Ook de panter heeft een hart
aardbollen
p;
ZWERVEN
De invasie van de muskusrat in
Nederland practisch afgeslagen
lEIDSE courant
DE OCHTENDSCHEMERING
kwam de moeder-panter voorzich
tig naderbij.
Tussen de rotsen, ontoegankelijk
door de fcrrde zoom vat rottende bo
dem en gestorven struiken, die de
eeuwen er achter geiaten hadden, lag
daar aan de overkant h?.ar nest met
Jongen.
Voortdurend stond ze stil op het
maanbeschenen pad en terwijl ze
haar prachtige, wrede kop heen en
weer wendde, leek het alsof ze
slechts een gemakkelijk plekje zocht
om uit te rusten van haar nachte
lijke rooftocht.
Het oerwoud was volkomen zon
der geluid; de panter wist dit, want
het minste gerucht zou door haar
opgemerkt zijn Zodoende was ze
volkomen onbekend met de ramp,
die haar wachtte, want haar vrij on
ontwikkeld reukorgaan waarschuw
de haar niet.
Met een buik vol vers vlees en de
wetenschap, dat de rest van de nach
telij .<e bult veilig in een hoge boom
opgeborgen was, waar geen jakhals
het kon bereiken, voelde ze zich te
vreden en cnbevreesd voor de toe
komst. Slechts een wilde kat of een
marter kon een paar happen van haar
buit roven en deze zou zij niet mis
sen. Wat haarzelf betrof had zij
voor twee dagen geen behoefte meer
aan eten. De smaak van het warme
vlees was nog in haar mond en zij
voelde nog hoe het levende bloed
door haar keel gegolfd was.
En wanneer zij over twee dagen
weer hongerig zou zijn, zou zij naar
de plaats teruggaan en op de terug
weg een geit of een jonge hond uit
een van de dorpen verschalken.
Want er was voedsel genoeg in de
streek en de panter behoefde zich
niet op het oerwoud te verlaten. Daar
zij nachtjager was, kon zij haar slag
slaan, wanneer het dorp in rust was
cn de wachten onmachtig om hear te
bestrijden. Dan sloop zij naar de om
rasterde weiden wanneer het jaar
getijde gekeerd was drong zij door
tot in de stallen der inlanders en
het edele door de mens opgefokte
vee diende haar tot voedsel; haar en
de Jongen, die thans nog in het nest
op haar wachtten, omdat zij nog leef
den van de melk, die hen spoedig in
staat zou stellen zelf op jacht te
gaan.
DE PANTER VOELDE zich thuis
in het gebied; de aanwezigheid
van mensen kon haar niet bevreesd
maken, want wanneer het gras maar
enkele decimeters hoog was, kon de
panter er zich ai zo goed in verber
gen, dat de mens haar kon passeren
op enkele passen afstand zonder haar
Op te merken.
Geen bezorgdheid of voorgevoel
waarschuwde de panter, toen zij
langs haar paadje naar de rivier
sloop, waar zij via het bruggetje naar
het onherbergzame gebied zou gaan;
het gebied, dat een veilige schuil
plaats bood voor haar nest
Het pad, dat haar van de bescha
ving, de weiden en het vee weg had
gevoerd, bereikte nu de rivier en al
hoewel zij zwemmen kon ,koos ze
het wankele en vermolmde brugge
tje, dat nog altijd stevig genoeg was
om haar over te brengen, omdat ze
een instinctieve afkeer tegen water
had.
Met een sprongetje bereikte ze een
rotspunt aan de overzijde en daar
tag ze het eerste bloedspoor.
yE STOND STIL als door de blik-
sem getroffen en boog haar kop
over het bloedvlekje.
Het volgende ogenblik sprong ze
met een schreeuw in het wilde ge
was, waarin zij de weg wist....
haar nest was ontdekt!
De droge bladeren, die zij de avond
er voor over het nest neergelegd had,
waren weggerukt en haar jongen wa
ren verdwenen.
