Kees Verhulst trekt goochelend
en buiksprekend door ons land
Het feest der hoop voor hen
die niet meer hopen kunnen
het gestolen
keRstkinö
'T BEGON AL VROEG
eeRste pop»
meöicrjnfles met
knolRaap
keRstaapjes
Kerstmis inFriedl and
KERSTNUMMER 1953
DE LEIDSE COURANT
PAGINA 8
Vervolg van pag. 7.
onzacht bij de arm en trok haar
vooruit. Ik zag nog alleen haar ge
bogen kopje en haar bleek verschrikt
gezicht. Maar tot mijn verwondering
zag ik geen tranen bij haar. Ja, haar
gezicht scheen geheel verstijfd en
willoos liet zij zich door de koster
meenemen.
Toen wij in het dorp aankwamen,
zagen wij de mensen reeds aan de
weg staan en ons afwachten. Om mij
heen werden door de jongens en
meisjes allerlei vermoedens geuit
over de straf, die Anna nu krijgen
zou.
Daar gebeurde iets onverwachts:
op de holle weg, die van het dorp
de berg op voert, kwam de pastoor.
Ik zag, hoe hij bleef staan en toen
langzaam op ons .toekwam.
De stoet bleef staan, en de pastoor
zei met zijn rustige stem:
„Wat is er aan de hand? Is de
kleine iets overkomen?"
„Overkomen? Neen", riep de kos
ter. „Het is een slecht kind, zij brengt
de hele school, het hele dorp in op
spraak".
En nu werd afwisselend door on
derwijzer en koster verslag uitge
bracht over het gebeurde.
Mij klopte voortdurend het hart in
de keel en mijn ogen rustten gespan
nen op het gezicht van de pastoor.
Ik zag, hoe zijn trekken eerst ern
stig en bedroefd stonden. Maar,
toen de meester vertelde, hoe Anna
met het Kindje Jezus op de houtblok
in de schuur gezeten had, en hoe de
kinderen daarbij zingend om haar
heen dansten, verscheen er plotseling
een lachje op het gezicht van de pas
toor. En toen zag ik, hoe het witte
handje van Anna zich aarzelden op
zijn zwarte toog legde, alsof zij bij
hem hulp wilde zoeken. En ik zag
niets meer dan die bange, hulpzoe
kende hand. Er was een ogenblik
stilte, toen legde de pastoor zijn hand
op Anna's hoofd en zei:
„Wat wilde je dan met het Kindje
Jezus, Anna? Waarom heb je het uit
de Kribbe genomen?"
Toen stroomden de eerste tranen
uit Anna's ogen en onder heftig
snikken, stamelde ze, met beide han
den aan de toog geklemd de woor
den: „Ik wildemet het Kindje
Jezus alleen maar Eia Popea doen
en het dan weer terugleggen
De pastoor knikte en het glim
lachje op zijn gezicht was nu een
brede heldere lach geworden.
„Ik geloof", sprak hij tot de mees
ter en de koster, dat het geval niet
zo erg is.
Laat de rest maar aan mij over. Ik
geloof dat Anna later een goed moe
dertje zal worden, dat God veel kin
deren schenkt, waarmee zij „Eia
Popea" kan spelen. En ons schoon
Kerstfeest zal door het gebeurde niet
bedorven worden".
Hij trad op de koster toe, nam het
Kerstkindje en zei: „Zo en nu zal ons
Anna het Kerstkindje weer naar
Maria en Jozef terugbrengen en in
Kribbe leggen".
Toen gaf hij het Anna in de arm,
nam haar bij de hand en liep met
haar het dorp door naar de kerk.
Zwijgend en aarzelend volgden on
derwijzer en koster. Wij kinderen
waren echter gerust en blij.
Toen wij echter binnentraden'werd
het eensklaps plechtig en stil onder
ons, want wij zagen, hoe de pastoor
Anna Kristel naar de Kribbe bracht
en hoe Anna nederknielde en het
Kerstkindje weer op het hooi legde.
Toen nam de pastoor haar mee naar
de sacristie en toen zij er enige tijd
later weer uitkwam» zag ik wel nog
de vochtige sporen van tranen op
haar wangen, maar op haar gezicht
lag louter vreugde en geluk.
