Bakermat van Europa's cultuur
verworden tot poel van ellende
Duizenden lijden in Griekenland
Ons land schenkt aandacht aan 'n vergeten leger
dat wegteert in de sombere vluchtelingenkampen
ZATERDAG 9 OCTOBER 1954
DE LEIDSE COURANT
TWEEDE BLAD PAGINA 1
In de achterbuurt werd n vrouuj „gevonden
bij anderen, bij zijn vriend Isaar.
Samen praten ze vaak over hun
leven en over hun toekomst, de toe
komst van twee vrienden, die wach
ten in Kolokynthou.
DUIZENDEN WACHTEN.
J^E KRUIDENIER MAAKT een afwerend gebaar als de fotograaf zijn
toestel richt om hem en zijn vriend in het winkeltje te fotograferen.
Hen spreekt in rap Greeks tot de tolk, die zijn bezwaren vertaalt. Hij wil
niet worden gefotografeerd zomin als hij zijn achternaam wil zeggen, want
hij is alleen gevlucht, zijn familie is nog in de Sovjet-Unie en hij vreest
repressailles voor hen. Ten slotte laat hij zich met afgewend gezicht foto
graferen en stemt hij toe in het gebruik van een gefingeerde achternaam.
Zo wordt een foto gemaakt terwijl de kruidenier kwasi iets op een plank
achter hem zoekt voor zijn vriend.
Twee vrienden wachten in Kolokynthou.
Het centrum is ondergebracht in een vroeger fabrieksgebouw aan een
grote verkeersweg in een buitenwijk van Athene.
In de grote holle gang spelen magere kinderen.
Een paar vrouwen proberen iets te herstellen aan kledingstukken
waar niets meer aan te herstellen valt.
In de muren zijn geen ramen meer, alleen gaten waar vroeger ramen
in gezeten hebben.
De grote fabriekshal is verdeeld met hout, karton en dekens in appar
tementen, waarin in totaal 232 mensen leven.
Het riekt er benauwd.
Wasgoed, petroleum, olijfolie, transpiratie.
Twee van deze mensen zijn Isaac
Constantinadis en Nick Emerziadis.
Zij staan in Isaacs winkeltje, een
ruimte van twee bij drie meter, met
karton afgeschoten aan de ingang
van de fabriekshal. Een toonbank,
een bed, een paar planken met voor
raden.
Isaac verkoopt alleen de meest
elementaire levensbehoeften: meel,
suiker, zout, zeep en wat kleingoed.
Het kleine mannetje in het blauwe
versleten stof jasje trekt met de mond
als hem wordt gevraagd, of hy van
de opbrengst van zijn winkeltje kan
bestaan.
„Ik heb elke dag iets te eten. De
zaak gaat slecht. De mensen hier
hebben natuurlijk geen geld en ik
moet op crediet leveren. Soms beta
len ze, na een toevallig karweitje,
iets af, soms zie ik mijn geld nooit".
EEN GRAUWE KANS.
Uitvoerig vertelt hij zyn geschie
denis, zy'n woorden onderstrepend
met nerveuze handgebaren.
Hij is in de Sovjet-Unie geboren
uit Griekse ouders, 47 jaar geleden.
Hij werkte in een fabriek tot de
Duitsers kwamen, die hem in Duits
land te werk stelden en later in een
concentratiekamp opsloten.
Na de oorlog weigerde hij naar de
Sovjet-Unie terug te keren.
Hij had altijd al onder het commu
nistische regime uit gewild en zag
daar nu kans toe.
Niet naar de Sovjet-Unie, maar
naar Italië: naar een kamp voor
Griekse vluchtelingen in Bari.
Daarna naar Griekenland, waar hij
een baantje kreeg bij een militaire
instantie. Maar die werd opgeheven
en Isaac kwam in Kolokynthou te
recht.
Alleen.
In zijn winkeltje hangt een foto
van zijn gezin.
Hij kijkt er naar terwijl hij vertelt.
In Kolokynthou zette hij samen met
een andere vluchteling 'dit winkeltje
op. Ze konden er wat geld voor le
nen, maar de compagnon mocht na
enkele jaren naar Australië emigre
ren en zo zit Isaac nu alleen in het
winkeltje.
