Ook een verkeersagent
een HART
HEEFT
DE LEIDSE COURANT
QP DE GROTE HOOFDWEG WAS
ik een verkeersagent, met uitge
breide bevoegdheden, maar in het
pension van mevrouw Sherwin was
ik alleen maar een gast, met wie
iedereen meende een beetje de spot
te kunnen drijven: „Iedereen heeft
een hekel aan verkeersagenten", wist
meneer Cartlie altijd te vertellen, ter-
wijl hij daarbij een onuitstaanbaar
gezicht trok. En het jammere was,
dat meneer Cartlie nooit zelf zijn
auto bestuurde, zodat het practisch
uitgesloten was om meneer Cartlie
eens op de bon te slingeren; het zou
me een intens genoegen bezorgd heb
ben, maar het was practisch uitgeslo
ten.
Toen ik op die bewuste morgen
aan de ontbijttafel kwam, keek hij
weer zo zelfverzekerd, dat ik hem
niet eens goede morgen wilde wen
sen en plotseling zag ik toen buiten
het meisje lopen.
In mijn loopbaan had ik al honder
den meisjes ontmoet, die op het mo
ment, dat het beruchte boekje te
voorschijn kwam, altijd poogden met
hun charmes de kostbare regeltjes
tegen te houden en steeds was ik er
goed tegen bestand geweest; ik had
hen geholpen, wanneer ze in een ver
keersopstopping verzeild waren ge
raakt; ik had met ze getreurd over
een lekke band en gemopperd over
een lekke carburator.
Maar deze keer was het anders!
„Zo", begroette meneer Cartlie me
plotseling, „is er wat?"
„Wat, waar, wie?", antwoordde ik
nog een beetje afwezig.
Met een triomphantelijk gezicht
wendde meneer Cartlie zich tot de
andere disgenoten: „Deze knaap heeft
zijn betrekking verloren, of is ver
liefd!"
„Raad eens", nodigde ik de tafel
uit, die inmiddels allerwege tekenen
van belangstelling gegeven had.
„Ik kies de liefde", kondigde me
neer Cartlie aan en hij vertelde de
overige aanzittenden, van welke in
vloed dit wel op mijn leven kon zijn.
„Het is geen lente!", zei ik zo ach
teloos mogelijk, terwijl ik van tafel
opstond.
IK WANDELDE DE STRAAT OP en
ging naar de garage, waar mijn mo
tor stond. De zon scheen al warm,
ondanks het vroege uur en de stad
zag er feestelijk uit.
ïk kende Caryl Prentiss al van de
tijd, dat we samen naar de bewaar
school gingen; ze was toen en tijdens
de latere schooljaren een aardig
meisje, maar meer beslist niet.
Na school was ze een tijd lang naar
de grote stad gegaan om verder te
studeren en toen ik haar die morgen
weer voor het eerst zag, was ze juist
overgekomen om een paar maanden
bij ons door te brengen. Daar haar
ouders inmiddels naar 'n andere stad
verhuisd waren, logeerde ze bij een
oom van haar.
Die oom van Caryl had veel geld
en nog meer onuitstaanbare eigen
schappen, maar het meest vervelende
was, dat hij een zoon had, die iemand
al hoofdpijn bezorgde, als hij tien
woorden gesproken had.
Die zoon was Gerrie.
Toen ik even later langs het huis
van haar om liep, zag ik haar in de
tuin staan en zwaaide ze, zodat ik
naar haar toeging om een praatje te
maken.
„Ben jij dat Caryl?" vroeg ik met
een beetje onbeholpen lachje.
„Het is heerlijk om weer terug te
zijn, Jim", zei ze lachend terug.
Ik vroeg haar hoelang ze zou blij
ven en ze vertelde, dat ze voor een
kort poosje bij haar oom zou logeren
om daarna naar de grote stad terug
te gaan.
„Iemand staat daar op het punt om
een verduiveld aardige secretaresse
te krijgen", zei ik met nauw verholen
jalousie in mijn stem.
„Dank je", antwoordde Caryl, „dat
is het eerste complimentje, dat je me
ooit gemaakt hebt. Vind je, dat ik
veranderd ben?"
„Het is niet te hopen", antwoord
de ik overmoedig.
„Dat is het tweede!"
Ik boog me over een klein wa
gentje heen, dat kennelijk van haar
was: „Het model van je wagentje is
schitterend", zei ik om het gesprek
op een ander onderwerp te brengen.