117IE MET DE POPULAIRE HUMO-
RIST, goochelaar en buikspre-j
ker Kees Verhulst een wandeling
door Delft maakt, moet er zich op
voort Mden in iedere straat min- j
stens atig maal „Dag ome Kees!"
te ho. roepen. En Kees schijnt
daar nooit genoeg van te krijgen, j
Hij lacht, hij maakt grapjes en hij
geeft handen met een enthouisasme, j
of het steeds de eerste keer is. Een
kindervriend van formaat. „Dat zijn
mijn jongste klanten' zegt hij
lachend. „In mijn eigen plaats ben ik
zo vaak opgetreden, dat iedereen me
kent en kinderen willen de vriend
schap graag onderhouden. Ik vind
het leuk!"
Kees Verhulst is een man met ar-
tiestenbloed. Toen hij goed en wel
op de lagere school zat, prutste hjj
een poppenkast in elkaar, die al
spoedig bij zijn schoolvriendjes in
hoog aanzien stond. In een poortje
gaf hij voorstellingen, die tegen be
taling van een pijpje drop of een
chocolaadje de kunst moet ten
slqtte betaald worden konden wor
den bijgewoond. De conflicten tus
sen Jan Klaassen en echtgenote ver
zon hij zelf en als hij vandaag aan
de dag ergens in Delft op de plan
ken staat voor volwassenen, zijn er
in de zaal dikwijls oudere mensen,
die hele verhalen weten uit die goeie
oude tijd.
VERLANGEN NAAR TONEEL.
„Ik heb eigenlijk altijd het verlan
gen naar het toneel in me gehad,
zegt Kees. „Toen ik twaalf jaar was,
werd ik smid-bankwerker en daar
mede kwam de kans waar ik al lang
op geloerd had. Ik ging 1.50 in de
week verdienen, van welk bedrag
een dubbeltje zakgeld werd afge
schoven. En daar had ik op ge
wacht. Want in die tijd had je de
R.K. Jongelingencongregatie, die een
heleboel clubs had o.a. ook een to
neelclub. Het lidmaats Siap kostte
10 cent, zodat ik m'n hele zakgeld er
tegenaan smeet om toneel te kunnen
spelen. En niet tevergeefs! Op de eer
ste de beste ouderavond kreeg ik een
rolletje van vijf regels in „Bartje de
kreeg. U weet, hoe dat gaat? Geluk
kig, want mijn vrouw zit erbij."
EERSTE EIGEN NUMMER.
Toch heeft de verkering Kees Ver
hulst dichter bij het toneel gebracht.
Op feestjes van de dansclub deed hij
graag voordrachten, afgewisseld met
een liedje. Een pianist zag er iets in.
Hij nam Kees mee naar Den Haag,
waar voor een zacht prijsje een twee-
schoorsteenveger". Ik was verrukt,
dat voelt u wel. Maar nu geef ik u te
raden, wie er destijds de regie had
van deze voorstellingenOnze
plaatsgenoot Henk Schaareman, de
bekende voordrachtskunstenaar Henk
Schaer, welke naam u vermoedelijk
meer zegt.
Mijn eerste grote rol speelde ik in
„De gril van de hertog" en daarna
heb ik regelmatig bij het amateur
toneel gespeeld tot ik verkering
de hands smoking op de kop werd
getikt en dezelfde avond stond de
bankwerker in zijn nieuwe werkpak-
je op het toneel bij een jubilerende
gymnastiekvereniging. Drie avonden
achtereen moest hij op treden. Op
de eerste avond bracht Kees-twee
voordrachten en twee liedjes; op de
derde een voordracht en twee liedjes
meer.
„Je vergeet die piano", zegt me
vrouw Verhulst plotseling.
„Welke piano?", vraagt Kees.
„Die ze op zekere dag bij je moe
der kwamen brengen, toen je achttien
was. Ze wist nergens van. Op afbe
taling gedocht, zo maarineens."
„Ach", grinnikte Kees, „je moet
je plannen direct uitvoeren. Ik dacht:
Laat ik pianoles nemen, dan kan ik
zelf mijn liedjes en muziek maken.
En het is gelukt. Tegenwoordig doe
ik het allemaal zelf. Dan ben je
niet zo afhankelijk."
PECH GENOEG.
Overigens heeft het Kees niet altijd
meegezeten. Toen hij even in de
twintig was, kwam hij op onzachte
wijze in aanraking met een auto.