Radeloos keek ze rond en toen zag
ze plotseling een van de jongen aan
de rand van een struik liggen.
Met een grom sprong ze op het
kleine mollige hoopje bont met zijn
grappige staartje; er was weinig over
van het klein speelse diertje, dat
zij achter gelaten had, haar jong was
vermoord, maar de panter wist 't nog
niet en droeg behoedzaam het bloe
dige hoopje naar het verwoeste nest.
Zij vond na enig zoeken nog meer
Jongen terug, zij vond hen allemaal
en de panter, die dagelijks de dood
veroorzaakt en ontwijkt, kende deze
te goed om niet spoedig te ontdek
ken, dat zij geen jongen meer had.
OVERWELDIGD VAN SMART lag
zij enkele ogenbliken over het
uitgemoorde nest en likte haar leven
loze kroost. Toen keek ze plotseling
en onderzoekend op. Ze miste één
van de jongen, een van de kleine-part-
tertjes, die afwijkend gevlekt was,
dan de andere, die zij altijd een ex
tra wasbeurt gegeven had, omdat ze
steeds meende, dat hij niet schoon
was, lag niet tussen de levenloze
diertjes.
De gedachte, dat een van haar
jongen nog in leven zou zijn, gaf de
panter nieuwe kracht.
Na de smart kwam de woede nu op
zetten en deze was zo mogelijk he
viger dan het verdriet.
Zoekend sloop ze in een wijde cir
kel rond haar nest op zoek naar
het gevlekte diertje; ze zocht tus
sen de struiken en sloeg woest de
takken en wortels, die haar de weg
versperden terzijde.
De reuk, die andere dieren een
machtig zintuig was, was bij haar
dat sluwheid haar felste wapen was.
Een aap, die aan de voet van een
boom rondscharrelde, keek ver
schrikt op, vloog katachtig de boom
in en alarmeerde met zijn schorre
gekrijs het gehele oerwoud. Zijn
waarschuwingskreet werd overgeno
men en overal langs haar heen hoor
de zij dieren op de vlucht. Het in
teresseerde haar niet; zij was niet op
jacht naar voedsel; zij was op jacht
naar haar jong, het enige, dat nog
in leven was.
Toch irriteerde het geschreeuw
haar; de man en de hond, die haar
jong gestolen hadden, zouden het
kunnen horen en er door gewaar
schuwd worden.
Snel liep ze naar de zoom van het
woud, waar een grote verlaten vlak
te haar nog van het dorp der mensen
scheidde en langzaam verstomde het
geluid achter haar. De grond van de
vlakte was bedekt met goudgeel
droog zand en vormde een feilloze
bescherming voor de panter; wan
neer zij zich tegen de bodem drukte
en onbewegelijk bleef, zou een mens
haar tot op enkele passen kunnen na
derde met veel kabaal naar een boom
in de nabijheid.
Haar geschreeuw maakte twee
honden wakker, die in de middagzon
lagen te soezen; ze renden toe en
begonnen te blaffen.
Voordat de panter voorzichtig weg
had kunnen sluipen, was het dorp ge
alarmeerd en de mannen zagen haar
even later met grote sprongen lenig
over de vlakte verdwijnen.
Een massale achtervolging met
stokken en stenen werd ingezet, maar
geen der inlanders maakte erg veel
haast om haar in de rimboe te ach
tervolgen en de panter vond een
schuilplaats aan de rand van het
woud, waar zij kalm de duisternis af
wachtte.
Ze zag hoe de mensen in het dorp
koortsachtig grote bamboespijlen sne
den, gedurende al de uren, die de dag
nog duurde; zij maakten er een om
heining van dié het gehele dorp in
sloot.
En de vrouwen en kinderen hadden
hun gewone werkzaamheden gestaakt
en verzamelden grote voorraden
sprokkelhout.
niet ontwikkeld, maar toch kwam zij
automatisch terecht bij de brug,
waar zij het eerste bloedspoor gevon
den had en waar de weg naar de
mensen begon.