AUTO'S en motors opzetten en
waren daar nog druk mee bezig,
toen een sportwagen met zware mo
tor het tuinhek binnenreed.
Een jongen in sportcostuum en
zelfverzekerd gezicht stapte uit, en
terwijl hij met zijn handen in de
zakken op zijn tenen voor ons ging
staan, vroeg hij of er iets aan de hand
was.
Ik kon Gerrie nu eenmaal niet lij
den en zijn aanmatigende toon erger
de me altijd: „Waarom zou er iets aan
de hand zijn?", vroeg ik niet bijster
vriendelijk.
„Waar jij bent, is altijd iemand in
moeilijkheden", antwoordde hij.
„Heeft hij je soms een bekeuring ge
geven. Caryl?"
„Doe niet zo vervelend", zei Caryl.
„Misschien kan hij er wel niets
aan doen", zei ik, terwijl ik me om
draaide om weg te gaan. „Ik vond
het erg prettig om je weer te ont
moeten, Caryl.", met afgepaste stap
pen liep ik de tuin uit.
nrOEN IK OP MIJN MOTOR langs
de hoofdweg snorde, zag ik in ge
dachten Caryl, zoals ik haar kort
daarvoor verlaten had. Ze was knap
geworden en een heel dametje. Ik
hoopte in mijn hart, dat ze niet te
veel dametje geworden was om nog
in ons dorp te kunnen aarden.
Ik ging op mijn motor verder pein
zen en dacht aan dingen, die ik haar
wilde zeggen.
„Gebruik je verstand", vertelde ik
me daarna, „denk je nu werkelijk,
dat zo'n meisje ook maar de minste
belangstelling voor jou zou hebben?
Ga door, een knap aardig meisje, dat
bij de steenrijke Fullers logeert, heeft
wel wat anders te doen, dan naar
een verkeersagent te kijken. Ze krijgt
straks een baan in de stad en trouwt
met de directeur, als hij jong genoeg
is, of met zijn zoon, wanneer hij oud
genoeg is."
Zo poogde ik mezelf te overtuigen,
maar inwendig vond ik het toch een
heerlyk gevoel om zo echt verliefd te
zijn.
Als je verliefd bent, zie je de we
reld heel anders en overal ontdek je
mooie en goede dingen.
QP EEN GOEDE AVOND STOND
ik bij mevrouw Sherwin aan de
telefoon en draaide het nummer van
haar oom.
Een stem vertelde me, dat Caryl
gedurende het gehele weekend de
stad uit was. Het was of de gehele
wereld ineens leeg liep; of alles totaal
zinloos werd en of ons dorpje een
tragische vergissing bleek te zijn.
Maar ik troostte mezelf: Ze zou
weer terugkomen.
En dan?
Dan zou ze nog een kort poosje blij
ven om voorgoed afscheid te nemen:
„Denk nog eens aan me, als je met
je motor over die hoofdweg snort;
als je bonnetjes uitschrijft en openlijk
of in het geheim vervloekt wordt om
dat werk; denk nog eens aan me, als
je de weg een lustoord poogt te ma
ken. voor alle vrijheidsminnenden!"
„Natuurlijk zal ik aan je denken;
je zult daar wel op een groot bureau
komen zitten en op een goede dag
zegt de baas: Het spijt me juffrouw,
maar vanavond zult u moeten Over
werken. Misschien zouden we om 7
uur ergens kunnen gaan dineren.
£JE WEEK DAAROP WAS CARYL
terug voor het grote bal op de
Jachtclub.
Ik had het behoren te weten, want
van te voren had ik nog een ernstig
onderhoud met mijn chef gehad, die
met het oog op het grote bal het stop-
Het was daarom een volkomen
verrassing, toen ik wederom een stil
staande auto enterde om te vertel
len, dat de bestuurder zijn heil elders
moest gaan zoeken, dat in die auto
Caryl en Gerrie zaten.
„Het spijt me verschrikkelijk", zei
ik, „maar je mag hier niet parkeren".
Toen zag iky pas, wie in de auto
zaten. Ik weet niet hoelang ze er al
gestaan hadden; ik zag alleen haar
en hem en haar gezicht was zonder
uitdrukking.
„Zo", zei Gerrie, „het is meneer de
politie zelf. Wat zei U ook weer,
meneer de politie-agent?"
Aan mijn stem was niets te mer
ken; ik hield hem volkomen zake
lijk: „Je mag hier niet parkeren; je
kunt beter ergens anders heengaan".
„En als ik dat niet doe?" infor
meerde Gerrie.