Bijna een week lag hij buiten westen
en daarna hadden de doktoren nog
negen maJnden nodig om hem weer
op te knappen. In Mei '40 werd in
Rotterdam zijn zaak bij het bombar
dement volkomen verwoest. Dit is
eigenlijk aanleiding geworden, dat hij
zich geheel aan de kleinkunst ging
geven. Voordien gaf hij iedere week
een paar voorstellingen, maar voor
alle zekerheid hield hij zijn zaak aan.
„Weet U, wat mijn theorie is?"
vraagt Kees. En direct vervolgt hij:
„Alles meteen goed aanpakken en de
schepen achter je verbranden.
Ik heb eens een poppenkastmiddag
verzorgd voor een jeugdvereniging.
Na afloop zei ik tegen het bestuur:
Volgend jaar geef ik ook een goo-
chelnummer. U begrijpt, daar zat ik
aan vast. Ik moest wel en daarom
Kees Verhulst met een van zijn pop
pen; de intelligentste mogen we wel
zeggen, want het mannetje kan zelf
roken en drinken. Wat dat aangaat
doet hij niets voor zijn baas onder.
Rechts: Kees in een van zijn voor
drachten.
begon ik te oefenen. De hele avond
voor de spiegel iedere truc uit pro
beren tot en met. Mijn vrouw werd
er wel eens melig van, maar ze heeft
me prima geholpen. De goochelmid-
dag werd een succes".
BUIKSPREKEN.
„Met buikspreken ging het net zo",
vervolgt Kees. „Ik zag eens een buik
spreker optreden en toen dacht ik:
Dat kan ik ook! Dezelfde avond ben
ik begonnen aan mijn eerste pop. De
hoofdbestanddelen waren een medi-
cijnfles en en knolraap. Daar deed
ik een vies kleverig papje over en
er kwam warempel tenslotte een kop
te voorschijn. Met een massa veertjes
en touwtjes kon de mond in bewe
ging worden gebracht, terwijl er
tevens een knipoogje mogelijk was.
Vergeleken bij de poppen, die ik nu
heb, was het natuurlijk een pruts-
ding, maar tóch deed die pop het.
Tegenwoordig werk ik veel met
twee poppen: een heertje en een
schoffie. Die kan ik zelfs laten roken
en drinken. Het bewegen van de lip
pen en alle andere handgrepen is 'n
kwestie van routine. De moeilijkheid
is een goede tekst. Daar zit ik soms
dagen op te broeden. Je moet allerlei
verrassende wendingen zien te vin
den.
GEZELLIG VAK.
'Kees Verhulst staat al zo'n dikke
dertig jaar op de planken, waarvan
goed dertien jaar als zuiver beroeps-
artist. Het bevalt hem best, hoewel
hij vaak van trappen valt. Dat
schijnt er bij mq nu eenmaal bij te
moeten zijn. Een keer viel ik van de
trap op het moment, dat ik moest
opkomen voor een parodie. Ontzet
tende pijn in mijn hoofd en ik kon
het maar net uitspelen. Op het mo
ment, dat het doek viel, viel ik
ookbewusteloos.
En dan zijn er natuurlijk de grapjes
van de collega's. Kees moest eens
met zijn poppen optreden en net zat
hij op zijn stoel, of hij voelde, dat er
ijswater op was gedaan. Achter de
coulissen loerden tientallen ogen,
maar Kees liet zich niet kennen. Met
de moed der wanhoop bracht hij zijn
nummer en in de zaal bemerkte
niemand iets van de mop.
Terwijl we ons gereed maakten om
te vertrekken, kwam de jongste zoon
thuis. Die heeft het ook. Hij treedt
wel eens met zijn vader op en op
school is hij de geknipte man voor
feestjes. Hij brengt een goed clowns
nummer, volgens Kees en die kan 't
weten. Waarschijnlijk zal Gijs de
voetsporen van zijn vader drukken,
maar eerst moet hij 'n goed reclame-
en decoratieschilder worden.
Wat dat betreft is vader Kees niet
gemakkelijk. „Eerst een vak", zegt
hij, „dan kan je altijd nog zien, wat
je op het toneel kan presteren".
Dubbelzinnig: „U erkent dus de
getuige drie klappen te hebben ge
geven. Hebt u daaraan nog iets toe
te voegen?"
