Ook een verkeersagent een HART HEEFT DE LEIDSE COURANT QP DE GROTE HOOFDWEG WAS ik een verkeersagent, met uitge breide bevoegdheden, maar in het pension van mevrouw Sherwin was ik alleen maar een gast, met wie iedereen meende een beetje de spot te kunnen drijven: „Iedereen heeft een hekel aan verkeersagenten", wist meneer Cartlie altijd te vertellen, ter- wijl hij daarbij een onuitstaanbaar gezicht trok. En het jammere was, dat meneer Cartlie nooit zelf zijn auto bestuurde, zodat het practisch uitgesloten was om meneer Cartlie eens op de bon te slingeren; het zou me een intens genoegen bezorgd heb ben, maar het was practisch uitgeslo ten. Toen ik op die bewuste morgen aan de ontbijttafel kwam, keek hij weer zo zelfverzekerd, dat ik hem niet eens goede morgen wilde wen sen en plotseling zag ik toen buiten het meisje lopen. In mijn loopbaan had ik al honder den meisjes ontmoet, die op het mo ment, dat het beruchte boekje te voorschijn kwam, altijd poogden met hun charmes de kostbare regeltjes tegen te houden en steeds was ik er goed tegen bestand geweest; ik had hen geholpen, wanneer ze in een ver keersopstopping verzeild waren ge raakt; ik had met ze getreurd over een lekke band en gemopperd over een lekke carburator. Maar deze keer was het anders! „Zo", begroette meneer Cartlie me plotseling, „is er wat?" „Wat, waar, wie?", antwoordde ik nog een beetje afwezig. Met een triomphantelijk gezicht wendde meneer Cartlie zich tot de andere disgenoten: „Deze knaap heeft zijn betrekking verloren, of is ver liefd!" „Raad eens", nodigde ik de tafel uit, die inmiddels allerwege tekenen van belangstelling gegeven had. „Ik kies de liefde", kondigde me neer Cartlie aan en hij vertelde de overige aanzittenden, van welke in vloed dit wel op mijn leven kon zijn. „Het is geen lente!", zei ik zo ach teloos mogelijk, terwijl ik van tafel opstond. IK WANDELDE DE STRAAT OP en ging naar de garage, waar mijn mo tor stond. De zon scheen al warm, ondanks het vroege uur en de stad zag er feestelijk uit. ïk kende Caryl Prentiss al van de tijd, dat we samen naar de bewaar school gingen; ze was toen en tijdens de latere schooljaren een aardig meisje, maar meer beslist niet. Na school was ze een tijd lang naar de grote stad gegaan om verder te studeren en toen ik haar die morgen weer voor het eerst zag, was ze juist overgekomen om een paar maanden bij ons door te brengen. Daar haar ouders inmiddels naar 'n andere stad verhuisd waren, logeerde ze bij een oom van haar. Die oom van Caryl had veel geld en nog meer onuitstaanbare eigen schappen, maar het meest vervelende was, dat hij een zoon had, die iemand al hoofdpijn bezorgde, als hij tien woorden gesproken had. Die zoon was Gerrie. Toen ik even later langs het huis van haar om liep, zag ik haar in de tuin staan en zwaaide ze, zodat ik naar haar toeging om een praatje te maken. „Ben jij dat Caryl?" vroeg ik met een beetje onbeholpen lachje. „Het is heerlijk om weer terug te zijn, Jim", zei ze lachend terug. Ik vroeg haar hoelang ze zou blij ven en ze vertelde, dat ze voor een kort poosje bij haar oom zou logeren om daarna naar de grote stad terug te gaan. „Iemand staat daar op het punt om een verduiveld aardige secretaresse te krijgen", zei ik met nauw verholen jalousie in mijn stem. „Dank je", antwoordde Caryl, „dat is het eerste complimentje, dat je me ooit gemaakt hebt. Vind je, dat ik veranderd ben?" „Het is niet te hopen", antwoord de ik overmoedig. „Dat is het tweede!" Ik boog me over een klein wa gentje heen, dat kennelijk van haar was: „Het model van je wagentje is schitterend", zei ik om het gesprek op een ander onderwerp te brengen. AUTO'S en motors opzetten en waren