„Als je binnen 30 seconden niet
weg bent", deelde ik hem mede, „dan
blijft de order van kracht, alleen mag
je dan nog heel even blijven staan
om een bonnetje in ontvangst te ne
men".
Gerrie lachte en zei tot Caryl: „Ik
dacht, dat deze knaap een vriend van
je was, heb jij dan geen enkele in
vloed?"
Caryl antwoordde niet.
„Misschien is hij jaloers!" opperde
Gerrie met een hatelijk gezicht.
„Als ik jou was, zou ik maken, dat
ik wegkwam", antwoordde ik zo on
bewogen mogelijk, „want er zijn al
15 seconden voorbij".
„Nou, vooruit dan maar", zei Ger
rie, startte zijn auto en reed weg.
mannen het geluid van een gierende
wagen horen, schieten dergelijke ge
dachten altijd door onze brein.
In vliegende vaart stoof ik achter
de „zelfmoordenaar" aan. Het kostte
me ruim een kwartier voordat ik hem
ingehaald en tot stoppen gedwongen
had.
Eerst wilde hij nog, door waan
zinnig snijden, ontkomen, maar
tenslotte kreeg ik hem aan de kant
van de weg tot stilstand.
„Ik dacht, dat ik hier niet mocht
parkeren?" vroeg een grinnekende
stem, toen ik van mijn motor klom.
Het meisje, dat naast de jongen
zat, lachte niet; ik zag dat haar ge
zicht een dodelijke angst had, maar
dat was alles.
„Je bent een gevaarlijke gek!" on
derwees ik de jongen.
Hij antwoordde niet, maar bleef
grinniken en alhoewel ik grote lust
had om met een goedgerichte vuist
slag zijn plezier weg te nemen, deed
ik dat niet, maar schreef kalm de
bekeuring uit, waarvan ik Gerrie het
afschrift gaf.
Mijn hand beefde; ik zei niets tegen
Caryl en zij zei niets tegen mij. Ik
kon van haar gezicht niet lezen, wat
man van de grote weg interesseren
en Gerrie zou ongetwijfeld met zijn
wagen een ideale echtgenoot voor
haar zijn.
Hij had als een waanzinnige over
de hoofdweg gereden, maar och, er
waren meer mannen, die dat deden,
en die toch goede huisvaders waren.
En dus leefde ik weer onbewogen
voort met mijn werk en het pension
van mevrouw Sherwin, waar meneer
Cartlie nog steeds de moppentrom
mel was, die een mens toch zo sma
kelijk kon doen lachen!
„Ja meneer Cartlie", antwoordde ik
hem, op zijn reuze grappige informa
ties. „Ik heb niet alleen mijn hart
verloren, maar het alweer terugge
vonden ook!"
Dat grapje deed het, want het ge
zelschap bij ons, dat altijd op de grap
pen van meneer Cartlie aangewezen
was, werd nu niet direct verwend.
Maar heeft een mens zijn hart wer
kelijk alweer teruggevonden, wan
neer hij minutenlang naar een punt
kan kijken, zonder te zien, wat hij
bekijkt?
r\IE MORGEN LIEP IK MIJN rou-
tinegangetje naar de garage aan
de hoofdweg en ik begon werkelijk
weer te merken, dat de zon scheen
en dat het een kostelijke dag begon
te worden.
De zon zette alles in een feestelijk
daglicht en scheen alle auto's, die
langsreden, al van verre de glans van
kostbare juwelen te geven.
Iedere auto leek een stralend
kleinood en ook dat kleine groene
wagentje, dat ik plotseling in het oog
kreeg.
Het wagentje ging langs de kant
staan, waar aan de rand van de stad
een bankgebouw ligt en Caryl wipte
eruit en verdween in het bankge
bouw.
Ik stond op het punt om naar de
overkant van de straat te gaan en
haar op te wachten om haar goeden
dag te zeggen, want er werd verteld,
dat ze iedere dag terug naar de stad
kon gaan.
Maar ik deed het niet.
Ik liep met een plichtsgetrouw ge
zicht naar de garage, nam mijn mo
tor en was mezelf voortdurend aan
het overtuigen, dat dit de juiste ma
nier van handelen was.
De gedachte, dat Caryl in de stad
verbod op de hoofdweg nogeens duch
tig onderstreept had.
Over het algemeen hebben jonge
lieden de gewoonte om na een bal
met hun auto langs de kant van de
weg te gaan staan om daar hun meis
je nog een paar dingetjes te vertel
len, waartoe ze in de volte van de
danszaal niet gekomen zijn.
