Peter Piekos - op de Zaterdagen Marietje van „De klok heit 9'' „Zo zijn de grote mensen nou!" Concert van Mozart bestaat en bestaat niet uit trillende pezen van dode katten ZATERDAG 23 JANUARI 1954 DE LE1DSE CUURANT TWEEDE BI.AD PAGINA 1 Bellen bleek niet nodig, want we troffen de bekende ra dio-imitator Peter Piekos alias Ma- rietje van „De klok heit negen" aan op de stoep van zijn gerieflijke woning in Bergen bij Alkmaar. Voor velen klinkt „aantreffen op de stoep" waar schijnlijk min of meer als de zin snede uit een middernachtelijk pro ces-verbaal en zo'n indruk mogen we niet vestigen, want het was twee urn 's middags en vader Piekos stond juist uitgebreid afscheid te nemen van zijn dochtertjes, die enkele uren gingen slijten op de fröbelschool. Het was een tafereeltje, dat de toe schouwer enige stof tot bespiegelin gen bood, aangezien de rollen waren omgekeerd. Marietje, met haar kin derlijke wijsheid, ontpopte zich hier als een vader, die zelf een paar Ma- rietjes onder zijn commando heeft. „De valhelmen op!", commandeer de Peter Piekos en zonder tegen spraak gingen de blonde krullen schuil onder het regenkapje. Die zijn gemakkelijker dan Jantje en Mariètje van De Klok, dachten wy, en zelfs toen er nadrukkelijk op ge wezen werd, dat de schooljuffrouw niet geplaagd mocht worden, hielden de kleine Piekosjes hun mond. Pa, in zijn creatie van Marietje, zou daarop stellig geantwoord hebben: „Zo zijn de grote mensen nou! Bah, de juf frouw niet plagen en dat terwijl ze in Berlijn een conferentie van de Grote Vier gaan houden!" Moeilijke jaren. Even later zitten we in de huis kamer tegenover Peter Piekos en het valt niet moeilijk, om zich een beeld van deze man te vormen. Hij heeft niet bepaald een gesloten karakter. Een gezelliger prater, van wie een grote hartelijkheid uitgaat en die niets heeft van alle eigenschappen, welke men in zijn geboortestad Am sterdam zo karakteristiek heeft sa mengevat onder de verzamelnaam „kapsones". In deze donkere, innemende man bruist de levenslust en men kan hem niet afzien, dat het leven hem heus niet altijd pretjes heeft gebracht. Toen in 1940 de oorlog in Neder land woedde, maakte hy de gevech ten mee op Waalhaven en het bom bardement van Rotterdam. Toen hij zijn Soldatenpak kon uittrekken, ble ven de berinneringen aan het leed in hem hangen. Hij ging niet terug in zijn oude beroep auto-monteur omdat hij er weinig voor voelde in de door Duitsers bezette garages te werken. Om toch iets te doen, werkte hij enkele maanden bij de fietstax en terwijl hij op de beken de primitieve manier zijn vrachtjes vervoerde, kwam zijn gevoel voor humor weer boven. Al spoedig liet hij dit beroep echter varen op ver zoek van zijn baas, die een afwijkend standpunt innam ten aanzien van de combinatie fietstaxenbiljarten. Hij werd handelsreiziger en belandde tenslotte toch in 't land, waarnaar het grootste gedeelte van de Nederland se jongelingschap getransporteerd werd. Fietstochtje. In een plaatsje dicht bij de Poolse grens werd Piekos chauffeur. Hy trpf het goed met zijn baas en dat is eigenlijk kenmerkend voor zijn bele venissen. Bij alle pech had hij altijd ook geluk. Want in het laatste jaar van de oorlog maakte hij een ver schrikkelijk bombardement mee, maar behoorde toch weer tot de uitzonde ringen. die er het leven afbrachten.. Een getroffen slager, die hij hielp evacueren, stopte hem een handvol weermachtsbonnen toe en daarmede kwam de kans tot ontsnapping. Die bonnen waren geldig in heel Duitsland en daarom pakte Piekos een fiets en begoy rustig in de rich ting Amsterdam te rijden. Het was een tocht van meer dan duizend kilo meter en