DE ZON WAS INMIDDELS opge
gaan en de geluiden van de dag
waren overal hoorbaar. Een vroege
aap begon te schreeuwen en vertel
de de andere bewoners van het woud,
dat de kille morgendauw spoedig
opgedroogd zou zijn en dat de droge
hitte van de dag spoedig de nu nog
frisse paden met een zoele warmte
zou bedekken.
Het bloed op de bladeren bij de
brug werd hard nu; de warmte
maakte er bruine vlekken van.
In de buurt waren de afdrukken
van een hondenpoot en een naakte
mensenvoet. De panter wist, waar
zij hen vinden kon en behoedzaam
sloop ze weer over de brug, sprin
gende van de ene schaduw naar de
andere, want de nacht was haar ver
trouwd en het helle zonlicht maak
te haar schichtig.
Gewoonte getrouw sloop ze tégen
de wind in; zo jaagde zij altijd, want
dan kon de buit haar niet ruiken en
kwam al het geluid naar haar toe.
Haar reukorgaan mocht niet ontwik
keld zijn, haar oren vertelden haar
alles, wat op kilometers in de om
trek gebeurde en haar scherpe ogen
deden de rest.
Plotseling stond ze stil; ze legde
haar kop tegen de grond en luis
terde.
I"\E WIND VOERDE het zachte ge-
^mauw van haar jong naar haar toe
en ze sprong roekeloos op, vergeten
de, dat het dag was en vergetende,
deren, zonder dat hij haar zou op
merken.
yu SLOOP NAAR een kleine ver-
1 hoging, waar spaarzaam een wei-
nig gras groeide. Vandaar kon zij de
plaghutten van het dorp zien, met
de mensen, die daar rondliepen en
hun dagelijks werk verrichtten. Een
troepje kleine naakte jongetjes speel-
en binnen haar bereik, maar het
1 kwam geen moment in haar op, dat
deze jongens een buit voor haar be-
I tekenden; zij zocht naar edeler wild;
zij wilde haar jong redden.
En boven het geklingel van de
I koebellen en het geschreeuw der
jongens hoorde haar geoefend oor
zacht gemauw; zij was op het goede
spoor, hij was in het dorp.
Haar ogen schoten vuur en ge
tergd liep zij voor het hek op en
neer, als een gekooide vogel, maar
dan aan de verkeerde kant van de
tralies.
Bijna geluidloos klonk een dof ge
grom uit haar keel en haar woede
bereikte een hoogtepunt.
Ze vond een bodem-oneffenheid,
die aan de aandacht der inlanders
ontkomen was. Katachtig drukte ze
haar lichaam tegen de grond en poog
de onder de smalle strook door te
komen. Haar huid bleef haken aan
scherpe bamboepunten, bloed maakte
donkere vlekken, maar ze schonk
daar geen aandacht aan; zij wilde
slechts haar jong bereiken.
Binnen het kamp begon plotseling
een hond te grommen; onmiddellijk
werden alle gesprekken rond de
vuren gestaakt en nam een doodse
stilte bezit van het dorp, een stilte,
die tastbaar was en die strak gespan
nen werd door de angst, die haar
veroorzaakte.
De panter lag bewegingloos half
onder het hekwerk doorgekropen,
geen zuchtje ontsnapte haar en een
wacht, die voorzichtig de afrastering
controleerde, liep rakelings langs haar
heen, trapte zelfs byna op haar, zon
der het dier te bemerken.
DE HOND VOELDE echter haar
aanwezigheid en wilde niet rus
tig worden; ook niet toen een van de
mannen een grote steen naar hem
wierp. De mannen bij het vuur wa
ren echter gerustgesteld, staken hun
uitgedoofde strootjes aan en begon
nen weer te praten, waar ze daarnet
in dodelijke schrik gestopt waren.
De panter schoof voorzichtig ver
der onder het hekwerk, maar plot
seling sprong de hond weer op en
wederom viel de stilte. Thans waren
de mannen echter niet meer zo vlug
gerust te stellen. Een van hen pakte
een brandende fakkel en ging er
mee in de richting van de panter.