Maar daar het nogal wat techni
sche moeilijkheden meebrengt, wan
neer een paar honderd spraakzame
jongemensen dit met een paar hon
derd auto's doen op een weg, die
bestemd is voor snelverkeer, was het
stopverbod voor die speciale avond
in al zijn onbarmhartigheid van
kracht.
Aan de uren. die aan de drukte op
de weg voorafgingen, was ik over
geleverd aan niet al te plezierige ge
dachten.
Eerst had ik uren gespeurd naar
het wagentje van Caryl en toen ik
haar tenslotte in de slee van Gerrie
voor de club zag stoppen, begreep ik,
dat Caryl natuurlijk niet alleen naar
het bal kwam.
De uren, die daarop volgden, leef
de ik echt helemaal mee met de
feestenden in de Jachtclub, alleen
kon mijn stemming maar niet de
hoogte bereiken, die daar ongetwij
feld zou heersen.
Ik zag het zelfverzekerde gezicht
van Gerrie en Caryl, die telkens aan
zijn arm naar de dansvloer zweefde:
ik hoorde in gedachten de meest ro
mantische tonen, die aan het orkest
ontsnapten en ondertussen tufte ik in
uniform maar over de hoofdweg
heen, op zoek naar mensen, die te
vlug of te langzaam reden, die mo-
torpech hadden of de weg vroegen
naar een plaatsje, dat precies aan het
andere eind van het land lag.
VERBOD ook na een bal in de
Jachtclub geen ernstige moeilijkhe
den. Een paar ondernemende jongens
zouden wel protesteren, wanneer ik
met mijn motor langs hun stilstaan
de wagen kwam rijden om hen te
vermanen door te rijden, maar over
het algemeen stelden ze het belang
rijk onderhoud dan maar een paar
uurtjes uit en reden verder.
Die avond waren de jongens echter
buitengewoon traag met het navol
gen van het stopverbod en in de
drukte die ik kreeg om ieder met
of zonder dreigement te overtui
gen, dat je beter aardige woordjes
tegen een meisje kunt zeggen, wan
neer je niet op de hoofdweg staat,
vergat ik Caryl helemaal.
I ANGZAAM REED IK VERDER
op zoek naar andere zondaars en
inmiddels poogde ik mezelf wijs te
maken, dat het niets te betekenen
had, dat Caryl hier met Gerrie langs
de weg gestaan had. Ze was nu een
maal met handen en voeten gebon
den aan die vent voor de avond, om
dat hij haar naar het bal begeleid
had.
Terwijl ik zo in gedeelten
over de bijna verlaten weg heen
keek, hoorde ik plotseling Gerrie
weer zeggen: „Misschien is hij ja
loers?" en deze woorden brachten mij
in een stuk betere stemming, hoe gek
het ook mag klinken.
„Ik vond, dat Gerrie misschien in
mij een kaper op de kust zag en in
dit geval zou het wel uit de houding
van Caryl gebleken zijn.
Dergelijke conclusies maakt een
eenzaam politieman op zijn motor,
wanneer hij verliefd is, zelfs in zijn
diensttijd!
Toen ik tot deze opwekkende ge
volgtrekking gekomen was, begon de
avond ineens mooier te worden; de
maan scheen prachtig en de lucht was
vol beloften.
motor in de hoogste versnelling,
toen ik het geluid hoorde. Als politie
man op de grote weg herken je het
onmiddellijk. Je behoeft het maar
eens gehoord te hebben en de resul
taten gezien, en je vergeet het nooit
meer.
Je kijkt als verkeerspolitie te dik
wijls naar de verwrongen resten van
iets, wat kort daarvoor nog een
glimmende auto is geweest.
Van het geluid, dat ik plotseling
hoorde, krijgt iedere politieman met
een beetje ervaring de koude rillin
gen over zijn rug.
Wanneer een knaap zelfmoord wil
plegen, getuigt het al van erg weinig
smaak, wanneer hij dat op een hoofd
weg wil doen, waar hij mogelijk ook
nog andere mensen bij die ingrijpen
de zaak kan betrekken.
Op het moment, dat de snelheids
meter de honderd al ver achter zich
gelaten heeft, kun je niet meer zien,
of er misschien een klein familiewa
gentje voor je rijdt, waarmee een ge
lukkig gezin van een picnic naar huis
toe keert en voordat je tot de ont
dekking bent gekomen, dat het wa
gentje te weinig wendbaarheid bezit
om jouw 130 kilometer te omzeilen,
zijn de inzittenden al gevrijwaard
voor alle ziekenhuiskosten, omdat al
leen een begrafenisondernemer zich
nog met hen zal bemoeien.
