Ook de panter heeft een hart aardbollen p; ZWERVEN De invasie van de muskusrat in Nederland practisch afgeslagen lEIDSE courant DE OCHTENDSCHEMERING kwam de moeder-panter voorzich tig naderbij. Tussen de rotsen, ontoegankelijk door de fcrrde zoom vat rottende bo dem en gestorven struiken, die de eeuwen er achter geiaten hadden, lag daar aan de overkant h?.ar nest met Jongen. Voortdurend stond ze stil op het maanbeschenen pad en terwijl ze haar prachtige, wrede kop heen en weer wendde, leek het alsof ze slechts een gemakkelijk plekje zocht om uit te rusten van haar nachte lijke rooftocht. Het oerwoud was volkomen zon der geluid; de panter wist dit, want het minste gerucht zou door haar opgemerkt zijn Zodoende was ze volkomen onbekend met de ramp, die haar wachtte, want haar vrij on ontwikkeld reukorgaan waarschuw de haar niet. Met een buik vol vers vlees en de wetenschap, dat de rest van de nach telij .<e bult veilig in een hoge boom opgeborgen was, waar geen jakhals het kon bereiken, voelde ze zich te vreden en cnbevreesd voor de toe komst. Slechts een wilde kat of een marter kon een paar happen van haar buit roven en deze zou zij niet mis sen. Wat haarzelf betrof had zij voor twee dagen geen behoefte meer aan eten. De smaak van het warme vlees was nog in haar mond en zij voelde nog hoe het levende bloed door haar keel gegolfd was. En wanneer zij over twee dagen weer hongerig zou zijn, zou zij naar de plaats teruggaan en op de terug weg een geit of een jonge hond uit een van de dorpen verschalken. Want er was voedsel genoeg in de streek en de panter behoefde zich niet op het oerwoud te verlaten. Daar zij nachtjager was, kon zij haar slag slaan, wanneer het dorp in rust was cn de wachten onmachtig om hear te bestrijden. Dan sloop zij naar de om rasterde weiden wanneer het jaar getijde gekeerd was drong zij door tot in de stallen der inlanders en het edele door de mens opgefokte vee diende haar tot voedsel; haar en de Jongen, die thans nog in het nest op haar wachtten, omdat zij nog leef den van de melk, die hen spoedig in staat zou stellen zelf op jacht te gaan. DE PANTER VOELDE zich thuis in het gebied; de aanwezigheid van mensen kon haar niet bevreesd maken, want wanneer het gras maar enkele decimeters hoog was, kon de panter er zich ai zo goed in verber gen, dat de mens haar kon passeren op enkele passen afstand zonder haar Op te merken. Geen bezorgdheid of voorgevoel waarschuwde de panter, toen zij langs haar paadje naar de rivier sloop, waar zij via het bruggetje naar het onherbergzame gebied zou gaan; het gebied, dat een veilige schuil plaats bood voor haar nest Het pad, dat haar van de bescha ving, de weiden en het vee weg had gevoerd, bereikte nu de rivier en al hoewel zij zwemmen kon ,koos ze het wankele en vermolmde brugge tje, dat nog altijd stevig genoeg was om haar over te brengen, omdat ze een instinctieve afkeer tegen water had. Met een sprongetje bereikte ze een rotspunt aan de overzijde en daar tag ze het eerste bloedspoor. yE STOND STIL als door de blik- sem getroffen en boog haar kop over het bloedvlekje. Het volgende ogenblik sprong ze met een schreeuw in het wilde ge was, waarin zij de weg wist.... haar nest was ontdekt! De droge bladeren, die zij de avond er voor over het nest neergelegd had, waren weggerukt en haar jongen wa ren verdwenen. Radeloos keek ze rond en toen zag ze plotseling een van de jongen aan de rand van een struik liggen. Met een grom sprong ze op het kleine mollige hoopje bont met zijn grappige staartje; er was weinig over van het klein speelse diertje, dat zij achter gelaten had, haar jong was vermoord, maar de panter wist 't nog niet en droeg behoedzaam het bloe dige hoopje naar het verwoeste nest. Zij vond na enig zoeken nog meer Jongen terug, zij vond hen allemaal en de panter, die dagelijks de dood veroorzaakt en ontwijkt, kende deze te goed om niet spoedig te ontdek ken, dat zij geen jongen