De panter kon zich niet snel ge
noeg terugtrekken en na enkele se
conden gaf de man een rauwe gil,
terwijl de fakkel uit zijn hand viel.
Zijn makkers kwamen met veel ge
schreeuw naderbij, slaande met blik
ken en stokken in de hoop, dat de
panter verjaagd zou zijn, voordat zij
de plaats bereikt zouden hebben.
DE PANTER GROMDE WILD, het
geluid rolde over de grond als
een dreigende lavastroom; de inlan
ders trilden van angst en durfden
niet te naderen, maar de panter
rukte zich uit haar val los en trok
zich terug in de duisternis.
Bliksemsnel keerde zij zich echter
om en sprong lenig in een van de
mangobomen, die aan de grens van
het dorp stonden.
Vanaf haar hoge zitplaats kon zij
binnen in het kamp zien; het leek
een klein wereldje vol drukke, ban-
fe figuurtjes, die in het schijnsel van
e rokerige vuren een belachelijke
indruk op haar maakte. De panter
zat nog niet in de boom of ze zag
hoe een man haar jong uit een der
hutten haalde en het gaf aan een
man, die een groot mes te voorschijn
haalde.
RECHT uit de hel scheen te ko-
nis en het dorp verlaten had en
de maan zijn kille licht over de aarde
uitspreidde, vond de panter een pun-
tige verdediging rond de gehele ne- I men, klonk door het dorp, een flits
derzetting en nergens was meer een j van goud-geel en donkere vlekken
gaatje te vinden om het dorp binnen schoot langs het vuur en een doffe
te dringen.
Grote vuren laaiden overal op en
bij ieder vuur zaten mannen met
grote stenen en zware stokken klaar
om de panter te doden, zodra zij zich
zou vertonen.
Maar de panter liet zich niet uit
het veld slaan; geruisloos sloop ze
rond het dorp, angstvallig de vuur
vlekken vermijdend, om te ontdek
ken, waar men haar jong verborgen
hield.
H-"V.vernauwden^ich; tfj h^en.
Het had honger.
ER NOG MEER
loerde door een dunne spleet,
smaller was dan een halve centime
ter en ofschoon ook nu nog teveel
zonlicht in haar nachtogen kwam,
begon zij tergend langzam, naar vo
ren te sluipen.
Het duurde uren, maar toen de
middagzon onbarmhartig op de vel
den brandde, lag zij in het halve
meter hoge gras, dat het dorp om
grensde.
Inlandse vrouwen stonden in het
beekje, dat door de nederzetting
stroomde en sloegen daar natte kle-
ren tegen ruwe stenen; anderen droe- tiv
gen waterkruiken op het hoofd en WAAR MENSELIJK
verdwenen daarmee in de lage rp.VRN MOGELIJK IS
hutjes. Zij schreeuwden naar de LC,VDi> 10
plof op de grond maakte een einde
aan dit vurige intermezzo: De pan
ter was in het kamp.
Een paniek-gehuil wekte alle sla
pers en bracht zelfs de kalmsten ge
heel van de kook; de man, die het
jong in de hand hield, liet het val
len, alsof het dier in brand stond en
allen renden schreeuwend naar de
hutten.
De panter sprong naar haar jong
en nam het onder haar hoede; daar
na keerde ze zSch om naar de omhei
ning. Maar het was precies even
moeilijk om naar binnen te komen,
als om het kamp weer te verlaten.
Zij draafde op en neer langs de
bamboestakels met het jong in haai
bek; soms probeerde zij met een
sprong over de heining te komen,
maar zelfs al zou ze het jong niet bij j
zich gehad hebben, dan nog zou de
sprong vanaf de vlakke bodem t<
groot geweest zijn.
Op dit gezicht kregen de manner
in de hutten hun moed terug.