DE HOOP LEEFT.
Als de tolk hem de vraag over
brengt of hij nog iets van de toe
komst verwacht beginnen zijn ogen te
fonkelen.
Natuurlijk doet hij dat; hij hoopt
naar Canada te kunnen emigreren.
Om er wat voor werk te doen?
Van alles, het hindert niet wat!
alleen: zijn gezin. Zachtjes zegt hij
iets voor zich heen; het komt er op
neer, dat hij er aan twijfelt of hij
de zijnen nog ooit zal terugzien.
Maar dan haalt hij de schouders op.
Isaac Constantinadis maakt, wat er
van te maken valt. Als hij maar wat
geld had; niet veel, een paar honderd
dollar, dan kon hij zich zelfstandig
vestigen. Maar dat geld komt niet,
daarom wil hij naar Canada.
Of dat lukken zal?
Hij heeft goede hoop
WANHOPIGE TRIESTHEID.
Deze wonderlijke hoop hebben vele
vluchtelingen.
Ook de kapper Nick Emerziadis,
die bij Isaac in het winkeltje op het
bed zit te luisteren naar het verhaal
dat hij al zo vaak heeft gehoord: Een
61-jarige man, die er uit ziet
tachtig.
Zijn verhaal?
Dan moet de bezoeker meegaan
naar zijn woonruimte. Hij sloft voor
uit, een magere man in een verscho
ten ochtendjas en met blote voeten
in pantoffels.
Hij gaat de lange gang door waar
een politie-agent juist een paar vech
tende kinderen uit elkaar haalt en
een trap op. Boven vindt de bezoe
ker een herhaling van het beeld van
benedon: Gangetjes tussen met kar
ton en doeken afgescheiden apparte
menten, mannen die rondhangen of
apatisch neerzitten, vrouwen, die pro
beren iets te doen, diat op huishou
den lijkt.
EN NERGENS RUST.
In de ruimte van Niok Amerziadis
staat een tafel, een kastje en een bed.
De tafel is bezaaid met doosjes
waarin plastic lettertjes; hij wijst er
op: daarmee probeert hij zijn brood
te verdienen. Hij maakt prijskaartjes
voor etalages. Er liggen ook metaal
draden en groen papier; daarvan
maakte hij p6eudo-kerstboompjes.
Of er een bestaan in zit?
Vroeger wel.
Maar anderen hebben hem de kunst
afgekeken, en daar die jonger zijn
hebben die meer kansen.
Nick Emerziadis zucht.
In gebroken Engels, met een enkel
Frans woord er door, vertelt hij zijn
geschiedenis: Hij is in Rusland gebo
den uit Griekse ouders. In de com
munistische revolutie vluchtte hij
naar China, waar hij werkte als kap
per, tot daar ook de communisten
kwamen.
Hy vluchtte naar het Zuiden van
China, tot ook daar de communisten
kwamen. Hij kwam in Sjanghai te
recht en het leger des heils nam de
zorg voor hem op.
Hij mocht naar de Philippijnen.
Maar zijn verblijfvergunning daar
liep af, voordat hij naar Griekenland
kon vertrekken. Deswege werd hy in
een gevangenkamp gezet. Ten slotte
mocht hij vertrekken, met vijf dol
lar op zak.
Nu zit hy in Kolokynthou te wach
ten.
Gevangenis van een administratief systeem
Een beeld uit een kamp in Oostenrijk, dat in schrille duidelijkheid toonü'
hoe het onderdak is van hen die de vrijheid v< -len, maar deze consequen
ties van hun vlucht nimmer konden veiuioeilen.
EN TOCH NOG WACHTEN.
Waarop?
Zijn dochter, die met een gevluchte
Tsjech is getrouwd, is nog in China.
Zij wachten op een mogelijkheid
om naar Brazilië te emigreren. Is het
zover dan mag Nick waarschijnlijk
ook.
In afwachting daarvan maakt hij
schilderijtjes naar foto's van film
sterren „but nobody buys them,
sir, nobody" prijskaartjes en
kerstboompjes.