meer had. OVERWELDIGD VAN SMART lag zij enkele ogenbliken over het uitgemoorde nest en likte haar leven loze kroost. Toen keek ze plotseling en onderzoekend op. Ze miste één van de jongen, een van de kleine-part- tertjes, die afwijkend gevlekt was, dan de andere, die zij altijd een ex tra wasbeurt gegeven had, omdat ze steeds meende, dat hij niet schoon was, lag niet tussen de levenloze diertjes. De gedachte, dat een van haar jongen nog in leven zou zijn, gaf de panter nieuwe kracht. Na de smart kwam de woede nu op zetten en deze was zo mogelijk he viger dan het verdriet. Zoekend sloop ze in een wijde cir kel rond haar nest op zoek naar het gevlekte diertje; ze zocht tus sen de struiken en sloeg woest de takken en wortels, die haar de weg versperden terzijde. De reuk, die andere dieren een machtig zintuig was, was bij haar dat sluwheid haar felste wapen was. Een aap, die aan de voet van een boom rondscharrelde, keek ver schrikt op, vloog katachtig de boom in en alarmeerde met zijn schorre gekrijs het gehele oerwoud. Zijn waarschuwingskreet werd overgeno men en overal langs haar heen hoor de zij dieren op de vlucht. Het in teresseerde haar niet; zij was niet op jacht naar voedsel; zij was op jacht naar haar jong, het enige, dat nog in leven was. Toch irriteerde het geschreeuw haar; de man en de hond, die haar jong gestolen hadden, zouden het kunnen horen en er door gewaar schuwd worden. Snel liep ze naar de zoom van het woud, waar een grote verlaten vlak te haar nog van het dorp der mensen scheidde en langzaam verstomde het geluid achter haar. De grond van de vlakte was bedekt met goudgeel droog zand en vormde een feilloze bescherming voor de panter; wan neer zij zich tegen de bodem drukte en onbewegelijk bleef, zou een mens haar tot op enkele passen kunnen na derde met veel kabaal naar een boom in de nabijheid. Haar geschreeuw maakte twee honden wakker, die in de middagzon lagen te soezen; ze renden toe en begonnen te blaffen. Voordat de panter voorzichtig weg had kunnen sluipen, was het dorp ge alarmeerd en de mannen zagen haar even later met grote sprongen lenig over de vlakte verdwijnen. Een massale achtervolging met stokken en stenen werd ingezet, maar geen der inlanders maakte erg veel haast om haar in de rimboe te ach tervolgen en de panter vond een schuilplaats aan de rand van het woud, waar zij kalm de duisternis af wachtte. Ze zag hoe de mensen in het dorp koortsachtig grote bamboespijlen sne den, gedurende al de uren, die de dag nog duurde; zij maakten er een om heining van dié het gehele dorp in sloot. En de vrouwen en kinderen hadden hun gewone werkzaamheden gestaakt en verzamelden grote voorraden sprokkelhout. niet ontwikkeld, maar toch kwam zij automatisch terecht bij de brug, waar zij het eerste bloedspoor gevon den had en waar de weg naar de mensen begon. DE ZON WAS INMIDDELS opge gaan en de geluiden van de dag waren overal hoorbaar. Een vroege aap begon te schreeuwen en vertel de de andere bewoners van het woud, dat de kille morgendauw spoedig opgedroogd zou zijn en dat de droge hitte van de dag spoedig de nu nog frisse paden met een zoele warmte zou bedekken. Het bloed op de bladeren bij de brug werd hard nu; de warmte maakte er bruine vlekken van. In de buurt waren de afdrukken van een hondenpoot en een naakte mensenvoet. De panter wist, waar zij hen vinden kon en behoedzaam sloop ze weer over de brug, sprin gende van de ene schaduw naar de andere, want de nacht was haar ver trouwd en het helle zonlicht maak te haar schichtig. Gewoonte getrouw sloop ze tégen de wind in; zo jaagde zij altijd, want dan kon de buit haar niet ruiken en kwam al het geluid naar haar toe. Haar reukorgaan mocht niet ontwik keld zijn, haar oren vertelden haar alles, wat op kilometers in de om trek gebeurde en haar scherpe ogen deden de rest. Plotseling stond ze stil; ze legde haar kop tegen de grond en luis terde. I"\E WIND VOERDE het