Gewapend met stokken, brandend»
fakkels en stukken ijzer wilde iede:
in moed uitblinken boven zijn buur'
man. Met wilde kreten kwamen
op de panter toe en een hdgel vaj
brandend hout en stenen ging her
vooraf.
De panter, die zich voedde mei
hun vee, die kleine kinderen stal
die zich niet ontzag volwassenen aas
te vallen, wanneer zij hen alleen
trof, was thans in hun macht; de h.
landers voelden zich meester van
het terrein.
rVE PANTER VOELDE het gevaar;
ze begreep, dat zij in een uiterst
gevaarlijke positie geraakt was, maai
ze besloot zich tot het uiterste te ver.
dedigen. Zij trok zich terug naar een
een hoek van de palenrij, legde he:
jong behoedzaam achter zich neer er
keerde zich naar de mannen. Den
zagen geen gevaar meer; wild krij
send en met grote vlammende tak
ken in de hand kwamen ze al nadr:
en nader; een goed gemikte bi;
kon het einde van de panter betekt
nen; ze besloot de aanval niet af tt
wachten.
Met een vreselijke schreeuw wieij
zij zich op de mannen en in het blin
de weg VQfiden haar klauwen e:
tanden houwvast; de groep stoof uit
een, maar een man bleef stomgesla
gen door schrik in haar klauwei
achter.
Nu zij een van haar belagers li
haar macht had, kende haar woedi
geen grenzen; met één slag vermoi.
zelde zij het hoofd van de man e;
ging daarna weer terug naar haa:
jong, gereed opnieuw een uitval ti
wagen.
De aanvalslust van de inlanden
was op slag geweken, verstijfd vai
schrik zagen zij hun verslagen dorps-
genoot op de grond liggen en weldn
maakten enkelen van hen zich u.
de groep los. Zij gingen naar de over
zijde van de plek, waar de pantc
haar strijd gestreden had en trokke:
snel een groep bamboestengels u!
de grond; weldra ontstond een ga;
groot genoeg om de panter door ti
laten.
WANUIT HAAR HOEK zag de pat
ter het werk der mannen en i,
begreep, dat de strijd gewonnen was
Kalm wachtte ze tot de mannen zid
verwijderden en toen was de eerst
brandende tak, die in de hoek gt
gooid werd, voldoende om haar ti
verdrijven.
Met haar jong in de bek sloop i
naar het gat en verdween in de dot
kere nacht.
Achter haar werden de vure
kleiner en verdwenen tenslotte gi
heel en in één draf bereikte zij i
rivier. Maar hier stopte ze niet.
Dwars door het water bereikte
de overzijde en zonder enige voo:
zichtigheid doorkruiste zij de ril*
boe.
Jakhalzen hoorden haar reeds va-
verre aankomen en verdwenen i'
de nacht; klein wild werd door har
drukke haast gewekt en zocht zij:
heil elders. Maar de panter had gee;
aandacht voor dit alles, zij liep vei
der en verder, de gehele nacht dooi
totdat de morgen haar een nieuw
vlakte bracht, ver van de mensei
verwijderd, waar ze een nieuw nes-
kon bouwen voor haar enige jong et
waar zij reeds dezelfde avond uit zo.
trekken om het nieuwe jachtveld H
verkennen.
Vrij naar „Daily Herald ani
Weekly Star".
Dure bontmautel
De muskusrat, kostbaar om zijn
pels, werd uit Noord-Amerika naar
Europa gebracht om daar in kweke
rijen tot bontmantels opgefokt te
worden.
Sinds zijn 13-jarig verblijf in de
oude wereld, zijn er echter ettelijke
beestjes uit de kwekerijen ontsnapt
en het nageslacht van deze vluchte
lingen heeft bewezen, dat de bont
mantels vrij duur betaald worden,
xoant de beestjes houden zich in hun
eigen tijd bezig met het ondergraven
van dijken.
In de na-oorlogse jaren had België
erg te lijden van de dieren en niet
lelden kwam het voor, dat vrij grote
dijken volkomen door de ratten on
dergraven werden.