Op het moment,, dat wy politie
ze dacht en op dat moment kon het
me niets schelen ook.
I AAT KWAM IK DIE AVOND bij
mijn pension, maar ik was wer
kelijk erg kwaad op Caryl. Waarom
had ze niets gedaan.
Maar wat had ze moeten doen?, in
formeerde ik bij mezelf.
Had ze soms de auto uit moeten
stappen; had ze de jongen een stand
je moeten geven, waar ik bij stond.
Had ze op demonstratieve wijze moe
ten laten zien, dat ze aan mijn kant
stond.
Ik denk wel, dat ik dit op dat mo
ment van haar verlangde.
Maar ze had alleen naast hem ge
zeten; verstijfd van schrik, met een
kleur en vreselijk angstig.
Maar ze had naast hem gezeten; ze
had zijn gezelschap verdragen!
Ik gaf het op; wat wist een jongen
van het platteland over een meisje,
dat in de grote stad gestudeerd had
en over wijsbegeerte sprak?
QEDURENDE EEN WEEK zag ik
Caryl helemaal niet meer; mis
schien ontliep ik haar, misschien ont
liep zij mij. Hoe dan ook, ik vertelde
mezelf doorlopend dat het een pracht
oplossing was. Zij kon zich toch
moeilijk voor een doodgewone politie
was, had me de afgelopen dagen on
bewust gesteund, omdat diep in mijn
hart de stille verwachting leefde, dat
ik haar bij iedere wegkromming te
gen kon komen.
Maar nu ging ze de stad uit; ze
had natuurlijk geld opgenomen en
zou ongetwijfeld morgen weg zijn.
Ik dacht aan dat weekend, toen ik
haar opbelde en ze ook de stad uit
was.
En nu zou ze weggaan om niet meer
terug te komen
QPEENS HOORDE IK ACHTER
ME het beruchte gegier van een
auto, die door een zelfmoordenaar be
stuurd wordt. Ik keek snel om en
zag het kleine groene wagentje ko
men.
Zat Gerrie dus toch bij haar in de
wagen, ik meende heel zeker te zijn,
dat ze alleen was, toen ze voor de
bank stopte.
In vliegende vaart schoot het wa
gentje langs me heen, maar in de se
conde, dat ik door het raampje kon
kijken, zag ik, dat Caryl achter het
stuur zat.
Was het meisje gek geworden?
Dacht ze op deze manier indruk op
me te maken?
Wilde ze op deze manier het ver
broken contact weer herstellen?
Dacht ze misschien, dat ik voor
haar niet zo nauw zou kijken?
Al deze gedachten renden in de
tijd van enkele seconden door mijn
hersens.
Ondertussen had ik al automatisch
mijn motor gestart en met een ver
beten gezicht stoof ik achter haar aan.
In de verte zag ik bij een weg-
kruising de stoplichten juist op rood
springen. Ik minderde vaart, want ik
zou haar nu gemakkelijk inhalen.
Maar tot mijn grote verbazing
stoorde het wagentje zich helemaal
niet aan het rode licht en reed met
onverminderde snelheid voort, zich
zelf en het kruisende verkeer in het
grootste gevaar brengend.
Dit ging te ver!
Een kort, hoog geloei ging aan de
duivelrit, die ik op mijn motor inzet
te, vooraf.
Ik kreeg het wagentje te pakken bij
een scherpe bocht in de we,g en ik
minderde mijn vaart, omdat ik wist,
dat de bocht te scherp was om hard
te rijden; kalm reed ik verder in de
stellige verwachting het autotje op
het rechte weggedeelte, dat volgde,
in te halen.
Maar toen ik de bocht voorbij was,
was het autotje nergens meer te zien
en toen trapte ik zo sterk op mijn
versnelling, dat de motor eerst leek
te stijgeren, voordat hij wegschoot.
MA DE VOLGENDE BOCHT kreeg
ik het wagentje weer in het oog.
Een ogenblik kreeg ik kans om door
het achterraampje te kijken en toen
zag ik tot mijn verbazing twee men
sen in de wagen zitten.
„Mijn hemel", mompelde ik bin
nensmonds, „is Gerrie er nu toch
bij".