zachte ge- ^mauw van haar jong naar haar toe en ze sprong roekeloos op, vergeten de, dat het dag was en vergetende, deren, zonder dat hij haar zou op merken. yu SLOOP NAAR een kleine ver- 1 hoging, waar spaarzaam een wei- nig gras groeide. Vandaar kon zij de plaghutten van het dorp zien, met de mensen, die daar rondliepen en hun dagelijks werk verrichtten. Een troepje kleine naakte jongetjes speel- en binnen haar bereik, maar het 1 kwam geen moment in haar op, dat deze jongens een buit voor haar be- I tekenden; zij zocht naar edeler wild; zij wilde haar jong redden. En boven het geklingel van de I koebellen en het geschreeuw der jongens hoorde haar geoefend oor zacht gemauw; zij was op het goede spoor, hij was in het dorp. Haar ogen schoten vuur en ge tergd liep zij voor het hek op en neer, als een gekooide vogel, maar dan aan de verkeerde kant van de tralies. Bijna geluidloos klonk een dof ge grom uit haar keel en haar woede bereikte een hoogtepunt. Ze vond een bodem-oneffenheid, die aan de aandacht der inlanders ontkomen was. Katachtig drukte ze haar lichaam tegen de grond en poog de onder de smalle strook door te komen. Haar huid bleef haken aan scherpe bamboepunten, bloed maakte donkere vlekken, maar ze schonk daar geen aandacht aan; zij wilde slechts haar jong bereiken. Binnen het kamp begon plotseling een hond te grommen; onmiddellijk werden alle gesprekken rond de vuren gestaakt en nam een doodse stilte bezit van het dorp, een stilte, die tastbaar was en die strak gespan nen werd door de angst, die haar veroorzaakte. De panter lag bewegingloos half onder het hekwerk doorgekropen, geen zuchtje ontsnapte haar en een wacht, die voorzichtig de afrastering controleerde, liep rakelings langs haar heen, trapte zelfs byna op haar, zon der het dier te bemerken. DE HOND VOELDE echter haar aanwezigheid en wilde niet rus tig worden; ook niet toen een van de mannen een grote steen naar hem wierp. De mannen bij het vuur wa ren echter gerustgesteld, staken hun uitgedoofde strootjes aan en begon nen weer te praten, waar ze daarnet in dodelijke schrik gestopt waren. De panter schoof voorzichtig ver der onder het hekwerk, maar plot seling sprong de hond weer op en wederom viel de stilte. Thans waren de mannen echter niet meer zo vlug gerust te stellen. Een van hen pakte een brandende fakkel en ging er mee in de richting van de panter. De panter kon zich niet snel ge noeg terugtrekken en na enkele se conden gaf de man een rauwe gil, terwijl de fakkel uit zijn hand viel. Zijn makkers kwamen met veel ge schreeuw naderbij, slaande met blik ken en stokken in de hoop, dat de panter verjaagd zou zijn, voordat zij de plaats bereikt zouden hebben. DE PANTER GROMDE WILD, het geluid rolde over de grond als een dreigende lavastroom; de inlan ders trilden van angst en durfden niet te naderen, maar de panter rukte zich uit haar val los en trok zich terug in de duisternis. Bliksemsnel keerde zij zich echter om en sprong lenig in een van de mangobomen, die aan de grens van het dorp stonden. Vanaf haar hoge zitplaats kon zij binnen in het kamp zien; het leek een klein wereldje vol drukke, ban- fe figuurtjes, die in het schijnsel van e rokerige vuren een belachelijke indruk op haar maakte. De panter zat nog niet in de boom of ze zag hoe een man haar jong uit een der hutten haalde en het gaf aan een man, die een groot mes te voorschijn haalde. RECHT uit de hel scheen te ko- nis en het dorp verlaten had en de maan zijn kille licht over de aarde uitspreidde, vond de panter een pun- tige verdediging rond de gehele ne- I men, klonk door het dorp, een flits derzetting en nergens was meer een j van goud-geel en donkere vlekken gaatje te vinden om het dorp binnen schoot langs het vuur en een doffe te dringen. Grote vuren laaiden overal op en bij ieder vuur zaten mannen met grote stenen en zware stokken klaar om de panter te doden, zodra zij zich zou vertonen. Maar de