalde diep adem en begon daarna weer erg te hoesten. „Er schijnt iets met mijn keel niet in orde te zijn, ik zal maar eens naar huis gaan", vond Willie en liep weg. TEHUIS was iedereen druk in de weer om het grootmoeder naar haar zin te maken en zo vergat ik helemaal, dat Willie zo erg hoestend naar huis was gegaan. 's Middags zaten we met z'n allen thee te drinken en grootmoeder had zich in een leunstoel bij het raam laten brengen, want ze hield het niet uit om de gehele dag achter in de kamer op de sofa te liggen „van de gehele wereld afgesneden", zoals ze het zelf uitdrukte. Terwijl het ongeval van grootmoe der nog een aan een diepzinnige be schouwing werd onderworpen, zagen we het dienstmeisje van Wiellies moe der op een drafje voorbij rennen in de richting van de stad. Nu was het in die tyd toen er nog geen telefoons waren een vrij gewoon geval, dat mensen haastig naar de stad liepen om een boodschap te doen, maar ik moest ineens weer aan Willie denken. „Misschien is Willies keel wel niet in orde." Grootmoeder keek me aan: „Wat is er aan de hand met zijn keel?" „Dat weet ik niet", zei ik, „maar hij had er nogal last van vanmorgen". „Het zal wel een beetje kou zijn en het meisje is nu een dropdrankje gaan halen", meende vader. jUIAAR VRIJ SPOEDIG werd het duidelijk, dat er meer dan een beetje kou bij Willie thuis binnenge komen was. Nauwelijks 5 minuten la ter kwam het meisje weer langs ren nen en de vader van Willie was nu naast haar. Van hun gezichten was af te lezen, dat er iets ernstigs aan de hand was. „Wat zou er toch zijn?" pieker de moeder hardop en het gehele ongeval van grootmoeder was op de achtergrond gedreven. De thee werd koud en we hadden allang het licht moeten opsteken, maar we bleven bij het raam zitten en verdiepten ons in allerlei onple zierige mogelijkheden, die onze bu ren in moeilijkheden gebracht zou den kunnen hebben. E'en dik half uur later kwam de vader van Willie terug uit de stad en aan zijn gezicht te zien, was hij er niet rustiger op geworden. Hij ver keerde nu duidelijk in een paniek stemming. „Arme kerel", zei grootmoeder, „er moet inderdaad een groot ongeluk bij hem gebeurd zijn." „Maar het kan Willie bijna niet zijn", vond moeder uit, „want dan zou de dokter er toch allang zijn." „Dat kan wel", antwoordde vader, „maar ik denk, dat ik toch maar eens even ga horen, misschien is er wat voor te ze doen." TERWIJL VADER EN MOEDER de zaak nog even bespraken, zagen we plotseling hoe de moeder van Willie onze tuin binnen kwam lo pen, haar gezicht zag spierwit en haar ogen waren opengesperd van voor had ik een goedaardige aanval van diphterie gehad en deze had mij immuun gemaakt. „Ik kan me ook moeilijk voorstel len, dat het diphteritus is," zei vader bemoedigend, „de ontwikkeling van die ziekte duurt toch veel langer?" Maar Willies moeder luisterde niet. Met wanhoop in haar blik keek ze naar grootmoeder en fluisterde: „Zou U eens willen komen kijken, mevrouw?" Grootmoeder schudde treurig haar hoofd: „Mijn beste meid," zei ze vriendelijk, „als het werkelijk is, wat jij denkt, kan ik er toch niets aan doen; dan kun je beter een dokter van buiten de stad telegraferen om onmiddellijk te komen." „Dat heeft mijn man juist gedaan en het dienstmeisje wacht bij de jonge dokter thuis om hem onmid dellijk hierheen te brengen, wanneer hij onverwacht terug zou komen," zei de wanhopige vrouw, „maar Wil lie wordt met de minuut slechter en ik word er gek van. Wilt U niet ko men? U bent nog mijn enige hoop." „M'n beste kind," ahtwoordde grootmoeder met een kalmerende „Mijn hemel, meisje", zei groot- stem, „zelfs al zou het enig resultaat verschrikt, „dat is diphteritus in de ergste graad, zijn keel zit