daar nog druk mee bezig, toen een sportwagen met zware mo tor het tuinhek binnenreed. Een jongen in sportcostuum en zelfverzekerd gezicht stapte uit, en terwijl hij met zijn handen in de zakken op zijn tenen voor ons ging staan, vroeg hij of er iets aan de hand was. Ik kon Gerrie nu eenmaal niet lij den en zijn aanmatigende toon erger de me altijd: „Waarom zou er iets aan de hand zijn?", vroeg ik niet bijster vriendelijk. „Waar jij bent, is altijd iemand in moeilijkheden", antwoordde hij. „Heeft hij je soms een bekeuring ge geven. Caryl?" „Doe niet zo vervelend", zei Caryl. „Misschien kan hij er wel niets aan doen", zei ik, terwijl ik me om draaide om weg te gaan. „Ik vond het erg prettig om je weer te ont moeten, Caryl.", met afgepaste stap pen liep ik de tuin uit. nrOEN IK OP MIJN MOTOR langs de hoofdweg snorde, zag ik in ge dachten Caryl, zoals ik haar kort daarvoor verlaten had. Ze was knap geworden en een heel dametje. Ik hoopte in mijn hart, dat ze niet te veel dametje geworden was om nog in ons dorp te kunnen aarden. Ik ging op mijn motor verder pein zen en dacht aan dingen, die ik haar wilde zeggen. „Gebruik je verstand", vertelde ik me daarna, „denk je nu werkelijk, dat zo'n meisje ook maar de minste belangstelling voor jou zou hebben? Ga door, een knap aardig meisje, dat bij de steenrijke Fullers logeert, heeft wel wat anders te doen, dan naar een verkeersagent te kijken. Ze krijgt straks een baan in de stad en trouwt met de directeur, als hij jong genoeg is, of met zijn zoon, wanneer hij oud genoeg is." Zo poogde ik mezelf te overtuigen, maar inwendig vond ik het toch een heerlyk gevoel om zo echt verliefd te zijn. Als je verliefd bent, zie je de we reld heel anders en overal ontdek je mooie en goede dingen. QP EEN GOEDE AVOND STOND ik bij mevrouw Sherwin aan de telefoon en draaide het nummer van haar oom. Een stem vertelde me, dat Caryl gedurende het gehele weekend de stad uit was. Het was of de gehele wereld ineens leeg liep; of alles totaal zinloos werd en of ons dorpje een tragische vergissing bleek te zijn. Maar ik troostte mezelf: Ze zou weer terugkomen. En dan? Dan zou ze nog een kort poosje blij ven om voorgoed afscheid te nemen: „Denk nog eens aan me, als je met je motor over die hoofdweg snort; als je bonnetjes uitschrijft en openlijk of in het geheim vervloekt wordt om dat werk; denk nog eens aan me, als je de weg een lustoord poogt te ma ken. voor alle vrijheidsminnenden!" „Natuurlijk zal ik aan je denken; je zult daar wel op een groot bureau komen zitten en op een goede dag zegt de baas: Het spijt me juffrouw, maar vanavond zult u moeten Over werken. Misschien zouden we om 7 uur ergens kunnen gaan dineren. £JE WEEK DAAROP WAS CARYL terug voor het grote bal op de Jachtclub. Ik had het behoren te weten, want van te voren had ik nog een ernstig onderhoud met mijn chef gehad, die met het oog op het grote bal het stop- Het was daarom een volkomen verrassing, toen ik wederom een stil staande auto enterde om te vertel len, dat de bestuurder zijn heil elders moest gaan zoeken, dat in die auto Caryl en Gerrie zaten. „Het spijt me verschrikkelijk", zei ik, „maar je mag hier niet parkeren". Toen zag iky pas, wie in de auto zaten. Ik weet niet hoelang ze er al gestaan hadden; ik zag alleen haar en hem en haar gezicht was zonder uitdrukking. „Zo", zei Gerrie, „het is meneer de politie zelf. Wat zei U ook weer, meneer de politie-agent?" Aan mijn stem was niets te mer ken; ik hield hem volkomen zake lijk: „Je mag hier niet parkeren; je kunt beter ergens anders heengaan". „En als ik dat niet doe?" infor meerde Gerrie. „Als je binnen 30 seconden niet weg bent", deelde ik hem mede, „dan