moeilijkheden waren er le gio. Maar hij hoopte er het beste van en arriveerde inderdaad in Neder land voor de Duitsers de wapens strekten. Vlak bij de grens kwam hij nog een Duitse wacht tegen, maar die was al zo vertrouwd met de onder gang van het Derde Rijk, dat hij iets zei in het genre van „Ga maar naar je moeder, jongen!" Het begon op zolder. En nu moeten we zo ongeveer bij de imitator Piekos terecht komen. Dat imiteren begon eigenlijk heel vroeg. Peter Piekos was in zijn jeugd bevriend met een zekere Jantje Pruis, die in de kleinkunst van heden bekend is als mr. Doodle. Die Jantje had een geluidsinstallatie in elkaar geprutst en als Piekos bij hem speel de, gingen ze op zolder geluiden door de microfoon maken. De jongens wa ren er verzot op en imiteerden kake lende kippen en het geluid van loco motieven. Zo ongemerkt werden ze vrij bedreven in deze kunst en toen ze lid werden van een kanoclub be hoorde imiteren tot een van de at tracties. Met een gitaar en een liedje kon Piekos zijn vrienden best ver maken. En hoe gaat dat dan? Je komt in dienst en 's avonds om tien uur draait de sergeant van de week de lampen uit. Het leger wordt geacht te rusten. In werkelijkheid speelt zich echter nog het een en ander af op de slaapzaal. De een weet dit en de ander dat. En terwijl Piekos verveeld in het donker ligt te staren, krijgt hij ineens zin om een klein kind na te doen of een vertrekkende trein. Wie in dienst geweest is, weet dat men zich met zulke dingen onsterfe lijk kan maken. Tien jaar later komt men je tegen en dan zegt men: „Zeg, jij bent toch die vent van die locomo tief?" Zo maar ineens. En hier begint de loopbaan van de /imitator Peter Piekos. Vlak na de bevrijding kwam hij een vriend tegen, die hem uitnodigde om mee te gaan naar een avondje van de B.S. De jongens hadden zelf een revue in elkaar gezet en het zou een leuke boel worden. Piekos ging mee en amuseerde zich best. Op een gegeven ogenblik echter kwam er iemand naar hem toe. „Zeg, jij maakte vroeger toch altijd die geluidjes?" ,.Ja", zegt Piekos. „Nou man, doe dan ook wat in de revue?" Piekos voelt er niet zo e rg veel voor. Hij heeft geen gitaar en om nu ineens voor zo'n volle zaal te gaan staan. Maar de ander blijft aandringen. Hij leent een gitaar en kort na de pauze komt Piekos op het toneel om „zijn geluidjes te maken". Het werd een groot succes, maar vermoedelijk zou er toch niets uit voortgekomen zijn, als er geen be roepsman in de zaal was geweest. Na zijn optreden krijgt Piekos be zoek. Nee, hij is geen beroeps. Maar voelt hij er iets voor? Er wordt gepraat en onderhandeld met het gevolg, dat Peter Piekos op buurtfeestjes gaat optreden. Twee in één klap. Wie Peter Piekos één keer heeft meegemaakt, begrijpt, dat hij gauw zelf zijn boontjes ging doppen. Als er een feest georganiseerd moest worden, stapte hij zelf naar de baas van het zaakje en bedisselde zijn prijs. De eerste keer, dat hij dit deed. stapte hij bij de organisator binnen en ontmoette daar ook een meisje. Met de organisator sloot hij een con tract voor het feest en met het meis je een contract voor het leven, hoe wel het laatste uiteraard wat meer tijd vorderde dar» het eerste. Lou Bandy zag ook iets in Peter Piekos en bracht hem voor de eerste keer in een grote show. Sindsdien heeft Piekos op de planken van al onze grote theaters gestaan, trad hij in een Duits programma op te Bre men en kreeg zelfs een aanbieding uit Zagreb voor een Engels pro gramma. Daarnaast bleef hij een ge ziene gast op feestjes van verenigin gen. Ook via de radio heeft men vaak naar hem kunnen luisteren op bonte avonden en gedurende het afgelopen