dicht en de stakker kan bijna geen adem meer krijgen." Toen werd het heel stil in de ka mer; voor een kort ogenblik keek grootmoeder neer op het stervende kereltje voor haar, daarna sloot zij de ogen en ik voelde, dat ze bad. Na enkele seconden keek ze weer op en haar ogen straalden, alsof ze iets heel bijzonders gezien had. „Jessie," zei ze tot moeder, „houd nu eens op met dat gejank en haal vliegensvlug een asperinebuisje of iets dergelijks voor me." „Ik heb alleen maar een heel oud buisje in huis," zei moeder bevend, „want we gebruiken het bijna niet." „Geef niets, haal dat maar," ant woordde grootmoeder, terwijl ze naar de schaar greep. „Robert," zei ze tot mijn vader, toen moeder de kamer uit was, „heb je wisky in huis?" „Wisky?" zei mijn vader vol verba zing; grootmoeder was een vurige drankbestrijdster en een gezworen vijandin van alles, wat zij „de bran dende duivel" noemde. „Ja wisky," zei grootmoeder scherp, „heb je het of heb je het niet?" „Er staat een half flesje op mijn kamer," antwoordde vader voorzich tig, „natuurlijk alleen als medicijn," voegde hij er haastig aan toe. „Dat vermoedde ik al," zei groot moeder droog, „die rommel is nau welijks geschikt als medicijn, maar ik heb er nu iets van nodig om mijn mond te spoelen." Ik zag hoe barre ontzetting in de ogen van mijn vader kwam; de kleur week uit zijn gezicht en hij stotterde „U bent toch niet van plan „Dat ben ik wel van plan, Robert," viel grootmoeder hem in de reden, „ik doe wat God me beveelt. Ga nu vlug naar boven en haal dat bran dend vergif voor me." INMIDDELS WAS MOEDER terug gekomen in de kamer en gaf grootmoeder het asperinebuisje. Grootmoeder knipte er met schaar de bodem af en probeerde het buisje soepel te maken door het voorzichtig heen en weer te buigen. Even later kwam mijn vader terug met de wisky en een bakje en we keken onder absoluV stilte hoe grootmoeder het buisje tussen de lip pen van het levenloze knaapje op de divan plaatste, waarna ze het voor zichtig in de keel trachtte te bren gen. „Robert," zei ze zonder op te kij ken, „houd jij z'n hoofd eens vast, want anders kunnen er ongelukken gebeuren." Ï"\IT WAS GEEN OVERBODIGE waarschuwing, want toen het buisje het achtereind van de keel moeder tegen mij, „ga eens vlug open doen; het arme mens is buiten zinnen "van angst." Ik rende naar de deur en maakte die juist open, toen Willies moeder mij voorbijrende naar de huiskamer deur, als had ze me helemaal niet opgemerkt. „Jessie," hoorde ik haar met een schrille stem tot mijn moeder zeg gen, „is je moeder nog hier of is ze al vertrokken?" Toen zag ze grootmoeder zitten en liep op haar toe: „Goddank, dat U er nog bent, mevrouw", zei ze met een glimlach, die pijnlijk afstak bij de bezorgde uitdrukking van haar ogen, „Willie is enorm ziek en we kunnen geen dokter te pakken krij gen De oude ligt met longontsteking op bed en de jonge is naar een con gres buiten de stad. Als er niet direct iets gedaan wordt, vrees ik, dat Willie de nacht niet goed door zal komen." „Wat scheelt hem," onderbrak grootmoeder beslist maar niet on vriendelijk de woordenstroom. „Ik weet het niet zeker," aarzelde Willies moeder, „maar ik vermoed. diphterie." FR HEERSTE EEN KORTE druk- kende stilte in de kamer. Tijdens de eeuwwisseling was het nieuwe serum tegen diphteritus juist in toepassing gebracht, maar de ziekte gold nog altijd als een ver schrikkelijke ramp, te meer, omdat het serum nog lang niet overal en tijdig aanwezig was. „Oh, nee," riep myn moeder op klagende toon, „dat zal het wel niet zyn, Margeret. Je moet niet direct het ergste denken." Ik zag hoe haar ogen een ondeelbaar ogenblik rfiet een gevoel van intense opluchting op mij bleven rusten: Vijf