Leverancier. „Jantje waarom
schrijf jij in je huiswerk altijd oude
spelling? Heb je nooit gezien, hoe
Pietje het doet?"
Jantje: „Ja, maar Pietje heeft een
vader en ik alleen een grootvader."
IJver: „Slaapt u misschien met uw
mond open?"
„Ik wee.t het niet dokter, maar ik
zal er eens op letten."
Bioscoop. „Wat heb je toch kou
de handen Marietje!"
„Je houdt mijn handen niet vast;
't Is mijn choco."
Toch juist. Toen de vrouw van
de professor naar de bank ging, gaf
hij zijn geld in plaats van haar een
zoen. Achteraf is het toch nog juist
gebleken."
Misschien? „Zeg mijnheer Jan
sen kunt u piano spelen?"
„Ik weet het niet. Ik heb het nog
nooit geprobeerd."
Schots. „Wat zeg jij nu van de
moppen, die ze op jullie Schotten
tappen?"
Schot: „Ze mochten er wel wat
zuiniger mee zijn."
Trefpunt. Een dame stootte met
haar parapluie de conducteur aen en
vroeg: „Is hier de spaarbank?"
„Nee dame", antwoordde de con
ducteur, „dat is mijn maag".
Geschikt. Baron: „Komt u sol
liciteren naar de betrekking van
huisknecht? Waren er nog meer
mensen in de wachtkamer soms?"
Sollicitant: „Ja, mijnheer de baron,
een man met een rekening, maar die
heb ik er al vast uitgegooid."
IN RECHTE lijnen rijgt zich het kamp aaneen tot een
onpersoonlijke doolhof, waar geen mens iets anders
kan ontdekken, dan steeds maar weer dezelfde dorre
barakken, die, in groepen naast elkaar gebouwd, te
zamen een blok vormen, dat weer een zelfde trooste
loos blok als buurman heeft.
Zo was Buchenwald, zo was Vught en Amersfoort,
zo is ook Friedland.
En alle blokken zijn bewoond, alle barakken in deze
spelonkachtige stad zijn volgeduwd met mensen, die
allen eens een eigen persoonlijke droom gedroomd
hebben, toen zij het leven nog konden zien als een
groots, geheimzinnig, veelbelovend avontuur.
Maar nu zijn deze mensen door een wrede, bijna on
hanteerbaar grote zeis gladgemaaid en zij allen kennen
slechts één gevoel, één alles overneersenae ziele-uiting;
deze mensen verwachten niets meer van het leven,
deze mensen gevoelen zich levend opgeslokt in een
graf, dat zelfs voor doden huiveringwekkend kil zou
zijn.
MET DUIZENDEN tegelijk heeft het gulzige kamp
hen opgeslokt en alhoewel zij allen binnen zijn
gekomen met een hart vol hoop en een vast vertrou
wen in een zonnige toekomst, het kamp wist vanaf het
eerste moment, dat het hen met een macabere dicta
tuur gelijk zou schakelen tot onpersoonlijke onder
danen, die niet meer hopen en niet meer vrezen kfen-
nen, die slechts leven moeten, omdat de dood hen
voorbij gaat.
HOE ZIJN ZIJ hier binnen gekomen, de soldaten van
dit leger der verstotenen. Worstelende met een
verstikkende tirannie, hebben zij op zekere dag in een
wanhopige poging om de onbegrijpelijk wrede dwin
gelandij te ontvluchten al hun troeven uitgespeeld. Zij
besloten óf te vluchten naar een wereld, waar de vrij
heid meester is, óf in het gevecht om deze vrijheid te
sterven.
En allen, die de dodenstad bewonen, hebben dit ge
vecht gewonnen; via onbegaanbare bospaadjes, onder
prikkeldraad door en langs de schildwacht, die hun
vlucht wilde verijdelen, zijn zij in de Wereld der vrijheid
gekomen en daar hebben ze geweend van blijdschap
en intense bevrijding; zij hebben de grond gekust en de
dag gezegend; de eerste man, die zij ontmoetten in het
nieuwe land, was een held uit een oud sprookje en de
strenge verhoren bij de militaire post ondergingen zij
met een glimlach, omdat zij zich bij vrienden wisten.
OOK DE EERSTE TIJD in het graf der levenden kon
hun vreugde niet vernietigen. Zij droomden weer
een gouden droom; zij zagen zich weer leven als men
sen; zij v/isten immers, dat een toekomst vol mogelijk
heden op hen wachtte.