blijft de order van kracht, alleen mag je dan nog heel even blijven staan om een bonnetje in ontvangst te ne men". Gerrie lachte en zei tot Caryl: „Ik dacht, dat deze knaap een vriend van je was, heb jij dan geen enkele in vloed?" Caryl antwoordde niet. „Misschien is hij jaloers!" opperde Gerrie met een hatelijk gezicht. „Als ik jou was, zou ik maken, dat ik wegkwam", antwoordde ik zo on bewogen mogelijk, „want er zijn al 15 seconden voorbij". „Nou, vooruit dan maar", zei Ger rie, startte zijn auto en reed weg. mannen het geluid van een gierende wagen horen, schieten dergelijke ge dachten altijd door onze brein. In vliegende vaart stoof ik achter de „zelfmoordenaar" aan. Het kostte me ruim een kwartier voordat ik hem ingehaald en tot stoppen gedwongen had. Eerst wilde hij nog, door waan zinnig snijden, ontkomen, maar tenslotte kreeg ik hem aan de kant van de weg tot stilstand. „Ik dacht, dat ik hier niet mocht parkeren?" vroeg een grinnekende stem, toen ik van mijn motor klom. Het meisje, dat naast de jongen zat, lachte niet; ik zag dat haar ge zicht een dodelijke angst had, maar dat was alles. „Je bent een gevaarlijke gek!" on derwees ik de jongen. Hij antwoordde niet, maar bleef grinniken en alhoewel ik grote lust had om met een goedgerichte vuist slag zijn plezier weg te nemen, deed ik dat niet, maar schreef kalm de bekeuring uit, waarvan ik Gerrie het afschrift gaf. Mijn hand beefde; ik zei niets tegen Caryl en zij zei niets tegen mij. Ik kon van haar gezicht niet lezen, wat man van de grote weg interesseren en Gerrie zou ongetwijfeld met zijn wagen een ideale echtgenoot voor haar zijn. Hij had als een waanzinnige over de hoofdweg gereden, maar och, er waren meer mannen, die dat deden, en die toch goede huisvaders waren. En dus leefde ik weer onbewogen voort met mijn werk en het pension van mevrouw Sherwin, waar meneer Cartlie nog steeds de moppentrom mel was, die een mens toch zo sma kelijk kon doen lachen! „Ja meneer Cartlie", antwoordde ik hem, op zijn reuze grappige informa ties. „Ik heb niet alleen mijn hart verloren, maar het alweer terugge vonden ook!" Dat grapje deed het, want het ge zelschap bij ons, dat altijd op de grap pen van meneer Cartlie aangewezen was, werd nu niet direct verwend. Maar heeft een mens zijn hart wer kelijk alweer teruggevonden, wan neer hij minutenlang naar een punt kan kijken, zonder te zien, wat hij bekijkt? r\IE MORGEN LIEP IK MIJN rou- tinegangetje naar de garage aan de hoofdweg en ik begon werkelijk weer te merken, dat de zon scheen en dat het een kostelijke dag begon te worden. De zon zette alles in een feestelijk daglicht en scheen alle auto's, die langsreden, al van verre de glans van kostbare juwelen te geven. Iedere auto leek een stralend kleinood en ook dat kleine groene wagentje, dat ik plotseling in het oog kreeg. Het wagentje ging langs de kant staan, waar aan de rand van de stad een bankgebouw ligt en Caryl wipte eruit en verdween in het bankge bouw. Ik stond op het punt om naar de overkant van de straat te gaan en haar op te wachten om haar goeden dag te zeggen, want er werd verteld, dat ze iedere dag terug naar de stad kon gaan. Maar ik deed het niet. Ik liep met een plichtsgetrouw ge zicht naar de garage, nam mijn mo tor en was mezelf voortdurend aan het overtuigen, dat dit de juiste ma nier van handelen was. De gedachte, dat Caryl in de stad verbod op de hoofdweg nogeens duch tig onderstreept had. Over het algemeen hebben jonge lieden de gewoonte om na een bal met hun auto langs de kant van de weg te gaan staan om daar hun meis je nog een paar dingetjes te vertel len, waartoe ze in de volte van de danszaal niet gekomen zijn. Maar daar het