jaar daar- opleveren, ik kan niet komen, want ik heb mijn enkel verzwikt." „O, wat erg, dat wist ik niet," sta melde de vrouw, die geheel over stuur was, „maarals ikals ik hem nu eens hier bracht; zou U hem dan even na willen kijken?" „Natuurlijk wil ik naar hem kij ken," zei grootmoeder bezorgd, „maar stel je er in hemelsnaam niets van voor; ik ben een oude vrouw en geen dokter." I"\OCH WILLIES MOEDER was de kamer al uitgerend en liet ons in verbijstering achter. Mijn moeder begon hard te huilen, maar daarmede was ze bij grootmoe der aan het verkeerde adres: „Zelfs al is het diphteritus, zal het kereltje met jouw gejank niet geholpen zijn. Doe liever wat en zet mijn stoel by de divan, zodat ik bij de jongen kan, wanneer hij binnen gebracht wordt." „Niet dat ik iets zal kunnen doen," vertelde grootmoeder klagend, toen ze in een leunstoel by de divan gezet was, „maarplotseling klaarde haar blik op, „natuurlijk zal ik wel wat kunnen doen," zei ze plotseling, „ik vergat helemaal de Voorzienig heid." LJAASTIGE VOETSTAPPEN klon- 1 ken op het grindpad buiten en even later kwam Willies vader bin nen met in zijn armen zijn zieke vriendje, stevig in dekens gerold. Hij snelde op de divan toe en legde het knaapje er op, waarna de dekens weggenomen werden. Ik hoorde grootmoeders adem stokken; Willie was inderdaad heel ernstig ziek; zijn halfgesloten ogen waren glazig, zijn lippen donker blauw en vanachter uit zyn keel klonk een benauwd gepiep. „Goede hemel," riep grootmoeder raakte, hield het hese gepiep op en begon Willie zich krampachtig te be wegen in een poging om lucht te krijgen. Met een gezicht, waarop geen spoor van enige aandoening te lezen was, duwde grootmoeder het buisje voor zichtig nog even verder en wilde toen haar lippen aan het andere eind zetten. Op dat moment begon moeder te schreeuwen en greep grootmoeder by de schouders beet: „Nee, o nee, moeder, o, nee, dat mag U niet doen". De ogen van grootmoeder schoten vuur: „Robert", beet ze vader toe. terwijl ze zich oprichtte, „ik let wel op de jongen, tracht jij die vrouw van jou tot bedaren te brengen, dat mens gedraagt zich als een kinder achtig wicht. Waarom zou ik het niet proberen; ik ben een oude vrouw aan het eind van dit leven, maar deze jongen heeft nog een heel leven voor zich". Dit alles speelde zich in enkele se conden af, maar de kracht, waarme de moeder grootmoeder by de schou ders gegrepen had, had de hand, die het buisje vast had een ruk gegeven en plotseling riep Willies Moeder: „O hemel, kijk eens, hij ademt al weer!" Allen keken we naar Willie en werkelijk zijn kleine borst ging weer zwaar op en neer en na een paar se conden verloren de lippen de don kerblauwe doodstint. „Loof de Heer", sprak grootmoe der plechtig, „zoiets had ik niet voor elkaar kunnen brengen, maar God heeft miin handen geleid. Later hoorden we, dat de ruk aan de schouders het buisje precies in de keelholte gedreven had en deze weer geopend had, maar op dat moment was het alsof we getuigen waren van een wonder. ken we hoe het leven langzaam weer in het lichaam van Willie te rugkeerde. „Het is een wonder begon Willies moeder te roepen en mijn moeder was al de tranen vergeten en keek met opengesperde ogen naar hetgeen voor haar gebeurde. Op dat moment klonk er buiten het vlugge getrappeL van een paard en Willies vader, die naar buiten keek, riep: „De dokter, vlug, ik zal hem halen". Binnen de minuut was hij terug in gezelschap van een man op middel bare leeftijd met een kortgeknipt baardje. De binnengekomene was een vreemde voor ons, maar zonder zich aan enige conventie te storen, liep hij onmiddellijk op Willie toe. Toen hij hem even aanzag, bleef zijn onderzoekende hand steken