panter liet zich niet uit het veld slaan; geruisloos sloop ze rond het dorp, angstvallig de vuur vlekken vermijdend, om te ontdek ken, waar men haar jong verborgen hield. H-"V.vernauwden^ich; tfj h^en. Het had honger. ER NOG MEER loerde door een dunne spleet, smaller was dan een halve centime ter en ofschoon ook nu nog teveel zonlicht in haar nachtogen kwam, begon zij tergend langzam, naar vo ren te sluipen. Het duurde uren, maar toen de middagzon onbarmhartig op de vel den brandde, lag zij in het halve meter hoge gras, dat het dorp om grensde. Inlandse vrouwen stonden in het beekje, dat door de nederzetting stroomde en sloegen daar natte kle- ren tegen ruwe stenen; anderen droe- tiv gen waterkruiken op het hoofd en WAAR MENSELIJK verdwenen daarmee in de lage rp.VRN MOGELIJK IS hutjes. Zij schreeuwden naar de LC,VDi> 10 plof op de grond maakte een einde aan dit vurige intermezzo: De pan ter was in het kamp. Een paniek-gehuil wekte alle sla pers en bracht zelfs de kalmsten ge heel van de kook; de man, die het jong in de hand hield, liet het val len, alsof het dier in brand stond en allen renden schreeuwend naar de hutten. De panter sprong naar haar jong en nam het onder haar hoede; daar na keerde ze zSch om naar de omhei ning. Maar het was precies even moeilijk om naar binnen te komen, als om het kamp weer te verlaten. Zij draafde op en neer langs de bamboestakels met het jong in haai bek; soms probeerde zij met een sprong over de heining te komen, maar zelfs al zou ze het jong niet bij j zich gehad hebben, dan nog zou de sprong vanaf de vlakke bodem t< groot geweest zijn. Op dit gezicht kregen de manner in de hutten hun moed terug. Gewapend met stokken, brandend» fakkels en stukken ijzer wilde iede: in moed uitblinken boven zijn buur' man. Met wilde kreten kwamen op de panter toe en een hdgel vaj brandend hout en stenen ging her vooraf. De panter, die zich voedde mei hun vee, die kleine kinderen stal die zich niet ontzag volwassenen aas te vallen, wanneer zij hen alleen trof, was thans in hun macht; de h. landers voelden zich meester van het terrein. rVE PANTER VOELDE het gevaar; ze begreep, dat zij in een uiterst gevaarlijke positie geraakt was, maai ze besloot zich tot het uiterste te ver. dedigen. Zij trok zich terug naar een een hoek van de palenrij, legde he: jong behoedzaam achter zich neer er keerde zich naar de mannen. Den zagen geen gevaar meer; wild krij send en met grote vlammende tak ken in de hand kwamen ze al nadr: en nader; een goed gemikte bi; kon het einde van de panter betekt nen; ze besloot de aanval niet af tt wachten. Met een vreselijke schreeuw wieij zij zich op de mannen en in het blin de weg VQfiden haar klauwen e: tanden houwvast; de groep stoof uit een, maar een man bleef stomgesla gen door schrik in haar klauwei achter. Nu zij een van haar belagers li haar macht had, kende haar woedi geen grenzen; met één slag vermoi. zelde zij het hoofd van de man e; ging daarna weer terug naar haa: jong, gereed opnieuw een uitval ti wagen. De aanvalslust van de inlanden was op slag geweken, verstijfd vai schrik zagen zij hun verslagen dorps- genoot op de grond liggen en weldn maakten enkelen van hen zich u. de groep los. Zij gingen naar de over zijde van de plek, waar de pantc haar strijd gestreden had en trokke: snel een groep bamboestengels u! de grond; weldra ontstond een ga; groot genoeg om de panter door ti laten. WANUIT HAAR HOEK zag de pat ter het werk der mannen en i, begreep, dat de strijd gewonnen was Kalm wachtte ze tot de mannen zid verwijderden en toen was de eerst brandende tak, die in de hoek gt gooid werd, voldoende om haar ti verdrijven. Met haar jong in de bek sloop i naar het gat en verdween in de dot kere nacht. Achter haar werden de vure kleiner en verdwenen tenslotte gi heel en in één draf bereikte zij i rivier. Maar hier stopte ze niet. Dwars door het water bereikte de overzijde en zonder enige voo: zichtigheid doorkruiste zij de ril* boe. Jakhalzen hoorden haar reeds va- verre aankomen en verdwenen i' de nacht; klein wild werd door har drukke haast gewekt en zocht zij: heil elders. Maar de panter had gee; aandacht voor dit alles, zij liep vei der en verder, de gehele nacht dooi totdat de morgen haar een nieuw vlakte bracht, ver van de mensei verwijderd, waar ze een nieuw nes- kon bouwen voor haar enige jong et waar zij reeds dezelfde avond uit zo. trekken om het nieuwe jachtveld H verkennen. Vrij naar „Daily Herald ani Weekly Star". Dure bontmautel De muskusrat, kostbaar om zijn pels, werd uit Noord-Amerika naar Europa gebracht om daar in kweke rijen tot bontmantels opgefokt te worden. Sinds zijn 13-jarig verblijf in de oude wereld, zijn er echter ettelijke beestjes uit de kwekerijen ontsnapt en het nageslacht van deze vluchte lingen heeft bewezen, dat de bont mantels vrij duur betaald worden, xoant de beestjes houden zich in hun eigen tijd bezig met het ondergraven van dijken. In de na-oorlogse jaren had België erg te lijden van de dieren en niet lelden kwam het voor, dat vrij grote dijken volkomen door de ratten on dergraven werden. Toen de dieren kort daarop in Ne derland gesignaleerd werden, kwam een heel apparaat in werking, want Nederland met zijn kilometers lange dijkennet kon de komst van deze vlijtige diertjes maar uiterst matig waarderen. Ook België begon grote acties en thans meent de Plantenkundige dienst dat het gevaar op zijn retour is. Afgaande op het aantal per jaar gevangen ratten, is het duidelijk, dat de invasie, die omstreeks 1952 zijn hoogtepunt bereikte, thans zo goed als afgeslagen is. al blijft waak zaamheid vereist. De inval van de ratten heeft zich over het algemeen beperkt tot een vrij smalle strook aan de Belgische grens; in de Noordelijke delen van Nederland heeft men slechts bij uit zondering een van de ondergraver - tjes aangetroffen. rondspringende kinderen, die de be straffende hand ontweken en rake lings langs de panter heen het veld oprenden. Mannen beraadslaagden onder een klapperboom, wat ze met het pan ter jong zouden doen. Zij verkeerden in twijfel of ze het zouden doden en weg zouden smijten in de rimboe, voordat de moeder-panter het zou komen zoeken of dat ze het zouden bewaren om in de stad. die vele kilo meters verder lag, te verkopen voor een goede prijs. Ze vonden het feitelijk maar knap gevaarl k, dat Singhs hond die mor gen het nest gevonden had, maar nog onverstandiger vonden ze het, dat de jager het jonge dier mee naar het dorp genomen hadalhoewel, als de jonge panter nu erg veel waard was EN AL DEZE MENSEN bevonden zich binnen het bereik van de loerende panter, die zijn tijd beidde, en niemand zag haar. Toen kwam er uit een van de hutjes een papegaai gestapt. Parman tig liep hij regelrecht naar de plek, waar de panter als sinds uren roer loos het dorp bespionneerde. Onbewust van het gevaar worstelde hij zich een weg door het gras en plotseling stond hij oog in oog met de panter. Het duurde een halve seconde; beide dieren keken elkaar recht in de ogen en beide schenen verschrikt. De papegaai kwam het eerst tot bezinning; hij gaf een luide krijs, sloeg zijn logge vleugels uit en flad- Reeds dikwijls is de vraag gesteld, of er leven zou kunnen bestaan op andere planeten, doch de kans is menselijkerwijs gesproken, vrij klein, dat er in dit zonnestelsel, waarvan de aarde deel uitmaakt, nog leven voorkomt in de hoog ontwikkelde vorm zoals wij dat op onze planeet kennen. Die restrictie „menselijkerwijs ge sproken" moet er beslist bij, want wij kunnen nu eenmaal alleen maar maatstaven aanleggen, die wij zelf kennen. Voor een aardbewoner zou bijvoorbeeld de oppervlakte-tempe ratuur van Jupiter (150 graden on der nul) ondragelijk zijn en al zijn er dichterbij dan Jupiter een paar pla neten te vinden (Mars en Venus), waar de temperaturen minder ver van ,fl.ardse" waarden af liggen dan daar, hier