nogal wat techni sche moeilijkheden meebrengt, wan neer een paar honderd spraakzame jongemensen dit met een paar hon derd auto's doen op een weg, die bestemd is voor snelverkeer, was het stopverbod voor die speciale avond in al zijn onbarmhartigheid van kracht. Aan de uren. die aan de drukte op de weg voorafgingen, was ik over geleverd aan niet al te plezierige ge dachten. Eerst had ik uren gespeurd naar het wagentje van Caryl en toen ik haar tenslotte in de slee van Gerrie voor de club zag stoppen, begreep ik, dat Caryl natuurlijk niet alleen naar het bal kwam. De uren, die daarop volgden, leef de ik echt helemaal mee met de feestenden in de Jachtclub, alleen kon mijn stemming maar niet de hoogte bereiken, die daar ongetwij feld zou heersen. Ik zag het zelfverzekerde gezicht van Gerrie en Caryl, die telkens aan zijn arm naar de dansvloer zweefde: ik hoorde in gedachten de meest ro mantische tonen, die aan het orkest ontsnapten en ondertussen tufte ik in uniform maar over de hoofdweg heen, op zoek naar mensen, die te vlug of te langzaam reden, die mo- torpech hadden of de weg vroegen naar een plaatsje, dat precies aan het andere eind van het land lag. VERBOD ook na een bal in de Jachtclub geen ernstige moeilijkhe den. Een paar ondernemende jongens zouden wel protesteren, wanneer ik met mijn motor langs hun stilstaan de wagen kwam rijden om hen te vermanen door te rijden, maar over het algemeen stelden ze het belang rijk onderhoud dan maar een paar uurtjes uit en reden verder. Die avond waren de jongens echter buitengewoon traag met het navol gen van het stopverbod en in de drukte die ik kreeg om ieder met of zonder dreigement te overtui gen, dat je beter aardige woordjes tegen een meisje kunt zeggen, wan neer je niet op de hoofdweg staat, vergat ik Caryl helemaal. I ANGZAAM REED IK VERDER op zoek naar andere zondaars en inmiddels poogde ik mezelf wijs te maken, dat het niets te betekenen had, dat Caryl hier met Gerrie langs de weg gestaan had. Ze was nu een maal met handen en voeten gebon den aan die vent voor de avond, om dat hij haar naar het bal begeleid had. Terwijl ik zo in gedeelten over de bijna verlaten weg heen keek, hoorde ik plotseling Gerrie weer zeggen: „Misschien is hij ja loers?" en deze woorden brachten mij in een stuk betere stemming, hoe gek het ook mag klinken. „Ik vond, dat Gerrie misschien in mij een kaper op de kust zag en in dit geval zou het wel uit de houding van Caryl gebleken zijn. Dergelijke conclusies maakt een eenzaam politieman op zijn motor, wanneer hij verliefd is, zelfs in zijn diensttijd! Toen ik tot deze opwekkende ge volgtrekking gekomen was, begon de avond ineens mooier te worden; de maan scheen prachtig en de lucht was vol beloften. motor in de hoogste versnelling, toen ik het geluid hoorde. Als politie man op de grote weg herken je het onmiddellijk. Je behoeft het maar eens gehoord te hebben en de resul taten gezien, en je vergeet het nooit meer. Je kijkt als verkeerspolitie te dik wijls naar de verwrongen resten van iets, wat kort daarvoor nog een glimmende auto is geweest. Van het geluid, dat ik plotseling hoorde, krijgt iedere politieman met een beetje ervaring de koude rillin gen over zijn rug. Wanneer een knaap zelfmoord wil plegen, getuigt het al van erg weinig smaak, wanneer hij dat op een hoofd weg wil doen, waar hij mogelijk ook nog andere mensen bij die ingrijpen de zaak kan betrekken. Op het moment, dat de snelheids meter de honderd al ver achter zich gelaten heeft, kun je niet meer zien, of er misschien een klein familiewa gentje voor je rijdt, waarmee een ge lukkig gezin van een picnic naar huis toe keert en voordat je tot de ont dekking bent