en met de uiterste verbazing keek hij grootmoeder aan: „Bracht U dat ding in zijn keel?" vroeg hij, terwijl hij op het asperinebuisje wees. „Dat niet direct", vertelde groot moeder hem, die al helemaal over de emoties van de laatste minuten heen- gekomen was, „God bestuurde mijn hand". „Dat is ook de enige mogelijkheid, dat het buisje er gekomen is", zei de dokter ernstig, „want zelfs een er varen arts zou voor deze ingreep te ruggeschrokken zijn; als het buisje een paar millimeter verder terecht was gekomen, zou de jongen al over laden zijn". „Kom man", zei grootmoeder kor zelig, „doe je werk; je bent hier toch zeker niet gekomen om college te geven". De dokter verstijfde, maar toen hij mijn grootmoeder aankeek, sprong er plotseling een schim van een glim lach rond zijn mond: „U hebt groot gelijk, mevrouw", zei hij en opende zijn koffertje, „ik heb inderdaad nog wel het een en ander te doen". De serum-injectie werd gegeven en de dokter bracht een kwartiertje later Willie zelf naar zyn bed. 1IVIENS GA NAAR JE KIND toe", zei grootmoeder bits, toen Wil lies moeder haar wilde bedanken, maar ik zag in haar ogen een diepe schrik, omdat ze altijd bang was, wanneer iemand haar wilde bedan ken voor iets. Grootmoeder lag even later weer in een uiterst gemakkelijke houding op de divan en zag mijn moeder met glinsterende ogen aan: „Wel Jessie", zei ze, „zie je nu in, waarom de Voor zienigheid mij vanmorgen de enkel deed verzwikken?" Even keek moeder haar vragend aan, maar toen begreep ze het: „Ja, moeder", antwoordde ze gedwee, „en ik ben God onuitsprekelijk dank baar, dat Hij verhinderde U te doen, wat U wilde doen". „Hij spaarde me voor heel wat er- gers", wist grootmoeder. „Wat dan?" vroeg moeder ver baasd. „Voor de noodzaak om mijn mond te zuiveren met dat walgelijke spul, dat jouw diepgezonken echtgenoot op zijn kamer had!" De rest van het verhaal is erg gauw verteld en U zult het al wel geraden hebben. Ik ben later Willies vrouw gewor den en alhoewel we nu niet direct een weelderig bestaan hebben, zou den we nergens anders willen wo nen, want Willie is nu niet direct een ongelukkig mens te noemen en ik? Wel, ik ben zijn vrouw! Vrij naar „The Family He rald en Weekly Star". Wolken over Vlasland door Lode van der Schelde, Zuid- Hollandsche Uitg. Mij, Den Haag. Met de verschijning van „Wolken over Vlasland" is de trilogie van Lode van der Schelde onder de al gemene titel „De aarde geeft en neemt" voltooid. Het is een drie delige roman uit het leven van de vlasboeren ergens in de Zuidelijke Nederlanden, doch het laatste deel laat zich gemakkelijk lezen als een afzonderlijk boek. De uiterlijke verschijning van het werk, dat royaal is uitgegeven en met tekeningen en een titelplaat van Anton Pieck is verlucht, doet reeds vermoeden dat „Wolken over Vlas land" een goede plaats inneemt on der de streekromans. Het algemene schema van welhaast alle streekro mans is ook hier aangehouden: het verhaal speelt zich af rondom de hoeve van een welvarende boer met een zeer wel geschapen dochter, het geen in deze kleine wereld van in nauw contact met elkaar levende en op elkaar aangewezen mensen de nodige spanningen teweeg brengt. Er is voorts een niet onknappe, maar ietwat onstuimige jongeling, die zich in moeilijkheden brengt en er is een brave dorpspastoor, die met wijs beleid zijn schaapjes door het leven loodst, overigens met sterk wisselend succes. De heldin van het verhaal ontwikkelt zich hier tot een gevierde zangeres en zo heeft deze streekroman z'n uitschieters naar de grote wereld buiten het vlasland. Het zoetvloeiende Vlaams zorgt van zelf, dat de locale kleur, zelfs in het buitenland, niet verloren gaat. Over het algemeen moet