Toch is hij nog vol goede moed. Hij
kan zich niet voorstellen, dat men
hem tot zijn dood hier zal laten zitten.
Soms zwerft hij door de tochtige,
riekende gangen, gaat hij op bezoek
In Kolokynthou wachten 232 men
sen.
In Aktaion, in de Atheense wijk
Nieuw Phaleron zijn het er 200. Daar
woont Nicolaas Garbis met zijn vrouw
en drie kinderen.
De wind blaast 's winters door de
papieren muren en als het regent
komt het water door de gaten van
de ramen, zodat alles nat wordt.
Daar woont ook Aspacia Liviera-
ton, een oude vrouw van 67 jaar, die
ziek op een stoeltje voor zich heen
zit te praten.
Daar wonen oude en jonge mensen,
wachtend!
In Aktaion, in Hadjikyriakion, in
Lavrion, op Tines en Syros wachten
vijftienduizend mensen.
Dit is een pas „ontdekte" vluchtelinge, die niettemin veertien lange Jaren
in een sousterrain in een achterbuurt van Athene woonde alvorens me»
zich om haar ging en kon bekommeren. Er is enige hulp gekomen, maar
te weinig om haar toestand veel te verbeteren. Ook elders wachten haar
bittere armoede en onmetelijke ellende.
Terwijl de meeste landen, die
doorlopend luide verkondigen,
dat zij hun krachten veil hebben
voor vrede-en-vrijheid-op-de-ge-
hele-wereld, duizenden mensen
op de weg naar vrijheid hebben
laten stranden in sombere, troos
teloze kampen, heeft Nederland
enkele weken geleden besloten
om eens wat minder te praten
over de problemen en deze met
terdaad aan te pakken.
Een comité, geheel bestaande
uit vrijwilligers, die kosteloos
het vele werk verzetten, heeft de
actie in ons land ter hand geno
men en de resultaten waren al
direct sprekend.
Werknemersorganisaties beslo
ten hun leden voor te stellen
één uur voor de vluchtelingen te
werken en de werkgeversorga
nisaties deden de suggestie, dat
haar leden deze bijdragen zou
den verdubbelen.
Behalve de communisten, heeft
geheel Nederland deze oproep
begrepen en zonder veel woor
den is en wordt er geofferd om
de duizenden stakkers, die door
de communistische terreur uit
hun land verdreven zijn en die
thans reeds vele, trage jaren in
kampen leven, met alleen de
hoop op een betere toekomst om
zich in het leven te houden, de
reddende hand te geven.
In het kader van deze actie
zijn enkele journalisten naar
Griekenland gereisd om daar
met eigen ogen te aanschouwen,
wat tot nu toe meestal slechts
als verhaaltje tot ons land geko
men is.
„Er is toch niets aan te doen",
SCHRIJNENDE ROMANTIEK.
Er is weinig gelegenheid om
lang over de ellende van een kamp
te mediteren, daar andere wachten,
waar nieuw leed gedragen wordt
door duizenden, die geduldig het
wrede lot dragen, en slechts één
angst hebben: Totaal vergeten te
worden, zodat ook de hoop op een
betere toekomst hen zal verlaten.
Lazarides is een vroeger krankzin
nigengesticht op het eiland Syros,
in de Egeïsche zee, ruim zeven uur
varens van de Atheense haven Pi
raeus.
Voor een buitenlander is het ro
mantisch, maar voor de bewoners
een oord van armoede en kommer.
De hele dag lopen door de hoofd
stad Ermoupolis jonge mannen te
slenteren, die geen werk kunnen
vinden; industrie is er vrijwel niet,
omdat de productiekosten te hoog
zijn, en landbouw niet omdat het
land vrijwel geen water heeft; het
eiland is bruin en dor.
VRIJE GEVANGENEN.
is een verwerpelijk argument,
dat ook wij niet graag gehoord
zouden hebben, toen in 1945 half
Nederland de hongerdood nabij
was. Wat de vluchtelingen dreigt
is erger, dan de hongerdood; het
is de geestelijke dood, het af
sterven van de laatste hoop, ter
wijl het lichaam schijnbaar
nutteloos blijft voortleven.
