Montmartre, centrum van vermaak, is dood en voorbij ONTMOETEN ER SLECHTS ELKAAR Laat ons Maria's minne zingen TOURISTEN ZOEKEN PARIJS, MAAR... KERSTNUMMER 1953 4 DE LEIDSE COURANT PAGINA 3 U/AAR DE MOULIN ROUGE DRAAIDE f MONTMARTRE! Een naam, die visioenen oproept uit een voorbije tijd, toen Pa rijs nog een centrum van vermaak had, dat bekend was over alle werelddelen. Namen als die van de Folies Bergère, Mistinguett, Maurice Chevalier, Du Lapin Agile en Aristide Bruant doemen op uit de nevelen der herinnering. Montmartre, tref punt van vrolijkheid, centrum van grote artisten, waaronder zich schilders als Cé- zanne, Manet en Utrillo bevonden. Mont martre, symbool van het zorgeloze, feesten de Parijs uit de Belle Epoque van de eeuw wisseling, eens het trefpunt van de groten der aarde. Thans een vervallen wijk, waarin het leven van gewone mensen geleefd wordt, zoals men dat in de kostelijke film „Plus de vacances pour le bon Dieu" (Boef jes van Montmartre) heeft kunnen zien, en waarin kunstmatig de schijn wordt op gehouden van een onherroepelijk voorbij verleden. „Montmartre est mort et passé", zei een Franse vriend ons eens. Dood en voorbij. Het gTote, bruisende leven is er uitgeblust. Het leven waarvan Pierre la Mure in zijn roman „Moulin Rouge" die de Amerikanen zeer matig hebben ver filmd zo'n boeiende beschrijving gaf. Het waren dit boek en deze film, die ons, ondanks alles, op een prachtige herfstmid dag toch eens naar Montmartre dreven. DOOD EN VOORBIJ. We dachten er weer aan bij het zien van de stille straatjes, de moe voorover hangende huizen, die elkaar moeten vasthpuden om niet te val len, de verveloze gevels en de honden^ die snuffelen in op straat geworpen afval. Niets is vergankelijker dan roem. Nau welijks veertig jaar geleden was Mont martre nog een centrum van bruisend le ven; thans spreekt men er met een wee moedig glimlachje over. Toen de eerste wereldoorlog uitbrak, verstomde er het ru moer. Montmartre bleef achter als een feestzaal na het bal: Rafels en stoelen slor dig dooreen, uitgedoofde lampionnen aan de muur, een vertrapt feestmasker op de grond. MONTMARTRE is een van de drie heu vels waarover Parijs gegroeid is. Een eeuw geleden was deze heuvel nog be groeid met wijnranken. Boven vond men een dorpspleintje, dat nu de Place du Tertre is, met het oude kerkje Saint Pierre, waarvan de zoldering gedragen wordt door twee marmeren Romeinse zuilen uit de eerste eeuwen van de Parijse geschiedenis. De romantische dorpssfeer van Mont martre trok kunstenaars aan, die verwij derd van het drukke stadsrumoer wilden wonen en werken. Vervolgens verrezen er café's en nadien ook oorden van amuse ment. Op Montmartre aanschouwde het ca baret zijn levenslicht: Chat Noir, Le Mirli ton, Du Lapin Agile, Centra, waar kunste naars elkaar ontmoetten, dichters hun nieu we werken voordroegen, schilders hun doe ken bespraken en chansonniers hun liede ren zongen. Langzaam drong dit alles tot Parijs door; men wilde er die kunstenaars wel eens zien. In „Du Lapin Agile", dat toen nog het „Cabaret des Assasins" heette, moest zelfs een ezel rondlopen, die cognac dronk en alle glaasjes uitlikte. Dat moest gezien worden! EN TOEN KWAM 1889, het jaar van de wereldtentoonstelling in Parijs. Hon derdduizenden vreemdelingen zouden er naar de Lichtstad komen, niet alleen om de tentoonstelling te zien, maar ook om zich te vermaken. Niemand, die dit beter begreep dan een zekere monsieur Zidler. Wat Montmartre tot dan toe geboden had, r\OOD EN VOORBIJ. Als we 's middags moeizaam de trappen van de Buttc be klommen hebben en eindelijk van aange zicht tot aangezicht tegenover de Sacré Coeur staan de Heilig Hart-kerk, die in 1912 on het topje van Montmartre werd gebouwd zien we alleen wat slenterende touristen. die over de ballustrade hangen om te genieten van het prachtige uitzicht over Parijs. Het is er zó stil, dat het huilen var» een kind er opvalt. We wandelen achter de Sacré Coeur om