Toen de dieren kort daarop in Ne
derland gesignaleerd werden, kwam
een heel apparaat in werking, want
Nederland met zijn kilometers lange
dijkennet kon de komst van deze
vlijtige diertjes maar uiterst matig
waarderen.
Ook België begon grote acties en
thans meent de Plantenkundige
dienst dat het gevaar op zijn retour
is. Afgaande op het aantal per jaar
gevangen ratten, is het duidelijk, dat
de invasie, die omstreeks 1952 zijn
hoogtepunt bereikte, thans zo goed
als afgeslagen is. al blijft waak
zaamheid vereist.
De inval van de ratten heeft zich
over het algemeen beperkt tot een
vrij smalle strook aan de Belgische
grens; in de Noordelijke delen van
Nederland heeft men slechts bij uit
zondering een van de ondergraver -
tjes aangetroffen.
rondspringende kinderen, die de be
straffende hand ontweken en rake
lings langs de panter heen het veld
oprenden.
Mannen beraadslaagden onder een
klapperboom, wat ze met het pan
ter jong zouden doen. Zij verkeerden
in twijfel of ze het zouden doden en
weg zouden smijten in de rimboe,
voordat de moeder-panter het zou
komen zoeken of dat ze het zouden
bewaren om in de stad. die vele kilo
meters verder lag, te verkopen voor
een goede prijs.
Ze vonden het feitelijk maar knap
gevaarl k, dat Singhs hond die mor
gen het nest gevonden had, maar
nog onverstandiger vonden ze het,
dat de jager het jonge dier mee naar
het dorp genomen hadalhoewel,
als de jonge panter nu erg veel
waard was
EN AL DEZE MENSEN bevonden
zich binnen het bereik van de
loerende panter, die zijn tijd beidde,
en niemand zag haar.
Toen kwam er uit een van de
hutjes een papegaai gestapt. Parman
tig liep hij regelrecht naar de plek,
waar de panter als sinds uren roer
loos het dorp bespionneerde.
Onbewust van het gevaar worstelde
hij zich een weg door het gras en
plotseling stond hij oog in oog met
de panter.
Het duurde een halve seconde;
beide dieren keken elkaar recht in
de ogen en beide schenen verschrikt.
De papegaai kwam het eerst tot
bezinning; hij gaf een luide krijs,
sloeg zijn logge vleugels uit en flad-
Reeds dikwijls is de vraag gesteld,
of er leven zou kunnen bestaan op
andere planeten, doch de kans is
menselijkerwijs gesproken, vrij klein,
dat er in dit zonnestelsel, waarvan
de aarde deel uitmaakt, nog leven
voorkomt in de hoog ontwikkelde
vorm zoals wij dat op onze planeet
kennen.
Die restrictie „menselijkerwijs ge
sproken" moet er beslist bij, want wij
kunnen nu eenmaal alleen maar
maatstaven aanleggen, die wij zelf
kennen. Voor een aardbewoner zou
bijvoorbeeld de oppervlakte-tempe
ratuur van Jupiter (150 graden on
der nul) ondragelijk zijn en al zijn er
dichterbij dan Jupiter een paar pla
neten te vinden (Mars en Venus),
waar de temperaturen minder ver
van ,fl.ardse" waarden af liggen dan
daar, hier is het echter weer de sa
menstelling van de dampkring van
die planeten die ons het ademen on
mogelijk zou maken. Wat natuurlijk
niet wil zeggen, dat er geen leven
(in welke vorm dan ook) mogelijk
zou zijn. Er kunnen ontelbare vor
men van leven bestaan, die wij niet
eens kennen; de natuur is bijzonder
vindingrijk. Maar aangetoond in
de wetenschappelijke betekenis van
het woord zijn zij niet. (Met uit
zondering van de primitieve planten
groei, die men op Mars vindt).