is het echter weer de sa menstelling van de dampkring van die planeten die ons het ademen on mogelijk zou maken. Wat natuurlijk niet wil zeggen, dat er geen leven (in welke vorm dan ook) mogelijk zou zijn. Er kunnen ontelbare vor men van leven bestaan, die wij niet eens kennen; de natuur is bijzonder vindingrijk. Maar aangetoond in de wetenschappelijke betekenis van het woord zijn zij niet. (Met uit zondering van de primitieve planten groei, die men op Mars vindt). BUITEN ONS PLANETENSTELSEL Het licht, dat wij van de zon zien, doet er ruim acht minuten over om de aarde te bereiken. (Licht plant zich voort met een snelheid van 300.000 kilometer in de seconde). Van de zon naar Pluto is het zonlicht on geveer vijf en een half uur onder weg. Anders gezegd; Pluto staat 5y2 „lichtuur" van de zon af. De hier ingevoerde term „lichtuur" is dus een lengtemaat, precies zoals het begrip kilometer een lengtemaat is. In kilometers uitgedrukt zou men een lichtuur moeten weergeven als 3600 maal 300.000 km., want een uur telt 3600 seconden en elke seconde legt het licht 300.000 km. af. Zo kent de sterrenkunde ook de lengtemaat „een lichtjaar"; dat is dus de afstand, die het licht in een jaar tyd aflegt. Een jaar telt 365 dagen van 24 uur en een lichtjaar is dus 365 maal 24 maal 3600 maal 300.000 kilometer, oftewel 9,5 billioen km. (in een rond getal; men schrijft het voluit als: 9,500.000.000.000 km.). Nu kunnen we verder. En we zien dan, dat ons planetenstelsel (de zon met haar aanhang van negen planeten) een betrekkelijk kleine ruimte in neemt. Voorbij die ruimte is er een grote leegte. En achter die leegte staan „de sterren". Maar elk van die sterren is een zon. Wij zien ze echter zo klein, doordat ze zo onnoemelijk ver weg staan. De dichtstbijzijnde ster staat A]/2 lichtjaar van ons af en er zijn maar enkele sterren, die zich op minder dan tien lichtjaren af stand van de aarde bevinden. Wij zien echter ook sterren, die honderd, duizend, tienduizend en meer licht jaren van ons verwijderd zijn. In to taal telt ons Melkwegstelsel rond honderd milliard (100.000.000.000) van die zonnen. En er zijn in het heelal vele millioenen Melkweg stelsels. Zijn wij de enigen? Verkeerde elk van die zonnen k een soortgelijke situatie als de onzi dan zouden er dus negenhonder milliard planeten ronddraaien in ot Melkwegstelsel Zou van die negeo- honderd milliard aardbollen on ze nu maar eens zo te noemen - onze aarde nu de enige zijn, die enif vorm van leven herbergt? Let wel, lezer: men weet niet öf e om andere zonnen planeten loper Zelfs de dichtstbijzijnde vaste sle (op 4^2 lichtjaar afstand) staat te ve van ons af om, zelfs met onze groot ste telescoop, te kunnen ontdekken of er donkere bolletjes om heet draaien van eenzelfde type als i> planeten, die wij kennen. Dat lif niet aan de kijkers, maar aan om standigheden, die wij niet meeste zijn. Het construeren van een nci grotere sterrenkijker dan die vï Mount Palomar heeft dus geen zr als men met dat instrument planete van andere zonnen zou willen ont dekken. Maar op grond van de waarschijn lijkheidsrekening moet men toch w aannemen, dat er ook om andere zoi nen (sterren) planeten moeten loper En men kan zelfs in wetenschappe lijke kringen de theorie horen ver kondigen, dat er in dit Melkwegstel sel alleen al een millioen planeten stelsels mogelijk zijn. Geeft men eet wereld als de onze daarin een be staanskans van één op tien, dar zouden er volgens deze theorie in o&' Melkwegstelsel zeker honderdduizend planeten bestaan, waar omstandif heden zouden kunnen heersen, nid ongelijk aan die op onze eigen aard' Met daarop wellicht honderdduizend „mensheden Indien er echter geen andere rne thoden worden gevonden dan di« welke onze techniek nu kent d£ zullen wij voor die eventuele ander wezens ten eeuwige dage vreemde lingen blijven. dr. S. TELLA

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1954 | | pagina 6