jaar verwierf hij zich een goede naam als Marietje van „De klok heit ne gen", in welk programma hij zo als men weet met Alexander Pola de kostelijke kindergesprekken voert. Plankenkoorts. „Ik heb altijd een beetje planken koorts", bekent Peter Piekos, „maar zodra ik het eerste contact met de zaal heb, is het over"; En dan krijgen we een uiteenzet ting over de dingen, die voor de man j op het toneel van belang zijn. j ]-en altijd pret onder elkaar. Ook een Het gemakkelijkste is het optreden i beetje jennen, natuurlijk! Ik trad in een theater. Dan zitten de mensen j eens op in een programma in Carré, naast elkaar en zijn vanzelf gecon-1 Een poosje na mij was er een collega centreerd op het toneel. Als ze aan I aan de beurt. Ik hielp hem met zijn tafeltjes zitten, is het veel moeilijker, i spullen klaar zetten, maar zodra hij Er wordt dan gauw gepraat en dat begonnen was, pakte ik zijn sleutel- mag men niet onderschatten. Er zijn bos en reed weg met zijn auto, die b.v. ook mensen, die als iedereen I voor het theater stond. Ik had het EEN KEEL MET ALLERLEI STEMMEN EN GELUIDEN Imitator in actie, 't Is niet alleen de stem; je moet ook de mimiek „een woordje laten meespreken". uitgeklapt is nog een paar keer hun handen op elkaar slaan. Dat is ver schrikkelijk. „Maar kunt U daar geen opmer king over maken?", vragen wij. I" Piekos kijkt ons ontzet aan. We j voelen al, dat dit een elementaire jfout is. j „Oh, nee", zegt Piekos resoluut. „Ik ben er voor het publiek, het publiek jus er niet voor mij. Misschien is die A nan met het na-klapje wel doof. En l uan zou ik er iets van zeggen! Ik kan j schreeuwde liet publiek toch niet beledigen!" Leuke herinneringeu. Een herinnering uit oorlogstijd. Peter Piekos maakte een tournee door Indië met de Wama's. „Leuke herinneringen heb ik by de vleet", zegt Piekos lachend. „We ma- met zijn vrouw afgesproken. Het wa gentje zette ik voor zijn huisdeur en daar stond al een taxi klaar, om me terug te brengen. De sleutels deed ik weer in de zak van mijn slachtoffer en juist toen zijn nummer afgelopen was, stond ik opnieuw achter de cou lissen. Ik zei zoiets: „Goed gegaan, hè?" Enfin, na een kwartier komt hij spierwit de kleedkamer binnen. „Ze hebben mijn auto gestolen", hij. Meteen rende hij naar de telefoon, om zyn vrouw van de ramp op de hoogte te stellen. Maar daar kreeg hij natuurlijk het laconie ke antwoord: „En je auto staat voor de deur". Zijn vrouw moest nog eens naar buiten gaan. om te zien, of het zijn wagen wel was en toen ging hij zelf kijken. In de avondvoorstelling was hij nog niet over zijn verbazing heen. „Nou ben ik met de tram gegaan en ik meende werkelijk, dat ik met mijn auto was gegaan. Ik zou er op dur ven zweren. Ik ben toch niet gek!" Ilc heb hem maar in de waan ge laten. En in een hotel te Valkenburg hebben we eens de broek van een drummer gestolen. Hij is in zijn pya- ma alle orkestleden en andere me de werkenden afgeweest, maar nie mand wist iets van die broek. 's Morgens voor dag en voor dauw heb ik die broek aan een touwtje tot vlak voor het slaapkamerraam van die drummer laten zakken. Het ont waken van de man moet kostelijk ge weest zijn. De collega, die by hem op de kamer sliep, vertelde, dat de drummer heel langzaam wakker werd,, kalmpjes zijn ogen uitwreef en toen plotseling naar buiten staarde, of er een geest voor zijn raam ver scheen". Terwijl wij gereed stonden om te vertrekken, ging de telefoon. Even later kwam Piekos terug. „Dat is het beroerde van ons vak", zegt hij uit de grond van zijn hart. „Nou moet. ik Zondag gaan werken en dan is mijn dochtertje jarig". Club der Vrije Vrijdenkers r\AT DOEN