„Het zal wel zo erg niet zijn"
is een argument, dat zich in het
verleden zelf gestraft heeft. Ook
in 1934 hebben „optimisten" ge
meend, dat de toestand in de
Duitse kampen wel niet zo erg
zou zijn, totdat ons land aan den
lijve moest ondervinden, dat het
wél erg was.
En deze duizenden vluchtelin
gen zitten niet onder de druk
van een vijand, die hen moed
willig gevangen houdt; zij zijn
gevangen gezet door een wereld,
die door systemen geregeerd
wordt, door een administratief
stelsel, dat voor hen geen plaats
meer kan vinden in de wereld.
Toch is er voor verschillenden
van hen nog wel een toekomst
mogelijk, maar dit kost geld, veel
geld.
In vele landen is tot nu toe
het probleem besproken en er
zijn studiecommissies benoemd,
die het geheel nog eens zouden
bekijken.
Nederland is eindelijk uitge
studeerd en gaat wat doen.
Ons land heeft al wat gedaan,
maar velen hebben het nog steeds
bij goede voornemens gelaten.
Het gironummer van het comi
té, dat de belangen van deze
vluchtelingen in ons land zal be
hartigen is 5100.
voor enkele jaren in de Roemeense
hoofdstad Boekarest.
In 1948 vertrok een van zijn broers
naar Griekenland, omdat hij het in
Roemenië niet kon uithouden. Twee
jaar later wilde Nicolas medicijnen
gaan studeren, maar hij werd niet
aan de universiteit toegelaten omdat
hij Griek was. Nog even later werd
hij voor de keuze gesteld zijn Griek
se nationaliteit te verwisselen voor
de Roemeense, of te vertrekken.
Hij koos het laatste en kreeg zon
der moeite een paspoort.
In Griekenland zou hij gaan stu
deren.
Maar het ging niet zoals hij zich
had voorgeseld.
Studeren was duur, na een jaar
moest hij zijn studie afbreken, en
langs allerlei wegen kwam hij in La
zarides terecht. Hij is bezig de forma
liteiten voor emigratie naar Ame
rika te vervullen.
Zijn broer ondersteunt hem zo'n
beetje, want werk is er voor hem op
Syros niet. Hij is nog jong, en heeft
nog alle hoop. Als hij zijn studie
maar volbrengen kon
„HET GAAT WEL!"
ze leven er al jaren op, dus, zeggen
ze, dat het wel gaat.
Maar als de bezoekers weggaan zijn
er, die hun een hand komen geven
en vragen, hen toch niet te vergeten.
DE GROTE ANGST.
Vergeten.
Er zijn er in Athene, die vergeten
zijn.
De registratie in Griekenland is
gebrekkig.
De vertegenwoordiger in Grieken
land van de hoge commissaris voor
de vluchtelingen heeft er onlangs een
paar bij toeval ontdekt.
De auto's stoppen in een villalaan
in Athene, die getuigt van vergane
glorie.
De oude grote huizen zijn verwaar
loosd en grotendeels leeg.
De tuinen zijn verwilderd. Aan de
achterkant gaat een trapje omlaag
naar een sousterrain; dampen van
vuil en vocht slaan naar buiten als
de kapotte deur open gaat.
In het gangetje is het volslagen
donker.
Tien jaar zonder licht.
Een andere deur, een klein kamer
tje en als de ogen aan het schemer
licht gewend zijn ontwaren zij een
kastje, een bed en een tafel. Op het
bed ligt een oude vrouw, die moei
lijk vertelt, dat ze hier al veertien
jaar woont, waarvan tien jaar zon
der licht omdat zij geen electriciteit
kan betalen.
Zij moet ook zorgen voor een gees
telijk onvolwaardige zoon. Heel de
dag ligt zij in het donker op bed. Het
minieme portie eten kookt zij op een
petroleumtoestelletje, als zij ten min
ste petroleum heeft. Haar kleren zijn
lompen, het bed ook. De bezoekers
zeggen niet veel en schuifelen stil
achter elkaar naar buiten, waar de
felle zon hen weer overvalt.