In duivelsvaart kwam ik langszij
het autotje en toen ik Caryls witte
gezichtje zag en de strakke handen,
die zij wanhopig om het stuur ge
klemd hield, greep ik mijn revolver.
Het volgende moment stond het
wagentje stil en brulde ik de knaap
achter in het autotje toe zich niet te
bewegen.
Hij kwam langzaam naar buiten
en probeerde plotseling een uitval te
doen.
Ik was genoodzaakt hem neer te
slaan.
Passerende wagens stopten en ter
wijl het. gehele verkeer dreigde
spaak te lopen, ging ik kalm naar het
groene wagentje terug en stak mijn
hoofd door het portierraampje.
„Oh, Jim", zei Caryl met bevende
stem, „hij was op de bank, toen ik
daar geld haalde en hij dwong me
hem weg te rijden, nadat hij de bank
beroofd had".
„Ja, ja, wees maar kalm, er kan
niets meer gebeuren", zei ik met
vaste stem, terwijl mijn knieën knik-
ten.
„Hij wilde niet hebben, dat ik door
het stoplicht "heenreed en hij wilde
me dwingen om te stoppen", vertelde
Caryl verder, „maar ik had jou ge
zien en ik wist, dat je me zeker ach
terop zou komen, wanneer ik door het
stoplicht reed. Ik wist, dat je zelfs mij
niet ongestraft zou laten rijden".
„Jim", zei ze na een kort poosje,
„het spijt me zo verschrikkelijk van
die avond na het bal. Ik was te kwaad
en te beschaamd om iets te kunnen
zeggen. Daarna heb je me geen ge
legenheid gegeven om het je uit te
leggen en ik heb zo'n vermoeden hoe
je over me denkt".
Ineens kon me het in de soep ge
draaide verkeer en de bankrover, die
nog steeds bewusteloos op de grond
lag, geen klap meer schelen: „Wil je
me een plezier doen, Caryl?"
vroeg ik.
„Alles!" antwoordde Caryl.
„Nou, wacht dan even tot ik die
vent in het zijspan van mijn motor
geladen heb en het verkeer weer
draaiende is. Dan wil ik je naar een
klein huisje brengen, hier kort bij.
Daar staat een bord voor, waarop
staat: „Breng je meisje mee en be
kijk hier, hoe aardig je toekomstige
woning kan zijn". Wil je daar een
kijkje met me gaan nemen. Ik geloof
nooit, dat ik het je gevraagd had,
zonder dat dit gebeurd was, want er
staat een hele stad en een schitte
rende toekomst tussen jou en mij".
Het duurde even, voordat ze ant
woordde, toen zei ze: „Dat bord heb
ik de vorige week ook gezien. Ik
heb zo'n idee, dat het best een aardig
huisje is.
DUITEN LOEIDEN DE CLAXONS
van automobilisten, die plotseling
haast kregen en zich in een gor
diaanse knoop gewikkeld zagen, en
ondertussen waren wij door het por
tierraampje heen een heel leven aan
het uitstippelen.
„Ja, ja", schreeuwde ik naar de
auto's, „ik kom".
Toen ik mijn hoofd uit het por
tierraampje trok, begon er weer een
claxon vervaarlijk te loeien en toen
ik nijdig die kant uitkeek, zag ik het
gezicht van meneer Cartlie: „Geef
dat meisje een bon of een kus,
agent", schreeuwde hij vrolijk, „maar
laat ons in hemelsnaam vérder rij
den
Ik had zin om hem met. zijn grijn
zende gezicht uit de auto te slepen,
toen Caryl vanuit de auto zei: „Ik zou
ze graag allebei hebben; de bon als
souvenir en.
Met een ernstig gezicht haalde ik
mijn boekje te voorschijn en begon
haar naam en adres op te schrijven.
Toen wendde ik me tot de automo
bilisten, die hun haast alweer verge
ten schenen en geboeid toekeken: „Ik
ben zo klaar met deze dame".
Meneer Cartlie was even later ten
hoogste verbaasd en riep vanuit zijn
wagen: „En ik heb nog wel eens ge
zegd, dat niemand van een smeris
houden kon".
Even later was ik het verkeer in
ordelijke banen aan het leiden en
toen meneer Cartlie langs kwam zei
ik: „Voor die belediging krijgt U niet
eens een bonnetje, maar vandaag of
morgen wel een ander briefje; U zult
ongetwijfeld de ziel van onze bruiloft
worden.
(Vrij naar „The Family
Herald and Weekly Star").