gekomen, dat het wa gentje te weinig wendbaarheid bezit om jouw 130 kilometer te omzeilen, zijn de inzittenden al gevrijwaard voor alle ziekenhuiskosten, omdat al leen een begrafenisondernemer zich nog met hen zal bemoeien. Op het moment,, dat wy politie ze dacht en op dat moment kon het me niets schelen ook. I AAT KWAM IK DIE AVOND bij mijn pension, maar ik was wer kelijk erg kwaad op Caryl. Waarom had ze niets gedaan. Maar wat had ze moeten doen?, in formeerde ik bij mezelf. Had ze soms de auto uit moeten stappen; had ze de jongen een stand je moeten geven, waar ik bij stond. Had ze op demonstratieve wijze moe ten laten zien, dat ze aan mijn kant stond. Ik denk wel, dat ik dit op dat mo ment van haar verlangde. Maar ze had alleen naast hem ge zeten; verstijfd van schrik, met een kleur en vreselijk angstig. Maar ze had naast hem gezeten; ze had zijn gezelschap verdragen! Ik gaf het op; wat wist een jongen van het platteland over een meisje, dat in de grote stad gestudeerd had en over wijsbegeerte sprak? QEDURENDE EEN WEEK zag ik Caryl helemaal niet meer; mis schien ontliep ik haar, misschien ont liep zij mij. Hoe dan ook, ik vertelde mezelf doorlopend dat het een pracht oplossing was. Zij kon zich toch moeilijk voor een doodgewone politie was, had me de afgelopen dagen on bewust gesteund, omdat diep in mijn hart de stille verwachting leefde, dat ik haar bij iedere wegkromming te gen kon komen. Maar nu ging ze de stad uit; ze had natuurlijk geld opgenomen en zou ongetwijfeld morgen weg zijn. Ik dacht aan dat weekend, toen ik haar opbelde en ze ook de stad uit was. En nu zou ze weggaan om niet meer terug te komen QPEENS HOORDE IK ACHTER ME het beruchte gegier van een auto, die door een zelfmoordenaar be stuurd wordt. Ik keek snel om en zag het kleine groene wagentje ko men. Zat Gerrie dus toch bij haar in de wagen, ik meende heel zeker te zijn, dat ze alleen was, toen ze voor de bank stopte. In vliegende vaart schoot het wa gentje langs me heen, maar in de se conde, dat ik door het raampje kon kijken, zag ik, dat Caryl achter het stuur zat. Was het meisje gek geworden? Dacht ze op deze manier indruk op me te maken? Wilde ze op deze manier het ver broken contact weer herstellen? Dacht ze misschien, dat ik voor haar niet zo nauw zou kijken? Al deze gedachten renden in de tijd van enkele seconden door mijn hersens. Ondertussen had ik al automatisch mijn motor gestart en met een ver beten gezicht stoof ik achter haar aan. In de verte zag ik bij een weg- kruising de stoplichten juist op rood springen. Ik minderde vaart, want ik zou haar nu gemakkelijk inhalen. Maar tot mijn grote verbazing stoorde het wagentje zich helemaal niet aan het rode licht en reed met onverminderde snelheid voort, zich zelf en het kruisende verkeer in het grootste gevaar brengend. Dit ging te ver! Een kort, hoog geloei ging aan de duivelrit, die ik op mijn motor inzet te, vooraf. Ik kreeg het wagentje te pakken bij een scherpe bocht in de we,g en ik minderde mijn vaart, omdat ik wist, dat de bocht te scherp was om hard te rijden; kalm reed ik verder in de stellige verwachting het autotje op het rechte weggedeelte, dat volgde, in te halen. Maar toen ik de bocht voorbij was, was het autotje nergens meer te zien en toen trapte ik zo sterk op mijn versnelling, dat de motor eerst leek te stijgeren, voordat hij wegschoot. MA DE VOLGENDE BOCHT kreeg ik het wagentje weer in het oog. Een ogenblik kreeg ik kans om door het achterraampje te kijken en toen zag ik tot mijn verbazing twee men sen in de wagen zitten. „Mijn hemel", mompelde ik bin nensmonds, „is Gerrie er nu toch bij". In duivelsvaart kwam ik langszij het autotje en toen ik