Vergeten!
Alleen nog de dood.
Vergeten te worden is ook de
grootste vrees van Zapina Lazian.
Zij kwam als Armeense tijdens de
vervolgingen in Turkije al in 1921
naar Griekenland en woont nu in een
dorp van Armeniërs en andere Klein-
Aziaten.
Er zyn winkeltjes, waarvoor vlees
en vruchten liggen uitgestald, waar
over vliegen in de hitte en het stof
krioelen.
Elke voetstap werpt stof op, want
bestrating is er niet.
De vrouwen halen water op een
centraal punt, waar het hun verkocht
wordt voor ongeveer een cent per
emmer.
In dat dorp, in een klein hok, ligt
Zapina Lazian. Ze heeft het donkere
kamertje geërfd van een oude vrouw
met wie zij vroeger samenwoonde,
maar die is overleden.
Ze is ziek, heeft iets aan een been
en kan niet lopen.
Buren halen water en brengen
eten, maar als die het eens mochten
vergeten moet Zapina sterven, want
ze kan niet overeind komen.
Toekomst?
Neen, ze wacht alleen op haar
dood.
De wereld praat, duizenden gaan ten gronde
De angst van alle vluchtelingen.
In het andere kamp op Syros, Del-
lagrazia, een oude vervallen villa
midden tussen bergen en palmbomen
leven evenals in Lazarides tussen de
honderd vijf tig en de tweehonderd
vluchtelingen. Daar is de Griekse
Roemeen André Tripoulos zijn fa
milienaam is anders, maar hij vraagt
dringend die niet te noemen omdat
hij nog familie in Roemenië heeft.
In een kleine ruimte wacht hij met
vrouw en drie jonge kinderen.
In Constantza was hij koopman,
maar onder druk verliet hij zijn land.
Nu heeft hij misschien een kansje
om naar Nieuw-Zeeland te emigre
ren, daar heeft hij een broer wonen.
's Middags staat André's vrouw
met tientallen anderen achter de vil
la in de rij om eten te halen uit de
regeringskeuken, die mede door het
vluchtelingencommissariaat wordt
gesubsidieerd.
Het is een bescheiden maal, maar
In een uithoek ervan, met uitzicht
op de staalblauwe zee, staat een mas
sief gebouw van gele zandsteen, La
zarides.
De binnenplaats bestaat uit zand
en keien, waarop ondervoede kinde
ren spelen op blote voeten.
Elk gezin heeft een donker licht
loos celletje, waar geen frisse lucht
komt; zij zijn vrij, maar niettemin
gevangen, want wie hunner zou de
tocht naar Ermoupolis, op kilometers
afstand, kunnen betalen, om nog
maar niet te spreken van de bdotreis
raar het vasteland?
Geld krijgen ze niet, alleen wat
eten en onderdak.
ER ZIJN MOGELIJKHEDEN.
Midden op de binnenplaats- komt
Nicolas Karayiannis de bezoeker te
gemoet. Hij troont hem mee naar een
rustig hoekje: Hij wil zijn geschiéde-
nis vertellen.
Het is een van de weinige geschie
denissen, die, hoewel droef, uitzicht
bieden op een betere toekomst.
Nicolas is 24 jaar en woonde tot
Maar er lopen in dat dorpje, en in
allerlei andere kampen duizenden
rond, die wel kunnen worden gehol
pen. Daarom is men zeer dankbaar
voor het initiatief van de Nederland
se werknemers en werkgevers, die
een nationale actie op tpuw hebben
gezet.
Velen hebben maar een klein
beetje hulp nodig, dan kunnen zij zich
verder zelf helpen. Geheel op te los
sen is het probleem in Griekenland
niet daarvoor is het te gecompli
ceerd. Leven niet vele Grieken eco
nomisch in dezelfde omstandigheden
ais de vluchtelingen?
Maar, zegt men en men herhaalt
het op het vliegveld van Athene, als
de Nederlandse journalisten vertrek
ken elke vluchteling die geholpen
wordt, is er een. Allen zijn het waard
geholpen te worden, want allen zijn
mensen, met dezelfde rechten als
alle andere mensen.