BUITEN ONS PLANETENSTELSEL
Het licht, dat wij van de zon zien,
doet er ruim acht minuten over om
de aarde te bereiken. (Licht plant
zich voort met een snelheid van
300.000 kilometer in de seconde). Van
de zon naar Pluto is het zonlicht on
geveer vijf en een half uur onder
weg. Anders gezegd; Pluto staat 5y2
„lichtuur" van de zon af.
De hier ingevoerde term „lichtuur"
is dus een lengtemaat, precies zoals
het begrip kilometer een lengtemaat
is. In kilometers uitgedrukt zou men
een lichtuur moeten weergeven als
3600 maal 300.000 km., want een uur
telt 3600 seconden en elke seconde
legt het licht 300.000 km. af.
Zo kent de sterrenkunde ook de
lengtemaat „een lichtjaar"; dat is dus
de afstand, die het licht in een jaar
tyd aflegt. Een jaar telt 365 dagen
van 24 uur en een lichtjaar is dus
365 maal 24 maal 3600 maal 300.000
kilometer, oftewel 9,5 billioen km.
(in een rond getal; men schrijft het
voluit als: 9,500.000.000.000 km.).
Nu kunnen we verder. En we zien dan,
dat ons planetenstelsel (de zon met
haar aanhang van negen planeten)
een betrekkelijk kleine ruimte in
neemt. Voorbij die ruimte is er een
grote leegte. En achter die leegte
staan „de sterren". Maar elk van die
sterren is een zon. Wij zien ze echter
zo klein, doordat ze zo onnoemelijk
ver weg staan. De dichtstbijzijnde
ster staat A]/2 lichtjaar van ons af en
er zijn maar enkele sterren, die zich
op minder dan tien lichtjaren af
stand van de aarde bevinden. Wij
zien echter ook sterren, die honderd,
duizend, tienduizend en meer licht
jaren van ons verwijderd zijn. In to
taal telt ons Melkwegstelsel rond
honderd milliard (100.000.000.000)
van die zonnen. En er zijn in het
heelal vele millioenen Melkweg
stelsels.
Zijn wij de enigen?
Verkeerde elk van die zonnen k
een soortgelijke situatie als de onzi
dan zouden er dus negenhonder
milliard planeten ronddraaien in ot
Melkwegstelsel Zou van die negeo-
honderd milliard aardbollen on
ze nu maar eens zo te noemen -
onze aarde nu de enige zijn, die enif
vorm van leven herbergt?
Let wel, lezer: men weet niet öf e
om andere zonnen planeten loper
Zelfs de dichtstbijzijnde vaste sle
(op 4^2 lichtjaar afstand) staat te ve
van ons af om, zelfs met onze groot
ste telescoop, te kunnen ontdekken
of er donkere bolletjes om heet
draaien van eenzelfde type als i>
planeten, die wij kennen. Dat lif
niet aan de kijkers, maar aan om
standigheden, die wij niet meeste
zijn. Het construeren van een nci
grotere sterrenkijker dan die vï
Mount Palomar heeft dus geen zr
als men met dat instrument planete
van andere zonnen zou willen ont
dekken.
Maar op grond van de waarschijn
lijkheidsrekening moet men toch w
aannemen, dat er ook om andere zoi
nen (sterren) planeten moeten loper
En men kan zelfs in wetenschappe
lijke kringen de theorie horen ver
kondigen, dat er in dit Melkwegstel
sel alleen al een millioen planeten
stelsels mogelijk zijn. Geeft men eet
wereld als de onze daarin een be
staanskans van één op tien, dar
zouden er volgens deze theorie in o&'
Melkwegstelsel zeker honderdduizend
planeten bestaan, waar omstandif
heden zouden kunnen heersen, nid
ongelijk aan die op onze eigen aard'
Met daarop wellicht honderdduizend
„mensheden
Indien er echter geen andere rne
thoden worden gevonden dan di«
welke onze techniek nu kent d£
zullen wij voor die eventuele ander
wezens ten eeuwige dage vreemde
lingen blijven.
dr. S. TELLA