Caryls witte gezichtje zag en de strakke handen, die zij wanhopig om het stuur ge klemd hield, greep ik mijn revolver. Het volgende moment stond het wagentje stil en brulde ik de knaap achter in het autotje toe zich niet te bewegen. Hij kwam langzaam naar buiten en probeerde plotseling een uitval te doen. Ik was genoodzaakt hem neer te slaan. Passerende wagens stopten en ter wijl het. gehele verkeer dreigde spaak te lopen, ging ik kalm naar het groene wagentje terug en stak mijn hoofd door het portierraampje. „Oh, Jim", zei Caryl met bevende stem, „hij was op de bank, toen ik daar geld haalde en hij dwong me hem weg te rijden, nadat hij de bank beroofd had". „Ja, ja, wees maar kalm, er kan niets meer gebeuren", zei ik met vaste stem, terwijl mijn knieën knik- ten. „Hij wilde niet hebben, dat ik door het stoplicht "heenreed en hij wilde me dwingen om te stoppen", vertelde Caryl verder, „maar ik had jou ge zien en ik wist, dat je me zeker ach terop zou komen, wanneer ik door het stoplicht reed. Ik wist, dat je zelfs mij niet ongestraft zou laten rijden". „Jim", zei ze na een kort poosje, „het spijt me zo verschrikkelijk van die avond na het bal. Ik was te kwaad en te beschaamd om iets te kunnen zeggen. Daarna heb je me geen ge legenheid gegeven om het je uit te leggen en ik heb zo'n vermoeden hoe je over me denkt". Ineens kon me het in de soep ge draaide verkeer en de bankrover, die nog steeds bewusteloos op de grond lag, geen klap meer schelen: „Wil je me een plezier doen, Caryl?" vroeg ik. „Alles!" antwoordde Caryl. „Nou, wacht dan even tot ik die vent in het zijspan van mijn motor geladen heb en het verkeer weer draaiende is. Dan wil ik je naar een klein huisje brengen, hier kort bij. Daar staat een bord voor, waarop staat: „Breng je meisje mee en be kijk hier, hoe aardig je toekomstige woning kan zijn". Wil je daar een kijkje met me gaan nemen. Ik geloof nooit, dat ik het je gevraagd had, zonder dat dit gebeurd was, want er staat een hele stad en een schitte rende toekomst tussen jou en mij". Het duurde even, voordat ze ant woordde, toen zei ze: „Dat bord heb ik de vorige week ook gezien. Ik heb zo'n idee, dat het best een aardig huisje is. DUITEN LOEIDEN DE CLAXONS van automobilisten, die plotseling haast kregen en zich in een gor diaanse knoop gewikkeld zagen, en ondertussen waren wij door het por tierraampje heen een heel leven aan het uitstippelen. „Ja, ja", schreeuwde ik naar de auto's, „ik kom". Toen ik mijn hoofd uit het por tierraampje trok, begon er weer een claxon vervaarlijk te loeien en toen ik nijdig die kant uitkeek, zag ik het gezicht van meneer Cartlie: „Geef dat meisje een bon of een kus, agent", schreeuwde hij vrolijk, „maar laat ons in hemelsnaam vérder rij den Ik had zin om hem met. zijn grijn zende gezicht uit de auto te slepen, toen Caryl vanuit de auto zei: „Ik zou ze graag allebei hebben; de bon als souvenir en. Met een ernstig gezicht haalde ik mijn boekje te voorschijn en begon haar naam en adres op te schrijven. Toen wendde ik me tot de automo bilisten, die hun haast alweer verge ten schenen en geboeid toekeken: „Ik ben zo klaar met deze dame". Meneer Cartlie was even later ten hoogste verbaasd en riep vanuit zijn wagen: „En ik heb nog wel eens ge zegd, dat niemand van een smeris houden kon". Even later was ik het verkeer in ordelijke banen aan het leiden en toen meneer Cartlie langs kwam zei ik: „Voor die belediging krijgt U niet eens een bonnetje, maar vandaag of morgen wel een ander briefje; U zult ongetwijfeld de ziel van onze bruiloft worden. (Vrij naar „The Family Herald and Weekly Star").

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1954 | | pagina 6