men niet teveel streekromans achter elkaar willen lezen, maar als men met een goede roman in dit genre wil ken nis maken, leze men deze trilogie van Lode van der Schelde. De lezer moet even wennen aan het langzame tempo, waarin de geschiedenis zich voltrekt, maar dat behoort by de sfeer van het platteland, waar de eeuwigheid dichter bij de aarde is dan in het jachtende leven van de stad. Toch kunnen juist in zo'n sfeer In „Het land van Rembrandt" er varen we, dat Busken Huet de Mid deleeuwen als niet weg te denken deel van onze beschavingsgeschiede nis heeft ontdekt en beschreven. De wyze, waarop hij die beschrij ving geeft, is zeer origineel: in elke eeuw kiest hij een of meer vaste punten, van waaruit hy met virtuo siteit de lijnen trekt naar verleden en toekomst en het is een genoegen de schrijver daarbij te volgen. Im mers, uit hetgeen hij ons weet me de te delen, valt veel te leren en wat Busken Huet hier met een simpel procédé zichtbaar maakt en in on derling verband brengt, is een pano rama van de Nederlandse Middel eeuwen, dat tot zijn tijd onbekend was. In hoeverre zijn historie in al les betrouwbaar was, is moeilijk na te gaan. Dit ook in verband met de wijze, waarop hij de geloofsstrijd der 17e eeuw zag en welke volgens de schrijver de voornaamste dryfkracht is geweest in de geestelijke ontwik keling van de eeuw. Daarnaast zet de schrijver onmiddellijk de handel als tweede factor van belang voor de ongeëvenaarde bloei van de gouden eeuw. In één groots panorama schetst Buskens Huet de opkomst van de grote handel, de verovering van het commerciële imperium in de Oost, de macht en de betekenis van Am sterdam en vele andere omstandig heden waaronder de ontwikkeling der wetenschappen en letteren. En zo komt de schrijver tenslotte tot Rembrandt en het land van de weer galoze schilders. Vóór alles is het werk oorspronke lijk en men zal er met genoegen wat avondjes mee zoek brengen. Een straalduikboot ontsnapt! Bewerking Willy v. d. Hei de. Uitg. Hollandia, Baarn. Bij het lezen van dit boekje moes ten we onwillekeurig denken aan de fantastische verhalen, die Jules Ver ne in de vorige eeuw het licht deed zien. In de Strato-Stervaart-Serie maken we kennis met de jonge uit spanningen optreden, welke zich ont- vinder Tom Swift Jr., die door zyn laden in felle gebeurtenissen, zoals uitvinding van de straalduikboot een ook in „Wolken over Vlasland" ge- e'nde weet te maken aan de over- schiedt. Maar in kalme dagen of in vaüen van een bende op zeesche- dagen van felle bewogenheid, steeds Pen> waarbij gebruik gemaakt wordt zal de goede aarde van het land haar kinderen tot zich trekken, zoals ook dit Vlasland, waarover wolken trek ken. Het land van Rembrandt. Door Cd. Busken Huet. Uitg. Het Spectrum, Utrecht- Antwerpen. Het is de grote verdienste van de Uitgeverij Het Spectrum, dat in de serie der Prisma-boeken werken van importantie gebracht kunnen wor den, waardoor de lezer kan kennis maken met werken van grote schrij vers, die normaal niet onder hun be reik zouden liggen. van een straalvliegtuig, dat vóór de aanvallen op de schepen verdoven de gassen uitlaat op de bemanning. Middels een in de buurt opererende duikboot wordt het schip dan over mand en van zijn kostbare lading be roofd. Wat 'n fantasie, is de eerste en laatste indruk welke we bij het le zen van dit verhaal in ons voelden. Er is geen aanvals 'apen, of er wordt een middel tot verweer gevonden. En het zijn niet alleen de aardse vij anden, die stryd vragen, ook de zee monsters eisen de volle aandacht op. Het zal nog wel wat jaartjes du ren alvorens deze fantasie werke lijkheid is geworden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1954 | | pagina 7