en komen op de Place du Tertre, die ogen, schijnlijk nog steeds het oude dorpsplein tje van vroeger is. Er staan een paar Zon dagsschilders te penselen: natuurlijk weer de Saint Pierre met de Byzantijnse torens van de Sacré Coeur op de achtergrond. Dan begint de dwaaltocht door de nau we steegjes en straatjes. Overal is het stil. Hier hangt een vrouw uit het raam om iets te vertellen tegen madame haar buur vrouw, daar hangt een kinderwasje te dro gen, elders staat een man te prutsen aan z'n motorfiets. Zo belanden we dan tenslotte in de be kende Rue Lepic, maar ook hier heerst een stilte, die bijna onwezenlijk aandoet. Eindelijk is de lange straat ten einde en was niets in vergelijking met wat hij zich voorstelde te gaan doen. Zo rijpte in hem het idee van de „Moulin Rouge", waarin de meest gedurfde shows gebracht zouden worden die Parijs ooit gezien had. Aan de Boulevard de Clichy verrees een grote danszaal, bekroond door een houten, rood-geverfde molen met draaiende ver lichte wieken. En La Goulue danste er de cancan, zoals er in Parijs nog nooit ge danst was; een wilde dans van waaiende kant-rokken, die het publiek in vervoering bracht. Met één slag had de Moulin Rouge naam gemaakt; de Folies Bergère en l'Ely verbleekten bij het valse rode licht, dat de Moulin uitstraalde. Een van de trouwste bezoekers was Henri de Toulouse Lautrec, de aanvankelijk mis kende en later hoog vereerde schilder, die met zijn tekeningen, en schilderijen deed wat Aristide Bruant in zijn liedjes had ge daan, het navrante leven van danseressen, kellnerinnen en lichte vrouwen bijtend rea- staan we op de Place Blanche aan de Bou levard de Clichy. En daar is dan de Moulin Rouge. Het valt wel tegen. Is dat nu de Rode Molen, die zo'n grote rol heeft gespeeld in het wilde leven van Montmartre? Een gewone bioscoop en een dancing zijn er van over gebleven. Vergane glorie. Toch treft deze ontmoeting ons. Door deze deur is Toulouse Lautrec honderden keren naar binnen gegaan en heeft hij van Sarah achter de bar een glas cognac of absinth gekregen. Onder deze molen heeft hij z'n 'wonderden schetsen gemaakt, driftig op het papier gegooid. Op dit trottoir heeft hij 's nachts na sluitingstijd gestaan, wachtend op een fiacre, die hem naar huis zou bren gen. Auto's razen voorbij, maar het is toch alsof men de nachtelijke stilte nog proeft, verstoord door de tong-klakkende koetsier en het heldere getrappel van paardehoeven op de ronde keien. WÜ.ER BOVEN op de heuvel. Het is in middels avond geworden en van het vriendelijke dorpspleintje is niet veel over gebleven. De half verzakte huisjes zijn ver licht met neonbuizen in de kleur van kle verige zuurtjes. Het blijken dure restau rants, bars, dancings en cabarets te zyn. De stille straatjes rondom zijn tot leven geko men; de ene dure slee na de andere rijdt naar boven. Vrolijke mensen stappen uit; arme mensen, die menen dat zij nu in het echte Parijs zijn Uit de stegen sluipen ongure elementen te voorschijn, die het daglicht schuwen en zich pas vertonen wanneer de avond ge vallen is, omdat er dan wellicht iets te verdienen valt aan de rijke touristen, die hier hun zielloos vermaak komen zoeken. Op de Place du Tertre zijn de Zondags schilders verdwenen en onder de parasols zijn tafeltjes gedekt, die door kleurige lam pen beschenen worden. Dineren in de scha duw van de Sacré Coeur; een sensatie om eenmaal weer thuis in San Francisco of Stockholm nog lang over na te praten. „Parijs is toch wel enig", zeggen ze dan. De stakkerds hebben niet in de gaten, dat zij geen enkele Parijzenaar zien. Die zit rustig thuis of hangt met z'n buurman over het zinc in een bistro op de hoek, waar zij een glaasje nemen op die vermaledijde politiek. Flarden muziek waaien ons uit een ge opende deur tegemoet. „Moulin des amours, tu tournes tes ailes", zoals Jane Avril in de „Moulin Rouge" zong. Liefde-molen, draai je wieken Jl/IONTMARTRE 1953. Een amusements- centrum voor