WE NIMMER MEER! Wij zijn onlangs in een overmoe dige bui aan het slootje springen ge weest en of nu onze aanloop te kort is geweest, onze sprong mikte in ieder geval verder dan de stok lang was. Na een ondeelbaar ogenblik van twij fel: „haal 'k 't of haal 'k 't niet", zak ten en zonken we in de kille bagger.... Het schijnt, dat zulke polder-dra ma's vaker zijn voorgekomen, want er is een behartenswaardig spreek woord uit ontstaan. Gedachtig dat spreekwoord over het verre springen en de lengte van de stok, keren we terug tot de vaste oever van onze vorige beschouwing: de mens, ons ik, ons eigen bestaan. We waren al pra tend gekomen aan de rand van de wijde wateren van een buiten-aards overleg, waarvan we overal de spo ren, prenten en indrukken konden I bespeuren. Er is een Frans spreek- I woord, dat ook al aan het polsstok- springen kan ontleend zijn: „reculer I pour mieux sauter teruggaan om beter te springen". Dat doen we nu. FVE MENS, ons ik, ons eigen be- U staanMaar nu sturen we de mens niet naar de Canadese wilder nissen, waar hij toch maar de kans beloopt door wolven verslonden te worden. Hij fietst of bromt eenvou dig op een heldere nacht stad of dorp uit en we laten hem, voor mijn part, de eerste kievitseieren zoeken midden in de winter, midden in de polder. Het is voor die mens een bij zondere ervaring, want na zijn ver geefse poging de koningin te verblij den met zijn vondst, zal hij een an dere vondst doen, namelijk de reus achtige stilte van het middernachte lijk uur en de dwaze verbazing dan alleen te staan met boven zijn hoofd het krioelen van trillioenen sterren. Laat ons wederom zeer nuchter blijven, gelijk het vrije vrijdenkers betaamt. De mens hy staat daar als voortbrengsel van de .slapende, aarde en als zodanig opgenomen in het heelal. Hij staat daar als een ooievaar of reiger op twee stelten, maar hij is geen ooievaar of reiger, want deze gevederde bewoners der aarde kun nen vliegen, en dat kan een mens niet eens,en bovendien heeft hij geen veren pak, maar is van nature bijna zo naakt als een kikker of een pier. i Wanneer ge nu belooft verschrik kelijk nuchter te zijn, durven we het te zeggen: een mens heeft een dierlijk lichaam, net als andere dieren. Hij moet zuurstof inademen en voedsel innemen en uitlaten, vocht innemen en uitlaten en alle andere levens functies verrichten op de wijze der dieren. Hij wordt gedreven door de zelfde dryfveren of instincten als andere meer ontwikkelde dieren. Hy kan zo trouw zijn als een hond, zo vals als een kat, zo lui als een var ken, zo zachtmoedig als een schaap en zo stom als het achtereind van een koe. "ET ENIGE, ZEGT MEN, waarin 4 ij van alle dieren verschilt,'js'3e grotere omvang van zijn hersenen en dat heeft hem ondanks zijn naakte misdeeldheid een grote voorsprong gegeven op de andere dieren, welke minder hersenstof be zitten. Weliswaar schynen de oor spronkelijke mensen, wier versteen de resten hier en daar over de wereld worden opgegraven, een kleiner schedelinhoud te hebben gehad en bovendien een meer vooruitstekend kakement, dat aan de apen doet den ken, maar men heeft ook weer ver steende resten („fossielen") gevon den, welke een even grote en zelfs groter schedelomvang hadden dan het gemiddelde van de tegenwoor dige mensen en een even fraaie „ge zichtshoek" als u en ik. De vondsten zijn betrekkelijk schaars en dikwijls onzeker, maar in 't algemeen kan worden aangenomen, dat de mens zowel naar schedelinhoud als uiter lijk voorkomen een groei en ontwik keling heeft doorgemaakt, welke in onze ogen althans een verbetering, en verfraaiing zijn. Wanneer we ver melden. dat de oorsprong van