Maar het kamp kende reeds him toekomst; het wist,
dat zijn prooi hem niet meer kon ontgaan, dat zijn grote
bondgenoot, de Tijd, met hem mee zou werken om
deze mensen te maken tot willoze slaven, die zelfs niet
meer tegen him slavernij in opstand kunnen komen.
En de Tijd stelde het kamp niet teleur.
De eerste dagen waren onmachtig het geluk van de
verworpenen aan te tasten: Zij waren vrij; ZÜ waren
onder vrienden; zij moesten slechts geduldig wachten
en dan zou voor hen de gouden poort naar het echte
leven weer opengaan.
DOCH DE DAGEN werden weken, de weken maan
den en de maanden regen zich aaneen tot een
tijdloze eeuwigheid, waarin iedere seconde tergend
langzaam voortschuivelt.
En de poort bleef gesloten; zij zagen de poort, maar
de sleutel konden zij niet vinden. Zij waren paria's,
verstotenen, die niet pasten in de wereld der vrijheid,
waar ieder plaatsje reeds overbezet is en waar inge
wikkelde berekeningen uitgemaakt hebben, dat zij pre
cies te veel zijn.
En zo brak de Tijd tenslotte hun hoop en kreeg het
kamp zijn slaven; slaven grauw als de holen, waarin
zij leven, dor als de rechte lijnen, die de blokken
scheiden, uitgeblust, zoals de fantasie van hen, die ooit
een barakkenkamp bouwden.
EN MET EEN WAANZINNIG sadisme brengt de Tijd
ook in deze onderwereld Kerstmis.
Kerstmis, het feest van de hoop; het feest van de
eindeloze liefde, die God aan deze wereld heeft betoond.
Kerstmis! Lach, ellendigen, die daar levend begraven
zijt, omdat ge niet meer past in de administratie van
een vrije wereld; lach, met lange halen, zoals een over-
spannene zijn vreugdeloos gemoed lucht.
Een feest van liefde voor hen, die uitgestoten zijn;
een feest van hoop voor hen, die niet meer mogen
hopen!
/""•IJ, „VRIJEN", gij, die Uw Kerstmis viert in een
onbezorgde blijheid, gij, die het leed van mil-
lioenen wilt vergeten, omdat gij meent onmachtig te
zijn, bidt, bidt voor deze rampzaligen.
Weet, dat wanneer gij U zult laten koesteren in de
warmte van dit feest, zij wellicht zullen terugverlan
gen naar een Kerstmis, toen zij in een vuile kelder
met kloppend hart een haastige Nachtmis konden vol
gen, omdat toen de hoop hun hart nog niet verlaten
had.
JEZUS KWAM niet alleen op de wereld voor u, ge
lukkige, die slechts lichtelijk gedrukt wordt door
de zorgen van alle tijden; Jezus werd mens voor de
paria's, voor hen, die van geen mens meer liefde
mogen verwachten; voor hen, die met uitgebluste ogen
en afgematte leden in een schijnbaar inhoudloze toe
komst kijken.
Jezus kwam naar deze ongelukkige aarde om hun
nieuwe hoop te geven en ook zonder uw gebed zal Hij
bij Zijn komst een blijde boodschap brengen voor deze
rampzaligen.
Maar gij, die geheel onverdiend wèl een kaartje voor
de vrije wereld hebt; gij, die per ongeluk, past in de
administratie van deze waanzinnige wereld, bidt in
deze donkere dagen voor hen, die als blinde passagiers
bijeengeveegd zijn in een grauw kamp van dorre ba
rakken, want uw hart moet branden van liefde voor
deze wezens, die nog slechts één eigenschap met u ge
meen hebben, dat Jezus onuitsprekelijk veel van hen
houdt.
KERSTMIS in Friedland; wij mogen niet hopen op
een wonder, waardoor dit kamp op Kerstmis zou
veranderen in een lichtende stad vol liefde, blijdschap
en hoop daarvoor hebben wij geen middelen ge
geven maar wij moeten bidden, opdat iedere inwo
ner van deze dorre stad in zijn hart zal ontvangen een
klein vonkje van het grote liefdevuur, dat het Kers'
kind op deze kille wereld heeft gebracht.
„Y-,-a„--