vreemdelingen, dat niets met Parijs te maken heeft, waar de ro mantiek van het artistendom reeds lang verdwenen is om plaats te maken voor een surrogaat, dat de vreemdelingen echter graag blijken te slikken. Met een zucht van verlichting staan we weer beneden, weer in het echte Parijs. Bo ven ons troont de Sacré Coeur, helder ver licht door tientallen schijnwerpers, als een trouwe wachter over iets dat dood en voorbij is. De schamele resten van wat eens het Montmartre van Toulouse Lautrec en Aristide Bruant was. En starend naar omhoog ir het alsof we Edith Piaf in het derde couplet van „Les Trois Cloches" horen zingen: „Hélas, tout va se desséchant" NIC. SCHRAMA. Laat ons Maria's minne zingen van harte blij, van stemme klaar; zij droeg tot heil der stervelingen de vrucht des levens, zoet en zwaar. Zij ging met Joseph langs de wegen naar Bethlehem, 't was 's avonds laat, doch niemand was haar groet genegen en in geen herberg vond zij baat. Zij klopten aan, maar geen der deuren wilde op hun vraag geopend zijn. Maria wist: nog weinig uren dan zou haar Kind geboren zijn. En Joseph keek Maria dringend, vol sombere gedachten aan, hij fluisterde: Mijn welbeminde, waar moeten wij nu slapen gaan? Een rijke burger deed hen open, zij vroegen nederig onderdak; hij zeide: Heb je ver gelopen? Heb je veel dieren, zwaar gepakt? Wij hebben niets dan deze dieren, een os, een ezel dat is al. Dan ben je arm, mijn beste vrienden, 'k weet niet hoe ik je bergen zal. Toen is een arme boer gekomen, die zag Maria, bleek en klein; hij riep: Moet je nog verder lopen? Dat meisje zal haast moeder zijn. Ik weet een stal, wel wat vervallen, maar voor èèn nacht zal het nog gaan. Maria, Moeder van ons allen, heeft daar de bittere kou doorstaan. De klok sloeg twaalf gedragen slagen, Maria baarde stil haar Kind; zij had geen wieg om Hem te dragen, geen warmte in den guren wind. De houten voerbak van de beesten, een steen als kussen, dat was al; dit was de rustplaats van den Meester, den Schepper van het rijk heelal. (Zestiende eeuws Frans kerstliedje van een onbekende dichter, vertaald door Gabriël Smit). Links: De Place du Tertre, eens een lan delijk dorpspleintje, dat het uiterlijk ook gebleven is. Het kleine oude kerkje Saint Pierre de Montmartre wordt sedert 1912 overheerst door de hoge torens van de Sacré Coeur. Twee kerken dus, die met de achterzijden naar elkaar gebouwd zijn. Rechts: De grote Sacré Coeur is meer in drukwekkend dan mooi. Aan de voorzijde bevindt zich een monumentale ingang, waarop twee ruiterstandbeelden. Vanaf deze plaats heeft men een onvergetelijk schoon uitzicht op de millioenenstad Parijs. (Foto's: „De Leidse Courant"). listisch uitbeelden. Op hem deed Zidler een beroep, toen na de wereldtentoonstelling de Moulin vergeten dreigde te worden. Ein delijk stemde Toulouse toe; hij maakte een affiche, dat de Moulin weer in het mid delpunt der belangstelling bracht. Parijs sprak er schande van en was er verrukt over. Nog nooit had iemand het aange durfd zó'n affiche te rhaken: Valentin in silhouet en La Goulue die de cancan danste. Weer stroomde de Moulin vol, weer trok de cancan duizenden bezoekers. DLOTSELING was het afgelopen. De eer- ste wereldoorlog maakte een definitief einde aan wat Pairijs de Belle Epoque noemde; veertien jaar had zij de eeuw wisseling overleefd. Montmartre zakte in een, de lichten doofden. De meeste artisten warer» reeds lang ver dwenen. In Montparnasse hadden zij reeds een ander centrum gevonden. Maar ook hier werden zij door het publiek achter haald, gevolgd door de touristen. Weer was het een wereldoorlog, die er een einde aan maakte. Montparnasse is bijna weer even stil als tevoren. Na de tweede wereld oorlog doken de artisten op in hun nieuwe centrum: Saint Germain des Prés. Een typisch oud, vervallen straatje in Montmartre en een even typisch straatbeeld van de Boulevard de Clichy.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1953 | | pagina 13