het menselijk geslacht geschat wordt maar het is een grove schatting^— op 40.000 jaar geleden, dan hebt u in kort bestek wat er vermoed wordt van de eerste mensen. WE MEENDEN GOED TE DOEN, omdat we vrije vrijdenkerij zfjn, dat alles te vertellen, want ge ziflVbet op een of andere dag tóch óp fabriek of werk of in de trein Of door de ra dio Of uit tijdschriften vernemen. - Maar na dat alles verteld te heb ben, gevoelen we behoefte even har telijk in de lach te schieten om uw veroouwereerdheid of misschien om uw verontwaardiging. Geliefde vrij denkers! Blijf in vredesnaam nuch ter. Het baat u niets als een struis vogel de kop in het zand te steken. We herinneren ons als de dag van vandaag, dat wij als 18-jarige bij va der kwamen en zeiden, dat we er vast van overtuigd waren, dat de mensen van de apen afstamden! De brave J man verschrikte daar hoegenaamd niet van. Het was een zeer verstan dige vader en misschien dacht hij het- zelfde als wij. Maar dan dachten va- I der en zoon beiden verkeerd. Niet dat voor geloof of ongeloof deze kwestie veel uitmaakt, maarte allermodern ste wetenschap ontkent die lijnrechte afstamming van.de apen ten sterkste. I Nu zij over wat meer gegevens be schikt en de ontwikkelingswetten der levende natuur misschien ook wat eerlijker bestudeert, ziet zij zich ge plaatst voor het feit, dat de geleide- j lijkheid der levens-ontwikkeling j plotseling sprongen is gaan nemea alsof er onverwacht in de gang van zaken werd ingegrepen. Deze spron- gen komen zowel in de plantaardige als dierlijke natuur voor. Wanneer we goed zijn ingelicht, zijn er vele mensen ten onrechte van hun geloof afgevallen, omdat ze aan de j apen geloofden en uit het boven staande ziet ge, dat het niet erg ver standig is zo maar een-twee-drie van zijn stokje te vallen, want de we tenschap vergist zich, hm!, nogal eensZij prijst als de hoogste wijs heid aan, wat ze 25 jaar later ape kool noemt. Wat zij nu met die „sprongen" te berde brengt, lijkt meer op een Bijbelverhaal dan op het eertijds alleen-zaligmakende Darwinisme. INTUSSEN STAAT DE MENS, die wij in de polder aan het kievits eieren zoeken gezet hebben, dierlijk en zelfs beestachtig te rillen van de kou. Zie daar dat mensje, opgenomen in de wenteling van het schitterend heelal; zie dat klein wezentje bloot gesteld aan de onwrikbare wetten van de natuur. Rondom is het duister en stil en de mens verbaast zich, dat hij daar eenzaam staat in de wijde spreiding van het sterrenheir. Hij i vraagt zich zwijgend af: wie ben ik? j Vanwaar ben ik gekomen? Waar ben ik? Waar ga ik heen? Hij voelt in j zijn lichaam het regelmatig kloppen van het uurwerk van het hart en hy verwondert zich er over, wat er van I hem worden zou als eensklaps dat I bloedend pompje ophield te klop penHij weet het, eens zal dat ge beuren en wat dan? I Stelde in de vorige bijeenkomst I reeds een enkele reislustige zwaluw ons voor een onoplosbaar raadsel de aanwezigheid van de mens, van u en mij, op aarde is nog meer be vreemdend. Van de wetten, welke het leven tot ontplooiing brachten, weten we niets. Men kan daar in dikke, ge leerde boeken lang of breed, zus of zo over praten, het'eind van het lied is: we begrijoen het niet. We zien dui delijk de leidraad en het enige, wat wij begrijpen, is dat die leidraad met overleg gesponnen wordt. Van het leven zelf, zoals zich dat in kwistige rijkdom, schoonheid en vernuft op aarde openbaart, snappen we evenmin iets. Uit de zeer merk waardige instincten van de levende natuur neem slechts de werkver deling in de republieken van de bijen en mieren! leiden we af, dat de natuur bezield is door het „le ven" (door „iets", waarvoor we geen andere naam hebben), dat met ge bruikmaking van de dode stof, in deze dode stof een onstoffelijk, geestelijk element brengt en voor zijn eigen doeleinden aanwendt. Een vogeltje zingt zijn vreugde uit.... een hond blaft voor een koekjeen de bijen leggen een wintervoorraad aan.maar de doofstomme aarde is van al die levenslustigheid wel de voedster, maar niet de moeder. Reeds vóór de aanwezigheid van de mens, waren op de aarde geeste lijke krachten werkzaam van ver schillende aard, maar toen de eerste mens op aarde ontstond r\E MENS is in stoffelijke aanleg ^opgenomen in de levende natuur, maar hy de laatst-gekomme aan het einde van de bezielde leidraad onderscheidt zich van alles, wat daarvóór zich ontwikkeld had. Hy moet eten en drinken en adem halen om in leven te blijven; hy heeft instincten, driften en aandoe- nineen, welke wezenlijk niet ver schillen van de dierlijke; hij handelt eveneens vaak uit opwelling of ge woonte, maar daar boven-uit heeft hy zelf het heft in handen. Terwijl de gehele levende natuur reilt en zeilt door een hem wetmatig mee gegeven overleg, welker begrenzing zij niet te buiten vermag te gaan. is aan de mens dit overleg zelf ge schonken. Hem is zelfbestuur geschon- KOU-KOORTS-GRIEP SANAPIRIN (Mijnhardt) veelvoudi- ge geneeskracht door veelvoudio» samenstelling. p,„ ,0 b0\ Adverii.-nticï ken, met de daarbij behorende zelf kennis en zelfbewustzijn. Hij vraagt zich af: wie ben ik ?Hij vraagt zich af: zal ik 't zo doen of zal is het anders doen? Wanneer de geleerden bij hun opgravingen ergens een verzame ling steentjes vinden, die alle op de zelfde manier toegespitst zijn, maken ze meteen daaruit de gevolgtrekking: hier zijn in oer-oude tijden mensen geweest, die kunstmatig jachtwapens hebben vervaardigd, en ook, zo diep in het verleden als ze maar enigs zins kunnen doordringen, het nuttig gebruik van het levensgevaarlijke vuur hebben begrepen. De reusachti ge moderne techniek is de rijpende vrucht van het verstandelijk overleg, niet door de natuur overheerst te worden maar de natuur te beheer sen en de typisch menselijke harts tocht het onbegrepene te willen be- griioen. Behalve het eigen overleg, verstand of rede genoemd, ontdekken we, zo- vèr als er maar duidelijke sporen van menselijke aanwezigheid opge diept konden worden, zijn merkwaar dige handelingen met gestorven soortgenoten. Hoe zonderling hun handelwijze naar onze opvattingen ook is geweest, er spreekt duidelijk uit, dat het raadsel van de overgang van leven in dood hen zeer heeft ge boeid en tot nadenken heeft gestemd. Ovér hun verdere gedragingen we ten wij uiteraard niets, maar de do- den-dienst wijst er op, dat zij er be paalde zeden op na hielden. Bovendien kennen we uit een zeer lang geleden verleden het vermogen der mensen de omringende wereld in tekeningen weer te geven, het ver mogen en de behoefte tot eigen scheppingsdrang, de neiging zelf te scheppen, iets tot stand brengen. In de holen, welke zij bewoonden, zijn prachtige, werkelijk meesterlijk ge troffen wandtekeningen, schilderin gen en ook beeldhouwwerken ont dekt. Voor zover we kunnen nagaan en de schaarse gegevens toestaan, heeft de vroegere mens in aanleg in niets verschild van de bestaande mens. Het was altijd een zeer bijzondere verschijning, niet naar het bestaan maar naar de geest totaal verschil lend en ver uitstekend boven de die ren te land en zee: redelijk, met eigen overleg, zedelii!:. met eigen wetten en ook een onblusbare be geerte zelf te scheppen en kennend te doorgronden. z Vervolg n»» «v tweede blad.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1954 | | pagina 7